Hof Amsterdam, 11-02-2014, nr. 200.106.313/01
ECLI:NL:GHAMS:2014:413, Cassatie: (Gedeeltelijke) vernietiging met verwijzen
- Instantie
Hof Amsterdam
- Datum
11-02-2014
- Zaaknummer
200.106.313/01
- Vakgebied(en)
Civiel recht algemeen (V)
Verbintenissenrecht (V)
Burgerlijk procesrecht (V)
Vermogensrecht (V)
- Brondocumenten en formele relaties
ECLI:NL:GHAMS:2014:413, Uitspraak, Hof Amsterdam, 11‑02‑2014; (Hoger beroep)
Cassatie: ECLI:NL:HR:2015:2531, (Gedeeltelijke) vernietiging met verwijzen
Uitspraak 11‑02‑2014
Inhoudsindicatie
Procesrecht. Art. 3:301 lid 2 BW. Niet-ontvankelijkheid hoger beroep ten aanzien van de bepaling dat het vonnis in de plaats treedt van de tot levering bestemde akte. Deze betreft mede de veroordeling tot meewerking van de levering.
Partij(en)
GERECHTSHOF AMSTERDAM
afdeling civiel recht en belastingrecht, team II
zaaknummer : 200.106.313/01
zaaknummer rechtbank Amsterdam : 499577/HA ZA 11-2495
arrest van de meervoudige burgerlijke kamer van 11 februari 2014
inzake
[APPELLANTE]
(enig erfgenaam van [X]),
gevestigd te [plaats],
appellante,
advocaat: mr. V. Bakker te Amsterdam,
tegen:
1. [GEÏNTIMEERDE SUB 1],
2. [GEÏNTIMEERDE SUB 2], beiden wonende te Ouderkerk aan de Amstel,
geïntimeerde,
advocaat: mr. H.G. Tienstra te Amsterdam.
1. Het verdere procesverloop
Partijen worden hierna de Stichting en [geïntimeerden] genoemd.
Bij tussenarrest van 19 juni 2012 heeft het hof de Stichting niet-ontvankelijk verklaard in het hoger beroep voor zover dat is gericht tegen de bepaling in het bestreden vonnis, dat het bestreden vonnis in de plaats treedt van de tot levering bestemde akte.
Partijen hebben daarna de volgende stukken ingediend:
- memorie van grieven, met producties;
- memorie van antwoord, met één productie.
Partijen hebben de zaak ter zitting van 3 december 2013 doen bepleiten, de Stichting door mr. Bakker en [geïntimeerden] door mr. Tienstra. Mr. Bakker heeft gepleit aan de hand van pleitnotities die zijn overgelegd.
Ten slotte is arrest gevraagd.
De Stichting heeft in het principaal appel geconcludeerd dat het hof het bestreden vonnis in zoverre zal vernietigen dat wordt bepaald dat [geïntimeerden] misbruik van omstandigheden hebben gemaakt, met veroordeling van [geïntimeerden] om het daardoor veroorzaakte nadeel op te heffen door betaling van een bedrag van primair
€ 254.000,--, subsidiair € 121.000,--, meer subsidiair een bedrag door het hof in goede justitie te bepalen, te vermeerderen met de wettelijke rente, met veroordeling van geïntimeerden in de kosten van deze procedure.
[geïntimeerden] hebben primair geconcludeerd tot niet-ontvankelijkheid van het hoger beroep. Subsidiair hebben zij geconcludeerd tot bekrachtiging van het bestreden vonnis en afwijzing van de vorderingen van de Stichting. Zowel primair als subsidiair hebben zij gevorderd dat de Stichting zal worden veroordeeld in de kosten van het hoger beroep, vermeerderd met nakosten.
2. Feiten
De rechtbank heeft in het deze zaak gewezen vonnis van 21 maart 2012 onder 2.1 tot en met 2.18 de feiten vastgesteld die zij tot uitgangspunt heeft genomen. Deze feiten zijn in hoger beroep op zich zelf niet in geschil, zodat ook het hof daarvan zal uitgaan.
Kort samengevat gaat het in deze zaak om het volgende.
2.1
[X], geboren in 1925, was eigenaar van de percelen [adres 1] en [adres 1] te [plaats]. Tot eind 2001 voerde hij een agrarisch bedrijf op [adres 1]. Op [adres 1] stond een kleine en verouderde woning, die [X] verhuurde. Het perceel is gelegen aan de Amstel.
2.2
[geïntimeerde sub 1], geboren in 1979, groeide op aan de [adres 3] te [plaats]. Hij kwam vaak op de boerderij en hielp [X] met klusjes.
2.3
[X] heeft vanaf 1999 de woning aan [adres 1] verhuurd aan [geïntimeerde sub 1], voor een huurprijs van laatstelijk € 70,-- per maand. In 2002 is [Y], de vriendin van [geïntimeerde sub 1], bij hem ingetrokken. In 2008 zijn zij gehuwd.
2.4
Tussen [geïntimeerde sub 1] en [X] is meerdere malen gesproken over verkoop van de woning aan [geïntimeerde sub 1]. In 2008 was [X] bereid de woning te verkopen aan [geïntimeerde sub 1]. Hij heeft [geïntimeerde sub 1] meegedeeld daarover contact op te nemen met zijn achterneef [Z], die van beroep makelaar is. [geïntimeerde sub 1] heeft daarop gebeld met het kantoor waar [Z] werkzaam is en met de secretaresse van [Z] gesproken.
2.5
Op 4 maart 2009 is de waarde van de woning op verzoek van [geïntimeerde sub 1] door Slettenhaar NVM Makelaars getaxeerd op € 150.000,--.
2.6
Op 9 april 2009 heeft een gesprek plaatsgevonden tussen [Z] en [geïntimeerden] [Z] heeft tijdens dit gesprek gesteld dat, gelet op van transactieprijzen van vergelijkbare woningen, de waarde van de woning met schuur en grond € 414.000,-- was. Daarbij is hij er vanuit gegaan dat het mogelijk is om op het perceel een nieuwe, grotere woning te realiseren.
2.7
[geïntimeerde sub 1] heeft de woning opnieuw laten taxeren door [A], verbonden aan Wind Makelaars BV. Zij heeft op 16 april 2009 de onderhandse verkoopwaarde van de woning vastgesteld op € 178.750,--.
2.8
Op 12 augustus 2009 heeft een gesprek plaatsgevonden, waarbij aanwezig waren [X], [Z], [geïntimeerden] en [A]. Hierbij is onder meer gesproken over het bestemmingsplan voor het perceel waarop de woning gelegen is en de al dan niet bestaande mogelijkheid om, na afbraak van de huidige woning, een grotere woning op het perceel te bouwen.
2.9
Kort hierna heeft [geïntimeerde sub 1] aan [X] verzocht de woning aan hem te verkopen voor een bedrag van € 160.000,--. [X] heeft daarmee ingestemd, waarna de koopakte op verzoek van [geïntimeerden] op 20 augustus 2009 bij notaris [B] door partijen is ondertekend. [Z] was hiervan niet op de hoogte.
2.10
Op 11 september 2009 is verzocht om [X] onder bewind te stellen. Bij beschikking van de rechtbank Amsterdam van 28 september 2009 is zulks geschied. Daarbij is [Z] benoemd tot bewindvoerder en mentor. Door de rechter is overwogen dat aannemelijk is dat [X] als gevolg van zijn lichamelijke en/of geestelijke toestand niet in staat is of bemoeilijkt wordt ten volle zijn belangen van niet-vermogensrechtelijke aard en zijn vermogensrechtelijke belangen zelf behoorlijk waar te nemen.
2.11
De levering van de woning aan [geïntimeerden] was bepaald op 1 oktober 2009. [X] is toen niet bij de notaris verschenen.
2.12
In het najaar van 2009 is [X] van de boerderij verhuisd naar Theresia Zorgcentrum te Ouderkerk aan de Amstel.
2.13
Bij (aangetekende) brief van 21 december 2009 heeft de advocaat van [X] de koopovereenkomst buitengerechtelijk vernietigd wegens misbruik van omstandigheden.
2.14
De gemachtigde van [geïntimeerden] heeft [X] en [Z], als bewindvoerder van [X], aanvankelijk gesommeerd en later in kort geding gedagvaard om tot levering van de woning over te gaan. Bij vonnis van 11 februari 2010 heeft de voorzieningenrechter de vordering afgewezen.
2.15
[geïntimeerden] hebben beslag gelegd op de woning.
2.16
[X] is op 16 juni 2012 overleden. De Stichting is zijn enige erfgenaam. [Z] is voorzitter van het stichtingsbestuur.
3. Beoordeling
3.1
In de onderhavige procedure hebben [geïntimeerden] nakoming van de koopovereenkomst gevorderd, met in de plaatsstelling van het vonnis voor de leveringsakte, alsmede veroordeling van [X] tot betaling van de in de koopovereenkomst bepaalde boete vanaf 18 oktober 2009 tot aan de dag van levering, vermeerderd met kosten. In reconventie hebben [X] en [Z] opheffing van het beslag op de woning gevorderd.
De rechtbank heeft in het bestreden vonnis de vorderingen van [geïntimeerden] grotendeels toegewezen. Daarbij is overwogen, kort samengevat, dat onvoldoende is komen vast te staan dat [geïntimeerden] de bedoeling hadden misbruik te maken van de omstandigheden waarin [X] zich bevond, zodat de buitengerechtelijke vernietiging van de koopovereenkomst geen doel heeft getroffen. De gevorderde boete is door de rechtbank gematigd tot nihil. De reconventionele vordering is afgewezen.
3.2
Het dictum van het bestreden vonnis luidt als volgt:
"in conventie
5.1
veroordeelt [X] en [Z] om uiterlijk binnen veertien dagen na betekening van dit vonnis alle benodigde medewerking te verlenen aan de levering aan [geïntimeerden] van het perceel grond met de zich daarop bevindende opstal (...),
5.2
bepaalt dat een concept van de leveringsakte uiterlijk binnen zeven dagen na betekening van dit vonnis aan [Z] dient te worden toegezonden,
5.3
bepaalt dat dit vonnis in de plaats treedt van de voor levering noodzakelijke akte dan wel toestemming, indien [X] en [Z] niet aan de onder 5.1 en 5.2 genoemde veroordeling voldoen,
5.4
veroordeelt [appellante] hoofdelijk (...) in de proceskosten, aan de zijde van [geïntimeerden] tot op heden begroot op EUR 1.245,31,
5.5
veroordeelt [appellante] hoofdelijk (...), indien niet binnen 14 dagen na vandaag vrijwillig volledig aan dit vonnis wordt voldaan, in de na dit vonnis ontstane kosten, begroot op:
(...),
5.6
verklaart dit vonnis tot zover uitvoerbaar bij voorraad,
5.7
wijst het meer of anders gevorderde af.
in reconventie
(...)"
3.3
Vaststaat dat [appellante] (thans de Stichting) eerst bij brief van 15 mei 2012 aan de griffier van de rechtbank Amsterdam hebben verzocht het hoger beroep in te schrijven in de registers, bedoeld in art. 433 Rv. Het hoger beroep is ingesteld bij dagvaarding van 25 april 2012, zodat moet worden geconcludeerd dat niet is voldaan aan het voorschrift van art. 3:301 lid 2 BW, dat binnen acht dagen na het instellen van een rechtsmiddel tegen een uitspraak waarvan de rechter heeft bepaald dat zij in de plaats treedt van een tot levering van een registergoed bestemde akte of van een deel van een zodanige akte, dat rechtsmiddel moet worden ingeschreven in de registers.
In het tussenarrest van 19 juni 2013 heeft het hof reeds overwogen dat om deze reden [appellante] (thans de Stichting) niet ontvankelijk moeten worden verklaard in het beroep voor zover dat is gericht tegen de bepaling in het vonnis dat het bestreden vonnis in de plaats treedt van de tot levering bestemde akte. Deze niet-ontvankelijkheid betreft derhalve primair punt 5.3 van het dictum van het vonnis.
3.4
In hoger beroep heeft de Stichting haar vorderingen gewijzigd. Thans is gevorderd: "het vonnis van de rechtbank van 21 maart 2012 in zoverre te vernietigen dat wordt bepaald dat [geïntimeerde sub 1] en [Y] misbruik van omstandigheden hebben gemaakt, met veroordeling van [geïntimeerde sub 1] en [Y] om het daardoor veroorzaakte nadeel op te heffen door betaling van een bedrag van primair € 254.000,--, subsidiair € 121.000,--, meer subsidiair een bedrag door uw Hof in goede justitie te bepalen, te vermeerderen met de wettelijke rente, met veroordeling van geïntimeerden in de kosten van deze procedure".
3.5
Het hof dient te beoordelen of de niet-ontvankelijkheid van het hoger beroep zich ook uitstrekt tot de overige in het dictum neergelegde beslissingen van de rechtbank, en, meer in het bijzonder, of de Stichting ontvankelijk is in haar in hoger beroep gewijzigde vordering.Bij deze beoordeling geldt als uitgangspunt dat de niet-ontvankelijkheid van het hoger beroep zich niet uitstrekt tot delen van de beslissing die losstaan van het gedeelte van de uitspraak dat blijkens het dictum in de plaats treedt van de tot levering bestemde akte (HR 4 mei 2007, LJN AZ7615).
3.6
Daar punt 5.1 (en 5.2) van het dictum onlosmakelijk verbonden zijn met punt 5.3 van het dictum, brengt dit met zich mee dat het hoger beroep ook niet-ontvankelijk is voor zover dat is gericht tegen dit onderdelen van de uitspraak zijn waarvoor de uitspraak in de plaats treedt.
3.7
Voorts geldt dat de onder 5.1 van het dictum gegeven beslissing neerkomt op een veroordeling van [appellante] (thans de Stichting) tot levering van de woning c.a. aan [geïntimeerden] overeenkomstig de bepalingen van de koopovereenkomst van 20 augustus 2009. In die overeenkomst is een koopprijs opgenomen van € 160.000,--. De door de Stichting ingestelde eiswijziging berust op haar stelling dat deze koopprijs te laag is in relatie tot de waarde van de woning; het is immers op die grond dat de vordering tot opheffing van het door de Stichting geleden nadeel (het verschil tussen de koopprijs van € 160.000,-- en de door de Stichting gestelde waarde van de woning) is ingesteld. Dat de Stichting niet gebonden is aan de in de koopovereenkomst neergelegde koopprijs volgt uit haar stellingen omtrent het misbruik van omstandigheden door [geïntimeerden], zoals die ook in eerste aanleg zijn ingenomen door [appellante]
Het hof is derhalve van oordeel dat de gewijzigde vordering van de Stichting niet los kan worden gezien van onderdeel 5.1 van het dictum, en daarmee evenmin van onderdeel 5.3 van het dictum. Levering van het perceel grond en de zich daarop bevindende opstal kan immers niet los worden gezien van de (geldigheid van de) tot die levering verplichtende koopovereenkomst en de daarin opgenomen koopprijs. Zowel de gewijzigde vordering als de in eerste aanleg toegewezen vordering tot nakoming van de koopovereenkomst, gaan materieel over dezelfde rechtsvraag, namelijk of [geïntimeerden] misbruik van omstandigheden hebben gemaakt en zij om die reden geen (of beperkte) rechten kunnen ontlenen aan de koopovereenkomst van 20 augustus 2009, daaronder te begrijpen de in de koopovereenkomst neergelegde koopprijs. Derhalve geldt dat er een onlosmakelijk verband bestaat tussen de gewijzigde vordering en de veroordeling in het vonnis tot meewerking aan de levering.Dit leidt ertoe dat de Stichting ook in haar gewijzigde vordering niet-ontvankelijk is.
3.8
Voor zover de stellingen van de Stichting zo moeten worden begrepen dat niet-ontvankelijkheid van de Stichting uit een oogpunt van redelijkheid en billijkheid onaanvaardbaar is, volgt het hof de Stichting daarin niet. Het moge zo zijn dat niet-ontvankelijkheid een zware sanctie is voor het verzuim om het rechtsmiddel tijdig in te schrijven, maar hiervoor is door de wetgever uit een oogpunt van rechtszekerheid bewust gekozen. Of [geïntimeerden] daarmee 'wegkomen met misbruik van omstandigheden' staat niet vast, omdat dit een inhoudelijke beoordeling vergt, waaraan het hof, gelet op de wettelijke regels, niet kan toekomen.
3.9
De conclusie is dat de Stichting niet-ontvankelijk zal worden verklaard in het hoger beroep. Daarmee wordt de Stichting als de in het ongelijk te stellen partij beschouwd en zal zij in de kosten van het hoger beroep worden veroordeeld.
Beslist wordt als volgt.
4. Beslissing
Het hof:
verklaart de Stichting niet-ontvankelijk in haar hoger beroep tegen het vonnis van
21 maart 2012;
veroordeelt de Stichting in de kosten van het hoger beroep en begroot deze aan de zijde van [geïntimeerden] op € 291,-- aan verschotten en € 2.682,-- voor salaris en op € 131,-- voor nasalaris, te vermeerderen met € 68,- voor nasalaris en met de kosten van het betekeningsexploot, ingeval niet binnen veertien dagen is voldaan aan de bij dit arrest uitgesproken veroordelingen en betekening van dit arrest heeft plaatsgevonden;
verklaart deze kostenveroordelingen uitvoerbaar bij voorraad.
Dit arrest is gewezen door mrs. R.H. de Bock, C.C. Meijer en
M.J. Schaepman-de Bruijne en door de rolraadsheer in het openbaar uitgesproken op 11 februari 2014.