Ktr. Terneuzen, 01-02-2012, nr. 224961 / 11-1751
ECLI:NL:RBMID:2012:BV3422
- Instantie
Rechtbank Middelburg (Kantonrechter Terneuzen)
- Datum
01-02-2012
- Magistraten
Mr. C. Kool
- Zaaknummer
224961 / 11-1751
- LJN
BV3422
- Vakgebied(en)
Ondernemingsrecht (V)
- Brondocumenten en formele relaties
ECLI:NL:RBMID:2012:BV3422, Uitspraak, Rechtbank Middelburg, 01‑02‑2012; (Eerste aanleg - enkelvoudig)
- Vindplaatsen
Uitspraak 01‑02‑2012
Inhoudsindicatie
Middellijk bestuurders van BV aansprakelijk voor onbetaalde schuld van BV? Vordering van schuldeiser afgewezen. Van besluit tot ontbinding BV is niet vernietiging gevorderd. Besluit is niet onrechtmatig, evenmin registratie in Handelsregister dat BV heeft opgehouden te bestaan. BV blijft bestaan zolang dit nodig is voor vereffening. Eisende partij was bekend met bestaan van bate van BV.
Mr. C. Kool
Partij(en)
vonnis van de kantonrechter d.d. 1 februari 2012
in de zaak van
de stichting
STICHTING ABAB,
gevestigd te [adres],
eisende partij in conventie,
gedaagde partij in reconventie,
verder te noemen: [A],
gemachtigde: mr. R.C.H. Bruinier,
tegen
[partij X],
wonende te [adres],
gedaagde partij in conventie,
eisende partij in reconventie,
verder te noemen: [X],
in persoon;
en tegen
[partij Y],
wonende te [adres],
gedaagde partij,
verder te noemen: [Y],
niet verschenen.
het verloop van de procedure
De procedure is als volgt verlopen:
- —
dagvaarding van 17 augustus 2011,
- —
conclusies van antwoord, repliek en dupliek in conventie, respectievelijk tevens van eis, antwoord en repliek in reconventie,
- —
conclusie van dupliek in reconventie.
de beoordeling van de zaak
in conventie:
1.
[Y] is niet verschenen en de zaak tegen hem is aangehouden. Gelet op artikel 140 lid 2 Wetboek van burgerlijke rechtsvordering wordt tussen alle partijen uitspraak gedaan bij dit vonnis, dat ook ten aanzien van [Y] als een vonnis op tegenspraak wordt beschouwd.
in conventie en in reconventie:
2.1.
In het Handelsregister zijn onder meer de volgende gegevens geregistreerd van [Z] BV, Schildersbedrijf [Y] Beheer BV en [X] Beheer BV, verder respectievelijk [Z], [Y] Beheer en [X] Beheer:
- —
op 10 september 2009 is geregistreerd dat de ontbonden rechtspersoon is opgehouden te bestaan, omdat geen bekende baten meer aanwezig zijn met ingang van 1 januari 2008,
- —
laatstelijk stond geregistreerd dat [Z], [Y] Beheer en [X] Beheer waren ontbonden op 1 januari 2008 door besluit van de algemene vergadering en dat
- a.
van [Z] de enige aandeelhouder en bestuurder was [Y] Beheer,
- b.
van [Y] Beheer de bestuurders waren [Y] en [X] Beheer,
- c.
van [X] Beheer de enige aandeelhouder en bestuurder was [X].
2.2.
Bij vonnis van 23 januari 2008 zijn, voor zover nu van belang, afgewezen de vorderingen van [A] tegen [Y] Beheer tot betaling van facturen van 29 december 2005, 13 maart 2007, 6 juli 2007 en 20 december 2006 en is in reconventie [A] veroordeeld tot verstrekking aan [Y] Beheer van een creditnota van € 9.558,-- exclusief BTW over de werkzaamheden van 2004 en de advieskosten, en tot creditering van de werkzaamheden over 2005 ad € 1.520,--. Op 29 oktober 2008 dagvaardde [A] [Z] tot betaling van facturen die ook onderwerp van geschil waren in de procedure tegen [Y] Beheer die was beëindigd bij vonnis van 23 januari 2008. In de dagvaarding van 29 oktober 2008 stelde zij in die beëindigde procedure ten onrechte [Y] Beheer in plaats van [Z] te hebben gedagvaard. De procedure die begon met de dagvaarding van 29 oktober 2008 leidde tot het eindvonnis van 27 januari 2010, gewijzigd bij herstelvonnis van 2 juni 2010. In het vonnis van 27 januari 2010 werd [Z] veroordeeld tot betaling aan [A] van € 3.218,86 met de wettelijke rente over dit bedrag vanaf 29 oktober 2008.
in conventie:
3.
[A] vordert de hoofdelijke veroordeling van [X] en [Y] tot betaling van € 3.218,86 met de wettelijke handelsrente en de proceskosten met wettelijke rente. Zij voert daartoe het volgende aan. [X] en [Y] handelden onrechtmatig ten opzichte van haar en zijn gehouden de geleden schade te vergoeden. Die schade is gelijk aan de bij vonnis van 27 januari 2010 toegewezen vordering. [X] en [Y] gingen in strijd met dwingendrechtelijke voorschriften over tot liquidatie van [Z] in de zin van artikel 2: 19 lid 4 BW. Om een rechtspersoon te laten ontbinden wegens gebrek aan baten dienen op het tijdstip van ontbinding er geen schulden en baten te zijn. Een rechtspersoon houdt pas op te bestaan op het moment dat het besluit tot ontbinding is genomen en er geen bekende schulden en baten zijn. Op 1 januari 2008, toen [X] en [Y] het besluit tot ontbinding van [Z] hadden genomen, had deze rechtspersoon zowel baten als een schuld. De baten waren een vordering op [X] en [Y] wegens wanbeleid in verband met het sinds 2004 niet voldoen aan de verplichting tot het deponeren van de in artikel 2: 10 BW bedoelde stukken en een gepretendeerde reconventionele vordering op [A]. De schuld van [Z] betrof de vordering van [A] die uiteindelijk werd ingesteld bij dagvaarding van 29 oktober 2008. Als gevolg van het bestaan van deze baten en schuld had vereffening in de zin van artikel 2: 19 lid 5 BW moeten plaatsvinden, dan wel hadden [X] en [Y] op grond van artikel 2: 23a lid 4 BW het faillissement van [Z] moeten aanvragen. Als gevolg van de handelwijze van [X] en [Y] is het voor [A] niet mogelijk haar vordering te incasseren door executie van het vonnis van 27 januari 2010. Zij frustreren enerzijds doelbewust die executie en gaan anderzijds in strijd met de wet over tot ontbinding of liquidatie van [Z].
4.
[X] voert het verweer dat zich als volgt laat samenvatten. Op grond van het vonnis van 23 januari 2008 dient in totaal € 13.182,82 te worden gecrediteerd. [X] voelt zich benadeeld doordat als gevolg van nalatigheid geen rekening is gehouden met de door hem op 16 december 2009 afgegeven reactie. Naar de kantonrechter begrijpt, bedoelt [X] hiermee zijn reactie op een akte van [A] in de procedure die leidde tot het vonnis van 27 januari 2010.
5.
De kantonrechter overweegt het volgende.
5.1.
Het volgens [A] onrechtmatige besluit tot ontbinding van [Z] is genomen door de algemene vergadering van aandeelhouders. De enige aandeelhouder van [Z] was [Y] Beheer, waarvan de bestuurders waren [Y] en [X] Beheer. [X] was bestuurder van [X] Beheer. Indien kan worden aangenomen dat dit besluit tot ontbinding strijdt met de wettelijke bepalingen over ontbinding en vereffening van rechtspersonen, levert dat niet zonder meer een onrechtmatige daad van [X] en/of [Y] ten opzichte van [A] op. De rechtspersoon die op het tijdstip van zijn ontbinding geen baten meer heeft, houdt alsdan op te bestaan. De rechtspersoon blijft na ontbinding voortbestaan voor zover dit tot vereffening van zijn vermogen nodig is. Uit artikel 2: 19 leden 4 en 5 BW volgt dat opgaaf aan het Handelsregister moet worden gedaan zowel van de ontbinding als van het ophouden van het bestaan van de rechtspersoon doordat hij op het tijdstip van zijn ontbinding geen baten meer heeft. Artikel 2: 23c lid 1 BW bepaalt dat indien na het tijdstip waarop de rechtspersoon is opgehouden te bestaan alsnog een schuldeiser of gerechtigde tot het saldo opkomt of van het bestaan van een bate blijkt, de rechtbank op verzoek van een belanghebbende de vereffening kan heropenen. In dat geval herleeft de rechtspersoon ter afwikkeling van de heropende vereffening. Deze heropening van de vereffening kan zich ook voordoen als er eerder nog niet vereffend was doordat bij de ontbinding van de rechtspersoon geen bekende baten aanwezig waren.
5.2.
Artikel 2: 19 lid 1 aanhef en onder a BW bepaalt dat een rechtspersoon wordt ontbonden door een besluit van de algemene vergadering tenzij in de statuten anders is voorzien. Het besluit tot ontbinding is vernietigbaar op de in artikel 2: 15 lid 1 BW omschreven gronden op vordering van iemand die een redelijk belang heeft bij de naleving van de verplichting die niet is nagekomen. Indien [A] een belang had bij vernietiging van het besluit tot ontbinding van [Z], moet worden aangenomen dat zij als belanghebbende de vernietiging van dat besluit had kunnen vorderen. De bevoegdheid om de vernietiging te vorderen vervalt een jaar na het einde van de dag waarop hetzij aan het besluit voldoende bekendheid is gegeven, hetzij de belanghebbende van het besluit kennis heeft genomen of daarvan is verwittigd. Indien deze termijn al niet is ingegaan voor 10 september 2009, toen de laatste wijziging van de registratie van [Z] werd opgenomen in het Handelsregister, geldt dat [A] er uiterlijk op 1 oktober 2010 ermee bekend was dat [Z] was ontbonden. Niet gesteld of gebleken is dat tijdig de vernietiging van het besluit tot ontbinding is gevorderd, zodat moet worden aangenomen dat het besluit niet vernietigd is en dus dat het geldig is genomen.
5.3.
De registratie in het Handelsregister die erop neerkomt dat [Z] is opgehouden te bestaan omdat geen bekende baten meer aanwezig zijn met ingang van 1 januari 2008, heeft niet het rechtsgevolg dat daardoor [Z] is opgehouden te bestaan. Zoals uiteengezet in overweging 5.1, houdt een ontbonden rechtspersoon pas op te bestaan indien hij geen baten meer heeft. In het geval na het ophouden van het bestaan van de rechtspersoon nog van het bestaan van een bate blijkt, kan op verzoek van een belanghebbende de vereffening worden heropend, ook als nog niet eerder is vereffend. Dit brengt mee dat indien al kan worden aangenomen dat [X] en [Y] ten onrechte hebben laten registreren dat [Z] geen baten had, daardoor deze rechtspersoon niet is opgehouden te bestaan.
5.4.
Afgezien daarvan geldt dat [A] als bate van [Z] aanmerkt de gepretendeerde vordering op [A], toegewezen bij vonnis van 23 januari 2008. Sinds het wijzen van dat vonnis was [A] dan ook bekend met die bate. Dit brengt mee dat zij de inschrijving in het Handelsregister dat [Z] geen baten had niet zonder meer voor juist mocht houden nu zij wist dat [Z] wel een bate had (vergelijk Hoge Raad 26 maart 2004, LJN: AO2779). Indien van belang was dat [Z] een schuld had aan [A], was [A] ook daarmee bekend. [A] kan dan ook niet worden beschouwd als een onkundige derde in de zin van artikel 2: 6 lid 3 BW. Indien [X] en [Y] ten onrechte in het Handelsregister lieten registreren dat [Z] geen baten had, levert dat geen onrechtmatige daad van hen ten opzichte van [A] op.
5.5.
Voor het overige geldt dat [A] haar vordering wegens onrechtmatige daad op [X] en [Y] onvoldoende motiveert. In het bijzonder stelt zij niet dat zij of één van hen — als middellijk bestuurder van [Z] — een verplichting namens die rechtspersoon aanging terwijl hij wist of redelijkerwijs behoorde te begrijpen dat de rechtspersoon deze verplichting niet zal kunnen nakomen en geen verhaal zal bieden voor daardoor te lijden schade of dat hij heeft bewerkstelligd of toegelaten dat [Z] een eerder door haar aangegane overeenkomst niet nakomt en daardoor aan [A] schade berokkent.
6.
De vordering is niet toewijsbaar.
in reconventie:
7.
[X] vordert de veroordeling van [A] tot het afgeven van creditnota's overeenkomstig het vonnis van 23 januari 2008 en tot verrekening daarvan en de herziening van het vonnis van 27 januari 2010. Indien herziening van dit vonnis niet mogelijk is, vordert [X] een kostenvergoeding van € 3.218,86 omdat een gerenommeerd accountantskantoor als [A] zich laat verleiden tot ongehoord en frauduleus handelen over prijsafspraken.
8.
Deze vordering is niet toewijsbaar. In het vonnis van 23 januari 2008 is [A] ten opzichte van [Y] Beheer veroordeeld tot de creditering als weergegeven in overweging 2.2. [X] motiveert niet voldoende zijn belang bij de nu gevorderde creditering omdat de mogelijke plicht tot creditering voortvloeit uit een contractuele verhouding die niet met hem bestond maar met een rechtspersoon. De wet voorziet niet in de mogelijkheid dat de rechter gewezen vonnissen herziet. Voor het geval [X] herroeping van het vonnis van 27 januari 2010 vordert, is die vordering niet toewijsbaar. Die vordering tot herroeping komt slechts toe aan een partij bij het vonnis van 27 januari 2010, dus niet aan [X]. Bovendien moet het rechtsmiddel van herroeping worden aangewend binnen drie maanden nadat de grond voor herroeping is ontstaan en de betrokken partij daarmee bekend is geworden. De kennelijk subsidiaire vordering tot betaling van een schadevergoeding is niet toewijsbaar omdat niet is gemotiveerd en ook niet valt in te zien dat [X] schade heeft geleden doordat [A] als gerenommeerd accountantskantoor zich in haar contractuele verhouding met [Z] of een andere rechtspersoon zich zou hebben laten verleiden tot ongehoord en frauduleus handelen over prijsafspraken. Ook blijkt niet van dergelijke prijsafspraken tussen [X] in persoon en [A].
in conventie en in reconventie:
9.
Nu partijen over en weer op enige punten in het ongelijk worden gesteld, zullen tussen hen de proceskosten worden verdeeld, in die zin dat iedere partij de eigen kosten draagt.
de beslissing
De kantonrechter:
in conventie:
wijst de vordering af;
in reconventie:
wijst de vordering af;
in conventie en in reconventie:
bepaalt dat ieder van partijen de eigen proceskosten moet dragen.
Dit vonnis is gewezen door mr. C. Kool, kantonrechter, en uitgesproken ter openbare terechtzitting van 1 februari 2012 in tegenwoordigheid van de griffier.