Hof Amsterdam, 14-10-2008, nr. 23-004026-07
ECLI:NL:GHAMS:2008:BX6300
- Instantie
Hof Amsterdam
- Datum
14-10-2008
- Zaaknummer
23-004026-07
- LJN
BX6300
- Vakgebied(en)
Strafrecht algemeen (V)
- Brondocumenten en formele relaties
ECLI:NL:GHAMS:2008:BX6300, Uitspraak, Hof Amsterdam, 14‑10‑2008
Cassatie: ECLI:NL:HR:2013:BZ5568
Uitspraak 14‑10‑2008
Inhoudsindicatie
Poging tot doodslag. Nu de verdachte de keel van het slachtoffer heeft dichtgedrukt en dichtgedrukt heeft gehouden om haar vervolgens bij haar nek op te tillen, heeft de verdachte zich naar het oordeel van het hof willens en wetens blootgesteld aan de aanmerkelijke kans dat het slachtoffer als gevolg daarvan zou bezwijken. Het hof kent hierbij ook betekenis toe aan het verschil in postuur tussen het slachtoffer en de verdachte.
Partij(en)
arrestnummer:
parketnummer: 23-004026-07
datum uitspraak: 14 oktober 2008
TEGENSPRAAK
VERKORT ARREST VAN HET GERECHTSHOF TE AMSTERDAM
gewezen op het hoger beroep, ingesteld tegen het vonnis van de rechtbank Amsterdam van 30 mei 2007 in de strafzaak onder parketnummer 13-421922-06 van het openbaar ministerie
tegen
[verdachte],
geboren te [geboorteplaats] op [geboortedatum],
wonende op het adres [woonadres].
Onderzoek van de zaak
Dit arrest is gewezen naar aanleiding van het onderzoek op de terechtzitting in eerste aanleg van 16 mei 2007 en op de terechtzittingen in hoger beroep van 5 februari 2008 en 30 september 2008.
Het hof heeft kennis genomen van de vordering van de advocaat-generaal en van hetgeen door de verdachte en de raadsvrouw naar voren is gebracht.
Tenlastelegging
Aan de verdachte is ten laste gelegd hetgeen vermeld staat in de inleidende dagvaarding, overeenkomstig de op de terechtzitting in eerste aanleg van 16 mei 2007 op vordering van de officier van justitie toegestane wijziging tenlastelegging.
Van die dagvaarding en vordering wijziging tenlastelegging zijn kopieën in dit arrest gevoegd. De daarin vermelde tenlastelegging wordt hier overgenomen.
Voorzover in de tenlastelegging taal- en/of schrijffouten voorkomen, leest het hof deze verbeterd. De verdachte wordt daardoor niet in de verdediging geschaad.
Vonnis waarvan beroep
Het vonnis waarvan beroep kan niet in stand blijven, omdat het hof zich daarmee niet verenigt.
Bespreking van gevoerde verweren
De raadsvrouw van de verdachte heeft betoogd dat het openbaar ministerie niet ontvankelijk dient te worden verklaard in de vervolging van de verdachte althans dat tot gehele bewijsuitsluiting dient te worden beslist, zodat de verdachte van alle tenlastegelegde feiten moet worden vrijgesproken. Zij heeft hiertoe -zakelijk weergegeven- het volgende aangevoerd. De verhoren van de verdachte hebben naar de mening van de raadsvrouw op een wijze plaatsgevonden die getuigen van een buitenproportionele druk en zijn in strijd met artikel 6, tweede lid, van het Europees Verdrag voor de Rechten van de Mens en de daarin vastgelegde onschuldpresumptie en het recht om te zwijgen.
De verdachte is door de verbalisanten onder druk gezet, is uren lang verhoord en heeft geen eten gekregen. ’s Nachts werd het licht op zijn cel niet uitgedaan en hij was dan ook geestelijk en lichamelijk uitgeput. Tevens is de verdachte niet in de gelegenheid gesteld om contact op te nemen met zijn advocaat en heeft hij uiteindelijk een zeer vergaande bekentenis afgelegd die als volstrekt ongeloofwaardig moet worden beschouwd. De gebezigde werkwijze van de politie heeft ervoor gezorgd dat de verklaringen, die de verdachte tegenover de verbalisanten heeft afgelegd, op een bewust onrechtmatige wijze zijn verkregen.
Het hof verwerpt dit verweer en overweegt daartoe als volgt.
Ter terechtzitting in hoger beroep zijn beide verbalisanten als getuige gehoord. De verbalisant [verbalisant 1] heeft ter terechtzitting verklaard zich te kunnen herinneren dat de verdachte voorafgaand aan het verhoor heeft aangegeven dat er iets niet in orde was met de verlichting in zijn cel. Ook zou de verdachte hebben gezegd dat hij moe was. Naar het oordeel van het hof is er van druk, laat staan van buitenproportionele druk, echter niet gebleken. Een normale verhoorsituatie wordt altijd gekenmerkt door enige druk. De stelling van de raadsvrouw dat de verdachte niet de mogelijkheid heeft gehad om contact op te nemen met zijn advocaat volgt naar het oordeel van het hof niet uit het proces-verbaal van verhoor. Uit dit proces-verbaal op pagina 45 van het dossier blijkt namelijk dat de verdachte heeft gesteld dat hij de dag ervoor contact met zijn advocaat heeft opgenomen. Naar het oordeel van het hof is niet aannemelijk geworden dat de verdachte door de politie is weerhouden van het recht tot enig contact met zijn advocaat.
Nu het hof geen aanleiding ziet om het openbaar ministerie niet ontvankelijk te verklaren danwel over te gaan tot uitsluiting van het bewijs, zal zij de verdachte aan zijn afgelegde verklaringen houden.
Ter terechtzitting in hoger beroep is gebleken dat de verbalisant [verbalisant 2] ten tijde van het verhoor van de verdachte de verhoorruimte tijdelijk heeft verlaten. De verbalisant [verbalisant 1] heeft het verhoor vervolgens alleen voortgezet. Dit gegeven is ten onrechte niet in het proces-verbaal van verhoor opgenomen. Naar het oordeel van het hof is dit verzuim echter niet van zodanige aard dat hier consequenties aan moeten worden verbonden, nu aan het einde van het verhoor de inhoud van het proces-verbaal is voorgelezen en de verbalisant [verbalisant 2] daarbij aanwezig is geweest.
Tevens heeft de raadsvrouw van de verdachte -zakelijk weergegeven- aangevoerd dat de verklaringen van het slachtoffer getuigen van een ontoelaatbare werkwijze van de politie nu moet worden geconcludeerd dat deze verhoren in het Nederlands zijn afgenomen zonder in het proces-verbaal te vermelden dat gebruik is gemaakt van een tolk in laatstgenoemde taal of dat het verhoor in een andere taal is afgenomen.
Het slachtoffer zou ter terechtzitting in eerste aanleg namelijk hebben verklaard de Nederlandse taal niet machtig te zijn. De raadsvrouw heeft gesteld dat deze ernstige en bewuste schendingen van de belangen van de verdachte dienen te leiden tot de niet ontvankelijkheid van het openbaar ministerie.
Naar het oordeel van het hof blijkt uit het proces-verbaal van het verhoor van het slachtoffer niet dat dit verhoor heeft plaatsgevonden met bijstand van een tolk, nu hier geen melding van is gemaakt. De verbalisant [verbalisant 2] heeft ter terechtzitting in hoger beroep verklaard dat het verhoor is gegaan zoals het in het proces-verbaal staat vermeld. Het slachtoffer is meer malen door verschillende verbalisanten gehoord en in geen van deze processen-verbaal staat vermeld dat het verhoor heeft plaatsgevonden met bijstand van een tolk danwel dat het verhoor in een andere taal is afgenomen. Het hof gaat er dan ook vanuit dat het slachtoffer de Nederlandse taal voldoende machtig was. Hetgeen hieromtrent ter terechtzitting in eerste aanleg door het slachtoffer is verklaard, doet hier naar het oordeel van het hof niet aan af.
Gelet op het bovenstaande wordt het beroep van de raadsvrouw op de niet ontvankelijkheid van het openbaar ministerie verworpen en ziet het hof ook geen aanleiding om over te gaan tot uitsluiting van het bewijs en de aanvullende verklaringen.
Ten aanzien van feit 1 heeft de raadsvrouw van de verdachte aangevoerd dat de verklaringen van het slachtoffer niet voor het bewijs kunnen worden gebezigd nu deze onvoldoende betrouwbaar zijn gelet op de inconsistenties en onwaarheden die uit die verklaringen en het overige materiaal in het dossier naar voren komen.
Het hof verwerpt dit verweer en overweegt daartoe als volgt.
Het hof is met de verdediging van oordeel dat behoedzaam om dient te worden gegaan met het gebruik van de verklaringen van het slachtoffer. Het hof zal met betrekking tot de verklaringen van het slachtoffer dan ook slechts de consistente delen danwel datgene wat steun vindt in andere bewijsmiddelen voor het bewijs gebruiken.
Vervolgens heeft de raadsvrouw gesteld dat het (voorwaardelijk) opzet op de levensberoving van het slachtoffer danwel de poging tot zware mishandeling, gelet op de verklaring van de verdachte, niet uit het dossier kan worden afgeleid. Evenmin is naar de mening van de raadsvrouw bewijsbaar dat de verdachte zich jegens het slachtoffer schuldig heeft gemaakt aan mishandeling, omdat het bij haar geconstateerde letsel past bij hetgeen de verdachte over het ontstaan daarvan heeft verklaard. De verdachte heeft in zijn tweede verhoor weliswaar anderszins verklaard, maar heeft gesteld dat dit het gevolg is geweest van de ontoelaatbare verhoormethoden van de verbalisanten.
Gelet op hetgeen het hof hierboven omtrent de verhoormethoden van de verbalisanten heeft overwogen, zal het hof de verdachte houden aan de verklaringen zoals hij die tijdens het verhoor, door de verbalisanten [verbalisant 1] en [verbalisant 2], heeft afgelegd.
Nu de verdachte de keel van het slachtoffer heeft dichtgedrukt en dichtgedrukt heeft gehouden om haar vervolgens bij haar nek op te tillen, heeft de verdachte zich naar het oordeel van het hof willens en wetens blootgesteld aan de aanmerkelijke kans dat het slachtoffer als gevolg daarvan zou bezwijken. Het hof kent hierbij ook betekenis toe aan het verschil in postuur tussen het slachtoffer en de verdachte.
De raadsvrouw van de verdachte heeft als voorwaardelijk verzoek aangevoerd dat de verdediging het slachtoffer als getuige wenst te horen om zo haar betrouwbaarheid te kunnen toetsen.
Het hof wijst het verzoek van de raadsvrouw af nu de noodzaak tot het horen van het slachtoffer niet is gebleken, aangezien de verdediging reeds ter terechtzitting in eerste aanleg de gelegenheid heeft gehad het slachtoffer als getuige te bevragen. Zoals hiervoor al is overwogen acht het hof de verklaringen van het slachtoffer slechts voor bepaalde delen betrouwbaar. De verklaringen van het slachtoffer zijn door het hof dan ook met enige terughoudendheid meegewogen voor het bewijs.
Vrijspraak
Ten aanzien van feit 2:
Naar het oordeel van het hof zijn er aanwijzingen voorhanden dat er tussen het slachtoffer en de verdachte seksuele handelingen hebben plaatsgevonden, doch de verdachte en het slachtoffer verklaren verschillend over het tijdstip waarop deze seksuele handelingen zouden hebben plaatsgevonden. Bovendien vinden de verklaringen van het slachtoffer onvoldoende steun in andere bewijsmiddelen. Naar het oordeel van het hof is daarom niet wettig en overtuigend bewezen hetgeen de verdachte onder feit 2 is tenlastegelegd, zodat de verdachte hiervan moet worden vrijgesproken.
Ten aanzien van feit 4:
Naar het oordeel van het hof zijn er weliswaar aanwijzingen voorhanden dat de verdachte zich schuldig heeft gemaakt aan een poging tot diefstal, doch is er onvoldoende wettig bewijs om de verdachte voor het onder feit 4 tenlastegelegde te veroordelen. De verdachte dient dan ook van dit feit te worden vrijgesproken.
Bewezenverklaarde
Het hof acht wettig en overtuigend bewezen dat verdachte het onder feit 1 primair en feit 3 tenlastegelegde heeft begaan, met dien verstande dat
ten aanzien van feit 1:
hij op 18 december 2006 te Amsterdam ter uitvoering van het door verdachte voorgenomen misdrijf om opzettelijk [slachtoffer] van het leven te beroven, met dat opzet meermalen de keel van die [slachtoffer] heeft dichtgedrukt en dichtgedrukt heeft gehouden en die [slachtoffer] bij de keel heeft opgetild;
ten aanzien van feit 3:
hij in de periode van 18 december 2006 tot en met 19 december 2006 te Amsterdam tezamen en in vereniging met een ander, met het oogmerk van wederrechtelijke toe-eigening heeft weggenomen een geldbedrag van 250 euro toebehorende aan [slachtoffer]
en
hij in de periode van 18 december 2006 tot en met 19 december 2006 te Amsterdam met het oogmerk van wederrechtelijke toe-eigening heeft weggenomen mobiele telefoons en huissleutels en een portemonnee met onder andere een pinpas en een geldbedrag van 20 euro, en een geldbedrag van 50 euro toebehorende aan [slachtoffer].
Hetgeen onder feit 1 primair en feit 3 meer of anders is ten laste gelegd, is niet bewezen. De verdachte moet hiervan worden vrijgesproken.
Het hof grondt zijn overtuiging dat de verdachte het bewezenverklaarde heeft begaan op de feiten en omstandigheden die in de bewijsmiddelen zijn vervat.
Strafbaarheid van het bewezenverklaarde
Er is geen omstandigheid aannemelijk geworden die de strafbaarheid van het bewezenverklaarde uitsluit, zodat dit strafbaar is.
Het bewezenverklaarde levert op:
ten aanzien van het onder feit 1 primair bewezenverklaarde
poging tot doodslag.
ten aanzien van het onder feit 3 bewezenverklaarde
diefstal door twee of meer verenigde personen
en
diefstal, meermalen gepleegd.
Strafbaarheid van de verdachte
Er is geen omstandigheid aannemelijk geworden die de strafbaarheid van de verdachte uitsluit, zodat de verdachte strafbaar is.
Oplegging van straf en/of maatregel
De rechtbank Amsterdam heeft de verdachte -voor het onder feit 1 primair, feit 2, feit 3 en feit 4 primair tenlastegelegde- veroordeeld tot een werkstraf voor de duur van 240 uren, subsidiair 120 dagen hechtenis met aftrek naar de maatstaf van 2 uren per dag. De rechtbank heeft bevolen dat de verdachte de aanwijzingen en opdrachten volgt die hem in het kader van de tenuitvoerlegging van de taakstraf door of namens de reclassering worden gegeven. Tevens heeft de rechtbank de verdachte veroordeeld tot een gevangenisstraf voor de duur van 4 maanden voorwaardelijk met een proeftijd van 2 jaren met aftrek.
Tegen voormeld vonnis is namens de verdachte hoger beroep ingesteld.
De advocaat-generaal heeft gevorderd dat de verdachte voor het onder feit 1 primair, feit 3 en feit 4 subsidiair tenlastegelegde zal worden veroordeeld tot een gevangenisstraf voor de duur van 12 maanden waarvan 6 maanden voorwaardelijk met een proeftijd van 2 jaren.
Het hof heeft in hoger beroep de op te leggen straf bepaald op grond van de ernst van de feiten en de omstandigheden waaronder deze zijn begaan en gelet op de persoon van de verdachte.
Het hof heeft daarbij in het bijzonder het volgende in beschouwing genomen.
De verdachte heeft zich schuldig gemaakt aan een poging zijn vriendin van het leven te beroven.
Nadat de vriendin van de verdachte hun relatie had beëindigd om vervolgens naar Barcelona te vertrekken, ontstond tussen beide een hevige ruzie. De verdachte heeft hierop het slachtoffer bij haar keel vastgepakt en haar keel gedurende enige tijd dichtgeknepen om haar vervolgens met zijn handen om haar keel omhoog te tillen als gevolg waarvan zij bewusteloos is geraakt.
Tevens heeft de verdachte, terwijl zijn vriendin bewusteloos was, een ander opdracht gegeven om geld van haar bankrekening op te nemen. Daarnaast heeft de verdachte de mobiele telefoon, de huissleutels en de portemonnee van het slachtoffer weggenomen. Het slachtoffer heeft als gevolg van het volstrekt onaanvaardbare gedrag van de verdachte lichamelijk letsel en psychische schade ondervonden. Deze minachting voor de lichamelijke integriteit van zijn vriendin, rekent het hof de verdachte zwaar aan. Ook het feit dat de verdachte, op het moment dat zijn vriendin bewusteloos was, spullen van haar heeft gestolen, geeft naar het oordeel van het hof blijk van grove minachtig jegens zijn vriendin.
Blijkens een de verdachte betreffend Uittreksel Justitiële Documentatie van 26 augustus 2008 is verdachte eerder veroordeeld.
Ondanks het feit dat het hof minder feiten bewezen acht dan de advocaat-generaal heeft gevorderd, acht het hof, alles afwegende, gelet op de ernst van de feiten dezelfde straf als door de advocaat-generaal is gevorderd in dit geval passend en geboden.
Toepasselijke wettelijke voorschriften
De op te leggen straf is gegrond op de artikelen 14a, 14b, 14c, 36f, 45, 57, 287, 310 en 311 van het Wetboek van Strafrecht.
Deze wettelijke voorschriften worden toegepast zoals geldend ten tijde van het bewezenverklaarde.
Vordering van de benadeelde partij [slachtoffer]
De benadeelde partij als bedoeld in artikel 51a van het Wetboek van Strafvordering heeft zich overeenkomstig artikel 51b van dat Wetboek in het onderhavige strafproces gevoegd met een vordering tot vergoeding van door haar geleden schade als gevolg van het aan verdachte onder feit 1 en feit 3 tenlastegelegde.
Een gedeelte van de vordering is in eerste aanleg toegewezen. De benadeelde partij is voor het overige niet ontvankelijk verklaard in haar vordering.
De benadeelde partij heeft zich in hoger beroep op de voet van artikel 421, derde lid, van het Wetboek van Strafvordering gevoegd met een vordering van EUR 10.203 zoals door haar ook in eerste aanleg is gevorderd.
De benadeelde partij heeft door middel van haar ter terechtzitting verschenen wettelijke vertegenwoordiger, mr. drs. [vertegenwoordiger slachtoffer], gesteld dat het totale te vorderen bedrag, bestaande uit een vergoeding voor de immateriele schade ad € 10.000,- en de materiele schade ad € 203,-, komt op een bedrag van € 10.203,-. Het bedrag dient als voorschot te worden toegewezen en er dient een schadevergoedingsmaatregel te worden opgelegd.
De raadsvrouw heeft namens verdachte de hoogte van de vordering betwist.
Het hof is van oordeel dat het hierna te noemen gedeelte van de vordering van de benadeelde partij van zo eenvoudige aard is, dat dit zich leent voor behandeling in deze strafzaak. Vast is komen te staan dat de benadeelde partij als gevolg van het onder feit 1 primair en feit 3 bewezenverklaarde rechtstreeks schade heeft geleden. De vordering van de benadeelde partij zal dan ook tot na te melden bedrag worden toegewezen.
Het hof is van oordeel dat het overige gedeelte van de vordering van de benadeelde partij niet van zo eenvoudige aard is, dat dit zich leent voor behandeling in deze strafzaak. Dit kan slechts bij de burgerlijke rechter worden aangebracht. Het hof zal de benadeelde partij in zoverre daarin dan ook niet ontvankelijk verklaren.
Het hof acht voorts termen aanwezig om, als extra waarborg voor betaling van (het toegewezen gedeelte van) de vordering van de benadeelde partij, de verdachte die naar burgerlijk recht aansprakelijk is voor de schade die door het strafbare feit is toegebracht, de verplichting op te leggen tot betaling van na te melden bedrag aan de Staat ten behoeve van het slachtoffer.
Beslissing
Het hof:
Vernietigt het vonnis waarvan beroep en doet opnieuw recht.
Verklaart niet wettig en overtuigend bewezen dat de verdachte het onder feit 2 en feit 4 tenlastegelegde heeft begaan en spreekt hem daarvan vrij.
Verklaart wettig en overtuigend bewezen dat de verdachte het onder feit 1 primair en feit 3 tenlastegelegde heeft begaan zoals hierboven in de rubriek bewezenverklaarde omschreven.
Verklaart niet wettig en overtuigend bewezen hetgeen de verdachte onder feit 1 primair en feit 3 meer of anders is ten laste gelegd en spreekt hem daarvan vrij.
Verklaart dat het bewezenverklaarde de hierboven vermelde strafbare feiten oplevert.
Verklaart het bewezenverklaarde strafbaar en ook de verdachte daarvoor strafbaar.
ten aanzien van het onder feit 1 primair en feit 3 bewezenverklaarde:
Veroordeelt de verdachte tot een gevangenisstraf voor de duur van 12 (twaalf) maanden.
Bepaalt dat een gedeelte van die gevangenisstraf, groot 6 (zes) maanden, niet ten uitvoer zal worden gelegd, tenzij de rechter later anders mocht gelasten omdat de veroordeelde zich vóór het einde van de proeftijd aan een strafbaar feit heeft schuldig gemaakt.
Stelt de proeftijd vast op 2 (twee) jaren.
Beveelt dat de tijd, die door de veroordeelde vóór de tenuitvoerlegging van deze uitspraak in deze zaak in verzekering is doorgebracht, op het onvoorwaardelijk gedeelte van de opgelegde gevangenisstraf in mindering wordt gebracht.
Ten aanzien van de benadeelde partij [slachtoffer]:
Wijst de vordering van de benadeelde partij gedeeltelijk toe en veroordeelt de verdachte om tegen een behoorlijk bewijs van kwijting te betalen aan [slachtoffer], domicilie kiezende op het adres Singel 204 1015 AD te Amsterdam, rekeningnummer 33.44.49.820, een bedrag van EUR 895,00 (achthonderdvijfennegentig euro), bestaande uit € 750,- aan immateriële schade en € 145,- aan materiele schade, te vermeerderen met de door de benadeelde partij gemaakte en ten behoeve van de tenuitvoerlegging nog te maken kosten, tot aan deze uitspraak begroot op nihil.
Verklaart de benadeelde partij voor het overige niet ontvankelijk in haar vordering en bepaalt dat deze benadeelde partij haar vordering in zoverre slechts bij de burgerlijke rechter kan aanbrengen.
Legt de verdachte voorts op de verplichting tot betaling aan de Staat van een som geld, groot EUR 895,00 (achthonderdvijfennegentig euro), zulks ten behoeve van [slachtoffer].
Beveelt voor het geval dat noch volledige betaling noch volledig verhaal van het verschuldigde bedrag volgt, dat hechtenis zal worden toegepast voor de duur van 17 (zeventien) dagen, met dien verstande dat de toepassing van die hechtenis de hiervoor vermelde verplichting niet opheft.
Bepaalt dat indien (en voorzover) verdachte heeft voldaan aan één van evenvermelde betalingsverplichtingen, de andere daarmee (in zoverre) komt te vervallen.
Dit arrest is gewezen door de tweede meervoudige strafkamer van het gerechtshof te Amsterdam, waarin zitting hadden mr. N.A. Schimmel, mr. J.D.L. Nuis en mr. D.J.M.W. Paridaens - van der Stoel, in tegenwoordigheid van mr. E. Wiersma, griffier, en is uitgesproken op de openbare terechtzitting van dit gerechtshof van 14 oktober 2008.
Mr. N.A. Schimmel en mr. D.J.M.W. Paridaens-van der Stoel zijn buiten staat dit arrest mede te ondertekenen.