HR 12 februari 2008, ECLI:NL:HR:2008:BC3773; HR 26 juni 2012, ECLI:NL:HR:2012:BW9179.
HR, 03-03-2015, nr. 13/01478
ECLI:NL:HR:2015:503
- Instantie
Hoge Raad
- Datum
03-03-2015
- Zaaknummer
13/01478
- Vakgebied(en)
Strafrecht algemeen (V)
Strafprocesrecht (V)
- Brondocumenten en formele relaties
ECLI:NL:HR:2015:503, Uitspraak, Hoge Raad (Strafkamer), 03‑03‑2015; (Cassatie)
Terugverwijzing naar: ECLI:NL:GHSHE:2016:882
Conclusie: ECLI:NL:PHR:2015:124, Gevolgd
ECLI:NL:PHR:2015:124, Conclusie, Hoge Raad (Advocaat-Generaal), 03‑02‑2015
Arrest Hoge Raad: ECLI:NL:HR:2015:503, Gevolgd
- Vindplaatsen
SR-Updates.nl 2015-0108
Uitspraak 03‑03‑2015
Inhoudsindicatie
Recht op laatste woord, art. 311.4 Sv jo. art. 415 Sv. Uit het p-v blijkt niet dat aan verdachte het recht is gelaten het laatst te spreken. Daarom moet het ervoor worden gehouden dat het in art. 311.4 Sv op straffe van nietigheid gegeven voorschrift niet in acht is genomen.
Partij(en)
3 maart 2015
Strafkamer
nr. 13/01478
Hoge Raad der Nederlanden
Arrest
op het beroep in cassatie tegen een arrest van het Gerechtshof 's-Hertogenbosch van 11 maart 2013, nummer 20/004314-11, in de strafzaak tegen:
[verdachte] , geboren te [geboorteplaats] op [geboortedatum] 1984.
1. Geding in cassatie
Het beroep is ingesteld door de verdachte. Namens deze heeft mr. R.J. Baumgardt, advocaat te Spijkenisse, bij schriftuur een middel van cassatie voorgesteld. De schriftuur is aan dit arrest gehecht en maakt daarvan deel uit.
De Advocaat-Generaal A.J. Machielse heeft geconcludeerd tot vernietiging van het bestreden arrest en tot terugwijzing van de zaak naar het Gerechtshof 's-Hertogenbosch teneinde op het bestaande beroep opnieuw te worden berecht en afgedaan.
2. Beoordeling van het middel
2.1.
Het middel klaagt dat het Hof in strijd met art. 311, vierde lid, Sv in verbinding met art. 415 Sv de verdachte niet het recht heeft gelaten het laatst te spreken.
2.2.
Het proces-verbaal van de terechtzitting in hoger beroep van 25 februari 2013 houdt onder meer in:
"De verdachte, ter terechtzitting aanwezig, antwoordt op de vragen van de voorzitter te zijn genaamd:
[verdachte],
geboren te [geboorteplaats] op [geboortedatum] 1984,
wonende te [woonplaats].
Als raadsman van verdachte is mede ter terechtzitting aanwezig mr. M.A.W. Nillesen, advocaat te 's-Hertogenbosch.
(...)
De voorzitter geeft de advocaat-generaal het woord voor requisitoir.
De advocaat-generaal rekwireert:
(...)
De voorzitter geeft de raadsman het woord voor pleidooi.
De raadsman voert de verdediging als volgt:
(...)
De advocaat-generaal repliceert als volgt:
(...)
De raadsman dupliceert als volgt:
(...)
De voorzitter verklaart het onderzoek gesloten en deelt mede, dat volgens de beslissing van het gerechtshof de uitspraak zal plaatsvinden ter terechtzitting van 11 maart 2013 te 09.30 uur."
2.3.
Uit voormeld proces-verbaal blijkt niet dat aan de verdachte het recht is gelaten het laatst te spreken. Daarom moet het ervoor worden gehouden dat het in het vierde lid van art. 311 Sv op straffe van nietigheid gegeven voorschrift niet in acht is genomen.
2.4.
Het middel slaagt.
3. Slotsom
Hetgeen hiervoor is overwogen brengt mee dat de bestreden uitspraak niet in stand kan blijven en als volgt moet worden beslist.
4. Beslissing
De Hoge Raad:
vernietigt de bestreden uitspraak;
wijst de zaak terug naar het Gerechtshof 's-Hertogenbosch, opdat de zaak op het bestaande hoger beroep opnieuw wordt berecht en afgedaan.
Dit arrest is gewezen door de vice-president A.J.A. van Dorst als voorzitter, en de raadsheren J. de Hullu en N. Jörg, in bijzijn van de waarnemend griffier E. Schnetz, en uitgesproken ter openbare terechtzitting van 3 maart 2015.
Conclusie 03‑02‑2015
Inhoudsindicatie
Recht op laatste woord, art. 311.4 Sv jo. art. 415 Sv. Uit het p-v blijkt niet dat aan verdachte het recht is gelaten het laatst te spreken. Daarom moet het ervoor worden gehouden dat het in art. 311.4 Sv op straffe van nietigheid gegeven voorschrift niet in acht is genomen.
Nr. 13/01478
Mr. Machielse
Zitting 3 februari 2015
Conclusie inzake:
[verdachte]
1. Het Gerechtshof 's-Hertogenbosch heeft verdachte op 11 maart 2013 voor: mishandeling, veroordeeld tot een taakstraf van 180 uur en tot twee maanden voorwaardelijke gevangenisstraf.
2. Verdachte heeft cassatie doen instellen en mr. R.J. Baumgardt, advocaat te Spijkenisse, heeft een schriftuur ingezonden houdende een middel van cassatie.
3.1. Het middel klaagt dat verdachte ter terechtzitting in hoger beroep van 25 februari 2013 niet het laatste woord heeft gekregen voordat het onderzoek ter terechtzitting is gesloten.
3.2. Het proces-verbaal van het onderzoek ter terechtzitting in hoger beroep van 25 februari 2013 houdt het volgende in:
“De verdachte, ter terechtzitting aanwezig, antwoordt op de vragen van de voorzitter te zijn genaamd:
[verdachte],
geboren te [geboorteplaats] op [geboortedatum] 1984,
wonende te [woonplaats].
Als raadsman van verdachte is mede ter terechtzitting aanwezig mr. M.A.W. Nillesen, advocaat te 's-Hertogenbosch.
(…)
De voorzitter geeft de advocaat-generaal het woord voor requisitoir.
De advocaat-generaal rekwireert:
(…)
De voorzitter geeft de raadsman het woord voor pleidooi.
De raadsman voert de verdediging als volgt:
(…)
De advocaat-generaal repliceert als volgt:
(…)
De raadsman dupliceert als volgt:
(…)
De voorzitter verklaart het onderzoek gesloten en deelt mede, dat volgens de beslissing van het gerechtshof de uitspraak zal plaatsvinden ter terechtzitting van 11 maart 2013 te 09.30 uur.”
Repliek en dupliek gingen beide inhoudelijk in op het ten laste gelegde feit.
3.3. Het vierde lid van artikel 311 Sv bepaalt dat aan verdachte op straffe van nietigheid het recht wordt gelaten om het laatst te spreken. Dat recht komt hem toe ook als verdachte wordt bijgestaan door een advocaat.1.Artikel 80a RO biedt de mogelijkheid het cassatieberoep niet ontvankelijk te verklaren wanneer de betrokkene klaarblijkelijk onvoldoende belang heeft bij het cassatieberoep. In gevallen waarin dat belang niet evident is, mag van de verdediging in redelijkheid worden verlangd dat zij in de cassatieschriftuur het belang bij de klacht in cassatie toelicht.2.In de schriftuur ontbreekt zo'n toelichting.
De Hoge Raad acht artikel 80a RO ook van toepassing wanneer verdachte bij cassatie wegens een met nietigheid bedreigd verzuim in wezen niet voldoende in rechte te respecteren belang heeft.3.Toepassing van artikel 80a RO is dus niet uitgesloten wanneer een verzuim is begaan waarop de wet nietigheid stelt. Maar de ene nietigheid is de andere niet. Het recht op het laatste woord lijkt mij van veel grotere betekenis voor het eerlijk proces dan de vermelding van de artikelen in het vonnis waarop de veroordeling berust of de aanhechting van de vordering van een functionaris van het OM. Het laatste woord geeft verdachte de gelegenheid om als laatste zijn zegje te doen, zijn visie te geven, om de rechter een laatste boodschap mee te geven, niet vertroebeld door tussenkomst van een ander.4.De verdachte krijgt aldus volgens Remmelink de kans om nog op een hoogstpersoonlijke wijze zijn standpunt kenbaar te maken, om een bepaalde indruk op de rechter te maken. Het is volgens Remmelink geen puur defensierecht,5.maar een humaan element in het strafproces.6.
Artikel 311 lid 4 Sv heeft, zo schat ik in, niet aan kracht ingeboet door de inwerkingtreding van artikel 80a RO.7.
Het middel lijkt mij gegrond te zijn.
4. Deze conclusie strekt tot vernietiging van het bestreden arrest en tot terugwijzing van de zaak naar het Gerechtshof 's-Hertogenbosch, teneinde op het bestaande beroep opnieuw te worden berecht en afgedaan.
De Procureur-Generaal
bij de Hoge Raad der Nederlanden
Voetnoten
Voetnoten Conclusie 03‑02‑2015
HR 11 september 2012, NJ 2013, 242 m.nt. Bleichrodt, rov. 2.6.2.
HR 11 september 2012, NJ 2013, 242 m.nt. Bleichrodt, waarin in rov. 2.2.3 als voorbeeld van een verzuim dat zich leent voor toepassing van artikel 80a RO wordt genoemd het verzuim om de wettelijke voorschriften als bedoeld in artikel 358, vierde lid, Sv in het vonnis te vermelden. Daarnaast noemt de HR ook het verzuim om de tenlastelegging en de vordering van het OM in het vonnis op te nemen.
Corstens/Borgers, Het Nederlands strafprocesrecht, 7e druk, p. 635.
Zoals de reactie op de conclusie van de PG bij de HR van degene die in cassatie is gegaan volgens het EHRM wel een defensierecht is. Zie EHRM 30 oktober 1991,12005/86 (Borgers) § 27.
Prof. mr. J. Remmelink, Het laatste woord van de verdachte, Strafrecht in balans: Opstellen over Strafrecht, aangeboden aan A.C. Geurts, Arnhem 1983, p. 213-214, p. 231.
HR 18 februari 2014, ECLI:NL:HR:2014:364, een zaak waarin de schriftuur op 1 november 2012 en dus na de datum van 1 oktober 2012, door de HR in HR 11 september 2012, NJ 2013, 242 m.nt. Bleichrodt genoemd, ter administratie van de HR is ontvangen.