Rb. Oost-Brabant, 28-03-2013, nr. 860203
ECLI:NL:RBOBR:2013:BZ6045
- Instantie
Rechtbank Oost-Brabant
- Datum
28-03-2013
- Zaaknummer
860203
- LJN
BZ6045
- Roepnaam
Stichting Woonbedrijf SWS.Hhvl/Huurder e.a.
- Vakgebied(en)
Civiel recht algemeen (V)
Huurrecht (V)
- Brondocumenten en formele relaties
ECLI:NL:RBOBR:2013:BZ6045, Uitspraak, Rechtbank Oost-Brabant, 28‑03‑2013; (Eerste aanleg - enkelvoudig)
- Wetingang
art. 441 Burgerlijk Wetboek Boek 1
- Vindplaatsen
WR 2013/71 met annotatie van J.J. Dijk
JHV 2013/92 met annotatie van mr. Briedé
Uitspraak 28‑03‑2013
Inhoudsindicatie
Artikel 1:441 lid 1 BW. Verhuurder dagvaardt gedaagde terzake van huurachterstand. Bij beschikking van de kantonrechter zijn de goederen van gedaagde onder bewind gesteld. Verhuurder heeft evenwel verzuimd de bewindvoerder als formele procespartij te dagvaarden. Op grond van artikel 118 Rv wordt de verhuurder in de gelegenheid gesteld om de bewindvoerder alsnog in dit geding op te roepen. De bewindvoerder vertegenwoordigt de rechthebbende in en buiten rechte tijdens het bewind bij vervulling van zijn taak. Deze vertegenwoordigingsbevoegdheid geldt alleen met betrekking tot handelingen die de onder bewind staande goederen betreffen. De bescherming van de rechthebbende dient niet verder te strekken dan noodzakelijk is. Voor zover de vordering betrekking heeft op de achterstallige huurpenningen, dient deze gelet op het vermogensrechtelijke karakter tegen de bewindvoerder van de rechthebbende te worden ingesteld. De vordering tot ontbinding en ontruiming dient, gelet op de verbintenisrechtelijke relatie tussen de verhuurder en de rechthebbende, tegen de rechthebbende worden ingesteld.
RECHTBANK OOST-BRABANT
Kanton Eindhoven
in de zaak van:
de stichting Stichting Woonbedrijf SWS.Hhvl,
gevestigd te Eindhoven,
eiseres,
gemachtigde: Janssen & Janssen c.s. Gerechtsdeurwaarders,
t e g e n
1. [gedaagde sub 1],
wonende te [plaats],
gedaagde,
procederend in persoon,
2. de besloten vennootschap Budget Consulaat B.V., in haar hoedanigheid van bewind-voerder over alle goederen die behoren en zullen toebehoren aan [gedaagde sub 1],
gevestigd en kantoorhoudende te Zaltbommel,
gedaagde,
vertegenwoordigd door de heer F.E. de Beer (bewindvoerder).
Partijen zullen hierna Woonbedrijf, [gedaagde sub 1] en de bewindvoerder worden genoemd.
1. Het verloop van het geding
1.1. Dit blijkt onder meer uit het volgende:
a. de dagvaarding;
b. het mondelinge antwoord van [gedaagde sub 1] ter rolzitting van 15 november 2012;
c. de rolbeslissing van de kantonrechter, waarbij Woonbedrijf ex artikel 118 Rv in de gelegenheid wordt gesteld om de bewindvoerder van [gedaagde sub 1] op te roepen tegen de rolzitting van 13 december 2012;
d. het oproepingsexploot van 28 november 2012;
e.de conclusie van antwoord van de bewindvoerder;
f. de comparitie na antwoord d.d. 25 februari 2013 ten behoeve waarvan Woonbedrijf stukken in het geding heeft gebracht die zowel aan de rechtbank als aan de bewindvoerder zijn toegezonden.
1.2. Tot slot is vonnis bepaald.
2. Het geschil
2.1. Woonbedrijf vordert, kort samengevat, ontbinding van de tussen haar en [gedaagde sub 1] bestaande huurovereenkomst, ontruiming van de door [gedaagde sub 1] van Woonbedrijf gehuurde woning gelegen te [plaats] aan het adres [adres] onder de verplichting van [gedaagde sub 1] om tot aan de ontruiming huur c.q. schadevergoeding te betalen, alsmede veroordeling van [gedaagde sub 1] tot betaling aan Woonbedrijf van € 1.763,73, te vermeerderen met rente en kosten als vermeld in de dagvaarding.
Woonbedrijf legt daaraan, zakelijk weergegeven, het volgende ten grondslag.
Krachtens een tussen partijen gesloten huurovereenkomst huurt [gedaagde sub 1] de woning aan de [adres] te [plaats] van Woonbedrijf tegen een huurprijs van thans € 357,11 per maand. Ondanks aanmaningen is [gedaagde sub 1] in gebreke gebleven met de voldoening van de huurtermijnen, zodat tot 1 december 2012 een huurachterstand van € 1.540,59 is ontstaan. [gedaagde sub 1] is gehouden dit bedrag alsnog aan haar te voldoen. Voorts maakt Woonbedrijf aanspraak op vergoeding van de wettelijke rente, tot 26 oktober 2012 berekend op een bedrag van € 8,34. Verder heeft Woonbedrijf gelet op de wanprestatie van [gedaagde sub 1] haar vordering uit handen moeten geven ter incasso. De kosten daarvan ad € 214,80 komen voor rekening van [gedaagde sub 1]. De tekortkoming in de nakoming door [gedaagde sub 1] is dusdanig ernstig, dat zij op grond daarvan gerechtigd is de ontbinding van de huurovereenkomst en ontruiming van de woning te vorderen, aldus Woonbedrijf.
2.2. [gedaagde sub 1] heeft zich verzet tegen de ontbinding en ontruiming van de huurovereenkomst. Voor wat betreft de huurachterstand heeft hij aangevoerd dat hij daar niets vanaf weet. [gedaagde sub 1] heeft toegelicht dat hij sinds december 2011 onder bewind staat. De bewindvoerder gaat over de huurachterstand, aldus [gedaagde sub 1].
2.3. De bewindvoerder heeft aangevoerd dat [gedaagde sub 1] op 22 december 2011 onder bewind is gekomen. De gemeente [plaats] beheerde als uitkeringsinstantie het inkomen van [gedaagde sub 1] en betaalde zijn huur. De gemeente [plaats] heeft voor het eerst het inkomen naar de beheerrekening van de bewindvoerder gestort op 14 mei 2012. Tot die tijd heeft de gemeente de huur betaald, de huurachterstanden zijn ontstaan vanaf mei 2012. De bewindvoerder stelt dat zij op onverklaarbare wijze niet heeft gezien dat de huren niet werden afgeschreven terwijl zij ze wel als budgetpost in haar betalingssysteem had gezet. Toen zij op 8 augustus werd gebeld door Woonbedrijf met de mededeling dat er een achterstand in de huurbetaling was, kwam zij achter de fout en heeft zij geprobeerd met Woonbedrijf een betalingsregeling te treffen. Woonbedrijf ging daarmee niet akkoord, wellicht omdat ze nu een reden had om [gedaagde sub 1] uit zijn woning te zetten omdat ze het vermoeden had dat [gedaagde sub 1] niet zelf op het adres woonde maar een zoon van hem. Vanaf augustus heeft de bewindvoerder maandelijks de huur betaald. Vanaf het moment dat [gedaagde sub 1] onder bewind is komen te staan, is al zijn inkomen gegaan naar het betalen van vaste lasten en leefgeld. In augustus heeft zij [gedaagde sub 1] gekort op zijn leefgeld, omdat het budgetplan anders niet rond kwam. [gedaagde sub 1] heeft geen extra's gekregen met uitzondering van € 150,-- vakantiegeld.
3. De beoordeling
3.1. Nadat [gedaagde sub 1] op de rolzitting had aangevoerd dat hij onder bewind staat, is de kantonrechter ambtshalve gebleken dat met betrekking tot het vermogensbeheer van [gedaagde sub 1] sprake is van een beschermingsbewind als bedoeld in titel 19 van Boek 1 BW.
Op grond van het bepaalde in artikel 1:441 BW eerste lid, eerste volzin, vertegenwoordigt de bewindvoerder de rechthebbende in en buiten rechte tijdens het bewind bij de vervulling van zijn taak. Deze vertegenwoordigingsbevoegdheid geldt alleen met betrekking tot handelingen die de onder bewind staande goederen betreffen.
3.2. Blijkens de Memorie van Toelichting op dit artikel vloeit uit voormelde bepaling en artikel 1:443 BW voort dat de bewindvoerder als formele procespartij moet worden beschouwd in gedingen, de onder bewind gestelde goederen betreffende, tenzij de eisende partij ten tijde van het instellen van de vordering het bewind niet kende noch behoorde te kennen. In dit geval was Woonbedrijf op de hoogte van het bewind, aangezien de bewindvoerder contact met Woonbedrijf heeft gehad teneinde een regeling te treffen.
Het voorgaande betekent dat voor zover de vordering betrekking heeft op de achterstallige huurpenningen, het vermogensrechtelijke karakter daarvan met zich brengt dat die vordering tegen de bewindvoerder in hoedanigheid van bewindvoeder van [gedaagde sub 1] dient te worden ingesteld. Dit betekent dat Woonbedrijf in haar vordering tot betaling van achterstallige huurpenningen jegens [gedaagde sub 1] niet-ontvankelijk moet worden verklaard.
3.3. De bescherming van de rechthebbende dient niet verder te strekken dan noodzakelijk is. De rechthebbende is niet volledig onbekwaam, maar slechts niet bevoegd beheershandelingen te verrichten en, zonder medewerking van de bewindvoerder of machtiging van de kantonrechter, de beschikkingshandelingen ten aanzien van de onder bewind staande goederen. De huurovereenkomst ziet op de verbintenisrechtelijke relatie tussen Woonbedrijf en [gedaagde sub 1]. Gelet op het voorgaande kan de vordering tot ontbinding en ontruiming daarom naar het oordeel van de kantonrechter wel tegen [gedaagde sub 1] worden ingesteld.
3.4. Woonbedrijf heeft aanvankelijk enkel [gedaagde sub 1] gedagvaard. Naar aanleiding van de rolbeslissing van 15 november 2012 heeft Woonbedrijf de bewindvoerder alsnog in dit geding opgeroepen.
3.5. Woonbedrijf heeft ten behoeve van de comparitie een overzicht van de recente huurachterstand overgelegd. Daaruit blijkt dat de huurachterstand tot maart 2013 inmiddels € 1.367,49 bedraagt. Woonbedrijf heeft haar vordering verminderd tot dit bedrag. Van dit bedrag is de zuivere huurachterstand € 1.133,48, aldus Woonbedrijf. Tot januari 2013 bedroeg de huur € 357,11 per maand, met ingang van 1 januari 2013 bedraagt de huur € 307,11 als gevolg van het feit dat de huurtoeslag is verhoogd met € 50,00 per maand, aldus Woonbedrijf.
3.6. De bewindvoerder heeft niet, althans onvoldoende gemotiveerd, weersproken dat een huurachterstand is ontstaan van thans € 1.133,48. De vordering wegens huurachterstand is dan ook toewijsbaar. Ook de rentevordering is door de bewindvoerder niet weersproken en daarom toewijsbaar.
3.7. Vervolgens ligt de vraag voor of de genoemde betalingsachterstand van € 1.133,48 de ontbinding van de huurovereenkomst en ontruiming van de woning rechtvaardigt. Daarvoor is het volgende van belang. Bij de beoordeling of een wanprestatie voldoende is om ontbinding van de huurovereenkomst te rechtvaardigen moet het gewicht van de tekortkoming worden afgezet tegen het woonbelang van de huurder. Vast staat dat de huurachterstand niet aan [gedaagde sub 1] te wijten is, maar dat deze is ontstaan als gevolg van een administratieve fout door de bewindvoerder. [gedaagde sub 1] bevindt zich in een nijpende financiële situatie, maar desondanks is de huurachterstand tijdens de procedure niet verder is opgelopen, maar ondanks de beperkte middelen van [gedaagde sub 1] juist afgenomen. Ter zitting heeft mevrouw [J] van Ergon Buurtbedrijven de persoonlijke situatie van [gedaagde sub 1] toegelicht. Hieruit volgt dat [gedaagde sub 1] op 5 maart 2012 is gestart met een werkactiveringstraject bij Ergon Buurtbedrijven. [gedaagde sub 1] is geïndiceerd voor de Sociale Werkvoorziening op basis van een verstandelijke beperking in combinatie met fysieke beperkingen. Vanuit zijn WSW-indicatie komt hij in aanmerking voor betaald werk binnen de Sociale Werkvoorziening, aldus [J]. Dat zou betekenen dat zijn financiële situatie zou verbeteren. Door de spanningen die de onderhavige procedure met zich meebrengt is dat traject echter stopgezet. Wanneer [gedaagde sub 1] zijn woonruimte verliest, zal ook zijn kans op een betaalde baan verloren gaan. Daarom is van belang dat [gedaagde sub 1] bij behoud van zijn woning erg groot, aldus [J].
De kantonrechter is van oordeel dat onder de geschetste omstandigheden de belangen van [gedaagde sub 1] dienen te prevaleren en dat ontbinding van de huurovereenkomst onder deze omstandigheden niet gerechtvaardigd is. Dat Woonbedrijf [gedaagde sub 1] verdenkt van woonfraude, maakt dit niet anders. [gedaagde sub 1] heeft erkend dat zijn zoon veel bij hem verblijft, omdat die in afwachting is van zijn nieuwe huis dat verbouwd wordt. Ter zitting heeft [gedaagde sub 1] aangegeven dat hij verwacht dat zijn zoon over 2 à 3 maanden in zijn nieuwe huis kan. Onder deze omstandigheden is de kantonrechter van mening dat aan [gedaagde sub 1] het voordeel van de twijfel gegund moet worden, om hem zo kans te geven zijn leven weer op de rails te krijgen. De vordering tot ontbinding van de huurovereenkomst en ontruiming van het gehuurde zullen daarom worden afgewezen.
3.8. Nu de huurovereenkomst in tact blijft, blijft de verplichting tot het betalen van de huurpenningen ook bestaan. Deze verplichting vloeit voort uit de huurovereenkomst, de kantonrechter ziet vooralsnog geen reden dit deel van de vordering toe te wijzen nu van de bewindvoerder mag worden verwacht dat zij daar zorg voor zal dragen.
3.9. Woonbedrijf maakt aanspraak op de vergoeding van buitengerechtelijke incassokosten. De kantonrechter stelt vast dat het Besluit vergoeding voor buitengerechtelijke incassokosten (hierna: het Besluit) van toepassing is nu het verzuim na 1 juli 2012 is ingetreden. Het gevorderde bedrag aan buitengerechtelijke incassokosten komt overeen met het in het Besluit bepaalde tarief en zal worden toegewezen.
3.11. De bewindvoerder wordt als de in overwegende mate in het ongelijk gestelde partij veroordeeld in de kosten van de procedure. De kosten van het oproepingsexploot van de bewindvoerder blijven voor rekening van Woonbedrijf, nu [gedaagde sub 1] onbetwist heeft gesteld dat Woonbedrijf al voor het uitbrengen van de dagvaarding op de hoogte was van het bewind, zodat deze kosten nodeloos zijn gemaakt.
4. De beslissing
De kantonrechter:
wijst de gevorderde ontbinding en ontruiming af;
verklaart Woonbedrijf voor het overige niet-ontvankelijk jegens [gedaagde sub 1];
veroordeelt de bewindvoerder om aan Woonbedrijf te betalen een bedrag van € 1.367,49, te vermeerderen met de wettelijke rente over € 1.133,48 vanaf 19 februari 2013 tot aan de dag van voldoening;
veroordeelt de bewindvoerder in de kosten van de procedure, aan de zijde van Woonbedrijf tot heden begroot op € 92,17 aan explootkosten, € 437,-- aan griffierecht en € 300,-- als bijdrage in het salaris van de gemachtigde (niet met btw belast);
verklaart dit vonnis, voor zover het de veroordelingen betreft, uitvoerbaar bij voorraad;
wijst af hetgeen meer of anders is gevorderd.
Dit vonnis is gewezen door mr. H.G. Robers, kantonrechter, en in het openbaar uitgesproken
op 28 maart 2013.