Rb. Rotterdam, 13-02-2019, nr. C/10/557134 / HA ZA 18-803
ECLI:NL:RBROT:2019:1399
- Instantie
Rechtbank Rotterdam
- Datum
13-02-2019
- Zaaknummer
C/10/557134 / HA ZA 18-803
- Vakgebied(en)
Civiel recht algemeen (V)
- Brondocumenten en formele relaties
ECLI:NL:RBROT:2019:1399, Uitspraak, Rechtbank Rotterdam, 13‑02‑2019; (Eerste aanleg - enkelvoudig)
Uitspraak 13‑02‑2019
Inhoudsindicatie
Verdeling woning na echtscheiding. Opschortende voorwaarde voor toedeling aan man dat vrouw wordt ontslagen uit hoofdelijke aansprakelijkheid nooit vervuld. Rechtbank gelast verkoop woning aan een derde.
Partij(en)
vonnis
RECHTBANK ROTTERDAM
Team handel en haven
zaaknummer / rolnummer: C/10/557134 / HA ZA 18-803
Vonnis van 13 februari 2019
in de zaak van
[eiseres] ,
wonende te Rotterdam,
eiseres,
advocaat mr. K. el Joghrafi te Rotterdam,
tegen
[gedaagde] ,
wonende te Rotterdam,
gedaagde,
advocaat mr. J. Oversluizen te Rotterdam.
Partijen zullen hierna de vrouw en de man genoemd worden.
1. De procedure
1.1.
Het verloop van de procedure blijkt uit:
- -
de dagvaarding, met herstelexploot
- -
de conclusie van antwoord
- -
de overgelegde producties
- -
het proces-verbaal van comparitie van 16 januari 2019.
1.2.
Ten slotte is vonnis bepaald.
2. De feiten
2.1.
Partijen zijn voormalige echtelieden. Partijen hebben op 22 maart 2012 een echtscheidingsconvenant gesloten. In dit convenant is onder meer vastgelegd, samengevat:
- partijen stellen de waarde van de voormalig echtelijke woning op het adres [adres] te Hoogvliet-Rotterdam (hierna ook te noemen: de woning) op € 250.000,-, dit overeenkomstig een taxatie uit 2008, welke waarde partijen wensen aan te houden (art. 2 lid 2);
- de woning wordt aan de man toegedeeld onder de opschortende voorwaarde dat de Bank of Scotland de vrouw ontslaat uit haar hoofdelijke aansprakelijkheid met betrekking tot de hypothecaire leningen (art. 2 lid 3).
2.2.
De Bank of Scotland heeft de vrouw niet ontslagen uit haar hoofdelijke aansprakelijkheid.
3. Het geschil
3.1.
De vrouw vordert samengevat - veroordeling van de man
- primair: tot nakoming van de verplichting uit het echtscheidingsconvenant dat de vrouw wordt ontslagen uit hoofdelijke aansprakelijkheid voor de hypothecaire geldlening;
- subsidiair: te bepalen dat de woning verkocht moet worden aan een derde.
3.2.
De man voert verweer. De man heeft aangevoerd, samengevat, dat de bank niet heeft ingestemd met zijn herhaalde verzoeken om de vrouw te ontslaan uit hoofdelijk aansprakelijkheid, dat hij recent is ontslagen, dat hij een transitievergoeding heeft gekregen van circa € 47.000,- die hij heeft aangewend ter delging van zijn schulden en dat hij de rest aan zijn kinderen heeft geschonken. De man heeft voorts verklaard dat hij zich realiseert dat hij de woning op termijn zal moeten verkopen, in elk geval over 30 maanden wanneer hij vanuit de WW in de bijstand zal geraken. Ook heeft de man aangevoerd dat het echtscheidingsconvenant financieel ongunstig voor hem uitpakt en dat zijn belang om in de woning te kunnen blijven wonen groot is.
3.3.
Op de stellingen van partijen wordt hierna, voor zover van belang, nader ingegaan.
4. De beoordeling
4.1.
Toedeling van de woning aan de man heeft blijkens het bepaalde in het - door de vrouw ingeroepen - echtscheidingsconvenant plaatsgevonden onder de opschortende voorwaarde dat zij zal worden ontslagen uit hoofdelijk aansprakelijkheid voor de hypothecaire geldlening.
4.2.
Het echtscheidingsconvenant dateert uit 2012. Indien geen termijn voor nakoming is overeengekomen, kan terstond nakoming worden gevorderd. Inmiddels is het 2019. De opschortende voorwaarde is thans, 7 jaar later, niet vervuld. De termijn waarbinnen de man redelijkerwijs had kunnen, en moeten, presteren is inmiddels ruim verstreken. De man is tot op heden financieel niet in staat gebleken om te bewerkstelligen dat de vrouw wordt ontslagen uit haar hoofdelijkheid. Niemand behoeft in een onverdeelde gemeenschap te blijven zitten. Nu de voormelde opschortende voorwaarde niet is vervuld, is ter zake van de woning tussen partijen geen overeenkomst tot verdeling tot stand gekomen. Aldus is sprake is van een goed uit de gemeenschap dat tot op heden onverdeeld is gebleven. Over de verdeling van de woning kan dus alsnog beslist worden.
4.3.
De primaire vordering, tot nakoming van de afspraak tot toedeling van de woning aan de man, kan niet worden toegewezen omdat de man financieel niet in staat is tot nakoming.
4.4.
Wel toewijsbaar is de subsidiaire vordering om de man te gelasten medewerking te verlenen aan verkoop van de woning aan een derde. De rechtbank zal daarbij een voorziening treffen voor het geval de man deze medewerking niet, of althans onvoldoende mocht willen verlenen. In dit oordeel betrekt de rechtbank dat, indien de deelgenoten in een gemeenschap geen overeenstemming over de verdeling van een gemeenschap kunnen bereiken, de rechter de verdeling daarvan op de voet van art. 3:185 lid 1 BW kan vaststellen. Daarbij dient, zoals in dat artikel is bepaald, naar billijkheid rekening te worden gehouden met de belangen van partijen en het algemeen belang. De rechter die de verdeling vaststelt, geniet een mate van vrijheid en is niet gebonden aan hetgeen partijen over en weer hebben gevorderd en hij behoeft niet expliciet in te gaan op hetgeen partijen aanvoeren. (HR 17 april 1998, NJ 1999, 550).
4.5.
In het beroep van de man op een belangenafweging vindt de rechtbank geen grond voor een ander oordeel. Een belangenafweging neemt niet weg dat niemand in een onverdeelde gemeenschap behoeft te blijven zitten en dit te minder na 7 jaar. Indien juist is de stelling van de man dat het echtscheidingsconvenant voor hem financieel ongunstig is, dan kan hem dat niet baten. De man heeft het echtscheidingsconvenant ondertekend zodat hij daaraan gebonden is. Overigens valt de woning niet onder het echtscheidingsconvenant, nu de opschortende voorwaarde nooit is vervuld.
4.6.
De proceskosten tussen partijen (ex-echtelieden) zullen worden gecompenseerd.
5. De beslissing
De rechtbank
5.1.
gelast partijen tot verkoop van de woning aan het adres [adres] te ( [postcode] ) Hoogvliet-Rotterdam en verplicht de man zijn medewerking te verlenen aan het te koop zetten en verkopen van de woning,
5.2.
bepaalt, zo nodig, dat het onderhavige vonnis in de plaats treedt van de rechtshandelingen die de man moet verrichten om tot verkoop en levering van de woning aan een derde te komen, waaronder in ieder geval dienen te worden begrepen het verstrekken van een opdracht aan een verkoopmakelaar, het ondertekenen van de verkoopovereenkomst en het verlenen van medewerking aan notariële levering van de woning aan een derde,
5.3.
verklaart dit vonnis tot zover zoveel mogelijk uitvoerbaar bij voorraad,
5.4.
bepaalt dat ieder der partijen de eigen proceskosten draagt,
5.5.
wijst het meer of anders gevorderde af.
Dit vonnis is gewezen door mr. W.J. van den Bergh en in het openbaar uitgesproken op 13 februari 2019.
[2517/2504]