Einde inhoudsopgave
Wet uitkeringen burger-oorlogsslachtoffers 1940–1945
Artikel 18
Geldend
Geldend vanaf 01-03-2002. Let op: treedt met terugwerkende kracht in werking vanaf 01-01-2001
- Bronpublicatie:
29-11-2001, Stb. 2001, 602 (uitgifte: 01-01-2001, kamerstukken: 27898)
- Inwerkingtreding
01-03-2002, terugwerkend tot: 01-01-2001
- Bronpublicatie inwerkingtreding:
29-11-2001, Stb. 2001, 602 (uitgifte: 01-01-2001, kamerstukken: 27898)
- Vakgebied(en)
Sociale zekerheid ouderen / Bijzondere onderwerpen
1.
Bij verblijf van een alleenstaande of een echtpaar ter verpleging of verzorging in een daartoe bestemde inrichting, waarvan de kosten met toepassing van één der sociale verzekeringswetten worden betaald, wordt de periodieke uitkering, met ingang van het tijdstip waarop redelijkerwijs kan worden aangenomen dat deze verpleging of verzorging een langdurig karakter zal gaan dragen, doch in ieder geval na verloop van een jaar, nader bepaald op:
- a.
12% van de overeenkomstig artikel 10 vastgestelde grondslag, voor een alleenstaande;
- b.
20% van de overeenkomstig artikel 10 vastgestelde grondslag, voor een gehuwde, tenzij onderdeel c van toepassing is;
- c.
12% van de overeenkomstig artikel 10 vastgestelde grondslag voor een gehuwde, indien het inkomen van de echtgenoot, inkomsten uit vermogen daaronder niet begrepen, meer bedraagt dan 30% van het bedrag, bedoeld in artikel 10, achtste lid, onder b.
De garantie-uitkering wordt in een zodanig geval berekend naar:
- d.
12% van het bedrag, bedoeld in artikel 10, achtste lid, onder a, voor een alleenstaande;
- e.
20% van het bedrag, bedoeld in artikel 10, achtste lid, onder a, voor een echtpaar.
2.
Het eerste lid is niet van toepassing indien de uitkeringsgerechtigde op 31 december 2000 verbleef in een verzorgingshuis als bedoeld in artikel 1, eerste lid, onder b, van de Overgangswet verzorgingshuizen zoals dat luidde voor het vervallen van deze bepaling.