De feiten zoals vermeld in paragraaf 1 zijn ontleend aan rov. 4.2.1 t/m 4.2.6 van het in cassatie bestreden arrest.
HR, 22-03-2013, nr. 12/00489
ECLI:NL:HR:2013:BZ1460
- Instantie
Hoge Raad
- Datum
22-03-2013
- Zaaknummer
12/00489
- Conclusie
Mr. Timmerman
- LJN
BZ1460
- Vakgebied(en)
Civiel recht algemeen (V)
Verbintenissenrecht (V)
- Brondocumenten en formele relaties
ECLI:NL:HR:2013:BZ1460, Uitspraak, Hoge Raad, 22‑03‑2013; (Cassatie)
Conclusie: ECLI:NL:PHR:2013:BZ1460
In cassatie op: ECLI:NL:GHSGR:2011:BT2757, Bekrachtiging/bevestiging
ECLI:NL:PHR:2013:BZ1460, Conclusie, Hoge Raad (Parket), 01‑02‑2013
Arrest Hoge Raad: ECLI:NL:HR:2013:BZ1460
Arrest gerechtshof: ECLI:NL:GHSGR:2011:BT2757
- Vindplaatsen
Uitspraak 22‑03‑2013
Inhoudsindicatie
Art. 81 lid 1 RO. Zaaizaad- en Plantgoedwet. Schade aan oogst door grondbesmetting. Vrijwaringsprocedure. Aansprakelijkheid keuringsinstelling?
22 maart 2013
Eerste Kamer
12/00489
RM/LZ
Hoge Raad der Nederlanden
Arrest
in de zaak van:
[Eiseres],
gevestigd te [vestigingsplaats],
EISERES tot cassatie,
advocaat: mr. K. Aantjes,
t e g e n
de STICHTING NEDERLANDSE ALGEMENE KWALITEITSDIENST TUINBOUW,
gevestigd te Roelofarendsveen, gemeente Kaag en Braassem,
VERWEERSTER in cassatie,
advocaat: mr. K. Teuben.
Partijen zullen hierna ook worden aangeduid als [eiseres] en NAK Tuinbouw.
1. Het geding in feitelijke instanties
Voor het verloop van het geding in feitelijke instanties verwijst de Hoge Raad naar de navolgende stukken:
a. het vonnis in de zaak 26522/HA ZA 00-448 van de rechtbank Middelburg van 26 maart 2003, 11 februari 2004, 12 mei 2004, 4 januari 2006, 9 januari 2008 en 8 juli 2009;
b. het arrest in de zaak MHD 200.054.714 van het gerechtshof te 's-Gravenhage van 20 september 2011.
Het arrest van het hof is aan dit arrest gehecht.
2. Het geding in cassatie
Tegen het arrest van het hof heeft [eiseres] beroep in cassatie ingesteld. De cassatiedagvaarding is aan dit arrest gehecht en maakt daarvan deel uit.
NAK Tuinbouw heeft geconcludeerd tot verwerping van het beroep.
De zaak is voor partijen toegelicht door hun advocaten.
De conclusie van de Advocaat-Generaal L. Timmerman strekt tot verwerping.
De advocaat van NAK Tuinbouw heeft bij brief van 15 februari 2013 op die conclusie gereageerd.
3. Beoordeling van het middel
De in het middel aangevoerde klachten kunnen niet tot cassatie leiden. Dit behoeft, gezien art. 81 lid 1 RO, geen nadere motivering nu de klachten niet nopen tot beantwoording van rechtsvragen in het belang van de rechtseenheid of de rechtsontwikkeling.
4. Beslissing
De Hoge Raad:
verwerpt het beroep;
veroordeelt [eiseres] in de kosten van het geding in cassatie, tot op deze uitspraak aan de zijde van NAK Tuinbouw begroot op € 2.428,34 aan verschotten en € 2.200,-- voor salaris.
Dit arrest is gewezen door de vice-president F.B. Bakels als voorzitter en de raadsheren C.A. Streefkerk, C.E. Drion, G. de Groot en M.V. Polak, en in het openbaar uitgesproken door de vice-president F.B. Bakels op 22 maart 2013.
Conclusie 01‑02‑2013
Mr. Timmerman
Partij(en)
Zaaknr. 12/00489
Mr. Timmerman
Zitting van 1 februari 2013
Conclusie inzake
[Eiseres]
eiseres tot cassatie
tegen
Stichting Nederlandse Algemene Kwaliteitsdienst Tuinbouw
(hierna: "NAK Tuinbouw")
verweerster in cassatie
1. Feiten en procesverloop1.
1.1
In cassatie kan worden uitgegaan van de volgende feiten. [Eiseres] is teler van onder meer plantuien. In april 1996 heeft [eiseres] op een perceel van 3,5 hectare gelegen plantuien gezaaid. Het door [eiseres] gebruikte uienzaad is in oktober 1995 door het Bedrijfslaboratorium voor Grond- en Gewasonderzoek B.V. (hierna: "BLGG") onderzocht en voorzien van een label met de tekst: "Bij monsteronderzoek geen stengelaaltjes aangetroffen." BLGG was een van de twee laboratoria die erkend waren door de rechtsvoorgangster van NAK Tuinbouw, de Stichting Nederlandse Algemene Keuringsdienst voor Groente- en Bloemzaden (hierna: "NAKG", ook wel aangeduid met de naam van haar rechtsopvolgster NAK Tuinbouw). NAKG was op grond van de destijds geldende Zaaizaad- en Plantgoedwet aangewezen als keuringsinstelling. Op grond van art. 91 van de Zaaizaad- en Plantgoedwet is het NAKG bevoegd voorschriften op te stellen. Voor de teelt van plantuitjes zijn de door de NAKG opstelde "Plantuitjesregeling 1996" (hierna: Plantuitjesregeling) en de "Gewasspecifieke Kwaliteitsvoorschriften Allium Cepa (plantuitjes)" (hierna: Gewasspecifieke Kwaliteitsvoorschriften), goedgekeurd door de minister van Landbouw, Natuurbeheer en Visserij, van belang. Op grond van art. 1 van de Plantuitjesregeling is iedere teler die zich bedrijfsmatig op de teelt van of handel in plantuitjes toelegt, verplicht zich bij de NAKG aan te sluiten en op grond van art. 2 dient de aangeslotene zijn gehele plantuitjesteelt aan te melden. [Eiseres] heeft zich in 1996 bij de NAKG aangemeld.
1.2
Op 10 januari 1996 is de grond van [eiseres] in opdracht van [eiseres] door BLGG onderzocht op stengelaaltjes. BLGG heeft daartoe het te bemonsteren perceel verdeeld in 18 vakken van 20 are en daaruit per vak 70 steken genomen. Het door BLGG naar aanleiding daarvan ingevulde formulier 'Analyse resultaten per 1000 ml grond' vermeldt achter ieder van de 18 veldjes dat een besmetting met stengelaaltjes niet aantoonbaar is. In mei 1996 heeft [eiseres] bij de NAKG een 'Aangifte teelt plantjesuien 1996' gedaan. Op basis van de resultaten van het zaad- en grondonderzoek is deze aangifte door de NAKG geaccepteerd. In juli 1996 voert [betrokkene 1] van de NAKG een veldonderzoek uit, een visuele inspectie. Daarbij is geen aantasting door stengelaaltjes waargenomen.
1.3
In augustus 1996 zijn de plantuien door [eiseres] geoogst en op haar bedrijf opgeslagen. In februari 1997 zijn de plantuien door [eiseres] naar Steketee in Yerseke gebracht om te worden schoongemaakt en verpakt. In maart 1997 heeft de NAKG één van de zeven door Steketee genomen monsters meegenomen.
1.4
Eind 1996 / begin 1997 heeft [eiseres] 4.400 kg plantuien verkocht aan [betrokkene 2] voor een bedrag van f 3.250,00. Deze partij is voorzien van een keuringscertificaat van de NAKG, welk certificaat geldt als plantenpaspoort, voorgeschreven door de Richtlijn 77/93/EEG. Op het keuringscertificaat staat: 'vrij van stengelaaltjes'.
1.5
[Betrokkene 2] heeft in februari 1997 de plantuien geplant. Eind juni / begin juli 1997 is naar aanleiding van een klacht van [betrokkene 2] door de NAKG geconstateerd dat de plantuien besmet zijn met stengelaaltjes. In oktober / november 1997 heeft De Groene Vlieg in opdracht van de NAKG 35 proefmonsters genomen van de grond op het perceel van [eiseres]. Uit dit onderzoek is gebleken dat in 8 van de 18 vakken (zie hiervoor, onder 1.2) waarop in 1996 de eerstejaars plantuien zijn geplant en in 1997 aardappels werden geteeld, de grond besmet was. In het eindrapport van februari 1998 wordt geconcludeerd dat de oorzaak van de besmetting een lichte grondbesmetting voor de aanvang van de eerstejaars plantuienteelt is.
1.6
[Betrokkene 2] heeft daarop [eiseres] in rechte aangesproken tot vergoeding van de door deze besmetting geleden schade. Bij vonnis van 23 maart 2003, welk vonnis onherroepelijk is geworden, is [eiseres] onder meer veroordeeld tot betaling van een schadevergoeding ter hoogte van f 66.736,00.
2. Procesverloop
2.1
[Eiseres] heeft de onderhavige vrijwaringsprocedure aanhangig gemaakt door dagvaarding van NAK Tuinbouw en BLGG op 17 juli 2000. [eiseres] heeft daarbij gevorderd dat NAK Tuinbouw en BLGG veroordeeld worden tot al datgene waartoe [eiseres] in de hoofdzaak tegen [betrokkene 2] veroordeeld mocht worden.
2.2
[Eiseres] heeft aan haar vordering ten grondslag gelegd dat de door NAK Tuinbouw en BLGG uitgevoerde keuringen van de plantuien niet correct, althans ondeugdelijk zijn uitgevoerd. De plantuien zijn goedgekeurd en van keuringscertificaten voorzien en op grond daarvan mocht [eiseres] erop vertrouwen dat de grond en het gewas stengelaaltjesvrij waren. Uit het onderzoek van De Groene Vlieg blijkt echter dat meer dan 40% van het perceel van [eiseres] besmet was. Bij deugdelijk uitgevoerde keuringen had die besmetting ontdekt moeten worden, aldus nog steeds [eiseres]. NAK Tuinbouw en BLGG hebben daarmee volgens [eiseres] niet gehandeld zoals van zorgvuldig handelende keuringsinstanties verwacht mag worden, en zij zouden op grond van een toerekenbare tekortkoming dan wel op grond van onrechtmatige daad jegens [eiseres] aansprakelijk zijn (zie rov. 4.3.1).
2.3
NAK Tuinbouw en BLGG hebben de gestelde aansprakelijkheid gemotiveerd betwist. Zij stellen dat de keuringen conform de wettelijke voorschriften zijn uitgevoerd. Het enkele feit dat achteraf een besmetting is vastgesteld levert nog geen wanprestatie of onrechtmatige daad op. De keuringen worden steekproefsgewijs verricht en aldus is - zo betogen NAK Tuinbouw en BLGG - niet gegarandeerd dat de plantuitjes vrij van stengelaaltjes zijn (zie rov. 4.3.2).
2.4
De Rechtbank Middelburg heeft de vorderingen van [eiseres] bij eindvonnis van 8 juli 2009 afgewezen. Het Hof 's-Gravenhage heeft het oordeel van de rechtbank bekrachtigd. Daartoe heeft het hof - voor zover in cassatie van belang - in rov. 4.10 allereerst de maatstaf geformuleerd aan de hand waarvan het de vordering beoordeelt:
"in dezen [moet] worden onderzocht of NAK Tuinbouw als redelijk handelend keuringsinstituut de litigieuze plantuien in overeenstemming met de geldende regelgeving (..) heeft gekeurd."
2.5
In rov. 4.11 en 4.12 heeft het hof het door NAK Tuinbouw verrichte grond- en veldonderzoek beoordeeld en is het tot de conclusie gekomen dat die onderzoeken deugdelijk, want in overeenstemming met de geldende regelgeving zijn verricht. De toepassing van art. 9 Gewasspecifieke kwaliteitsvoorschriften heeft het hof onder het kopje "partijkeuring en monstername door NAK Tuinbouw" beoordeeld. Het hof heeft in rov. 4.14-4.17 overwogen dat:
"4.14. [...] uit artikel 9 van de Gewasspecifieke kwaliteitsvoorschriften, volgt dat NAK Tuinbouw na de oogst uit de partij of meerdere partijen een monster dient te trekken. Tussen partijen is echter niet in discussie dat NAK Tuinbouw in het voorjaar van 1997 uit [het] door Steketee op grond van dit artikel vereiste aantal getrokken monsters - per 1.000 kg een monster van 0,8 kg - een monster heeft getrokken. [...]
4.15. Partijen verschillen daarentegen van mening over de gevolgen van de monstername door NAK Tuinbouw. Volgens [eiseres] had NAK Tuinbouw op grond daarvan de besmetting moeten constateren. [Eiseres] verwijst in dat verband naar het deskundigenrapport. NAK Tuinbouw daarentegen betwist gemotiveerd dat zij op grond van deze monsters de besmetting had moeten constateren. Zij stelt dat zij uit door de (hof: of namens de) leverancier getrokken monsters een monster trekt ten behoeve van de nacontrole voor opplant op haar proeftuin. Deze nacontrole wordt uitgevoerd in het kader van de beoordeling op rasechtheid, raszuiverheid en opkomst. De monsters worden genomen op het moment dat de leverancier zijn partij plantuitjes klaar heeft om afgeleverd te worden. In het onderhavige geval is dit monster getrokken bij het bedrijf van Steketee, alwaar [eiseres] haar plantuitjes had opgeslagen. NAK Tuinbouw wijst erop dat op deze monsters geen laboratoriumonderzoek wordt verricht.
4.16. Het hof is met NAK Tuinbouw van mening dat, anders dan [eiseres] stelt, niet kan worden gezegd dat NAK Tuinbouw op grond van dit monster de besmetting had moeten constateren. [Eiseres] beroept zich weliswaar op het deskundigenrapport, waarin de deskundigen concluderen dat NAK Tuinbouw de besmetting bij monstername had moeten constateren, maar daarbij zijn de deskundigen er, naar het hof begrijpt, ten onrechte van uitgegaan dat de monsters in het laboratorium zouden zijn onderzocht. NAK Tuinbouw is op grond van genoemd artikel 9 van de Gewasspecifieke Kwaliteitsvoorschriften verplicht een monster te nemen, maar nergens in dit artikel staat dat op het monster een gewasonderzoek moet worden verricht. In artikel 9 staat alleen, voor zover relevant:
- "e.
De monsters worden overzichtelijk opgeslagen in een daarvoor geschikte ruimte.
- f.
. De monsters kunnen door de NAKG steekproefsgewijs worden onderzocht.
- g.
De monsters dienen tot 1 juni van het jaar volgend op het oogstjaar te worden bewaard."
Dit betekent dat, gelet op de inhoud van dit artikel, gelezen in onderling verband en samenhang met de andere artikelen uit deze regeling en de relevante bepalingen uit de Plantuitjesregeling [2.], de NAKG alleen een gewasonderzoek diende te verrichten indien daarvoor een aanleiding aanwezig was. Uit het deskundigenrapport (zie versie 2, p. 6) valt af te leiden dat de besmetting op het moment van die monstername (nog) niet waarneembaar was. Dit betekent dat er ook op dat moment geen reden was om een gewasonderzoek te verrichten. Derhalve heeft de NAKG ook bij de partijkeuring en het daarbij genomen monster gehandeld conform de geldende regelgeving.
4.17. De conclusie luidt dan ook dat de NAKG c.q. BLGG bij het verrichten van de keuringen heeft gehandeld zoals van een redelijk handelend keuringsinstelling mocht worden verwacht. De NAKG - en BLGG - heeft immers gehandeld conform de geldende regelgeving. De NAKG heeft derhalve op juiste gronden aan [eiseres] een keuringscertificaat afgegeven met de vermelding 'vrij van stengelaaltjes'."
2.6
In rov. 4.18 heeft het hof geoordeeld dat de NAKG keuring voor [eiseres] geen absolute garantie inhield op stengelaaltjesvrije plantuien:
"Nu uit die regelgeving duidelijk blijkt dat het bij het te verrichten onderzoek steeds om steekproeven gaat en [eiseres], die zich in 1996 al jaren bezig hield met de teelt van en handel in plantuien, ook moet hebben geweten dat het onderzoek op steekproeven was gebaseerd, kan niet worden gezegd dat [eiseres] er in de gegeven omstandigheden redelijkerwijs op heeft mogen vertrouwen dat de vermelding 'vrij van stengelaaltjes' ook een absolute garantie inhield dat de uien vrij van stengelaaltjes waren. Dit betekent dat, anders dan [eiseres] stelt, er voor de NAKG geen reden was om [eiseres] te informeren dan wel te waarschuwen. [Eiseres] beroept zich ter onderbouwing van zijn stelling op de conclusie van de deskundigen (p. 9), maar het hof gaa[t] aan deze conclusie voorbij. Het betreft hier immers een juridisch oordeel en dat komt bij uitstek toe aan de rechter."
2.7
Tot slot heeft het hof in rov. 4.19 hieraan nog toegevoegd:
"Overigens blijkt nergens uit dat [eiseres] in dezen enig verwijt valt te maken. [Eiseres] heeft, zo blijkt uit de stukken, tijdens de teelt de wettelijke voorschriften nageleefd en is desondanks na goedkeuring van de plantuien geconfronteerd met een besmetting. Het hof begrijpt dat dit voor [eiseres] als deskundig en goed bekend staand uienteler ontzettend vervelend is geweest, maar dat doet er niet aan af [dat] het hier gaat om een ondernemersrisico."
2.8
[Eiseres] heeft bij dagvaarding van 20 december 2011 tijdig en regelmatig cassatieberoep ingesteld tegen het arrest van het hof van 20 september 2011. Verweerster in cassatie is NAK Tuinbouw. Ten aanzien van BLGG is het cassatieberoep nog voor de eerste rolzitting ingetrokken.3. NAK Tuinbouw heeft geconcludeerd tot verwerping. Partijen hebben hun standpunten schriftelijk toegelicht, waarna er nog gebruik is gemaakt van de mogelijkheid tot re- en dupliek.
3. Bespreking van het cassatiemiddel
3.1
Het cassatiemiddel - dat is onderverdeeld in elf onderdelen - klaagt, kort samengevat, dat het hof heeft miskend dat er voor NAK Tuinbouw op grond van de geldende regelgeving een verplichting bestond tot het verrichten van (gewas)onderzoek in een laboratorium op het monster dat NAK Tuinbouw in het voorjaar van 1997 had getrokken bij het bedrijf van Steketee, waar [eiseres] haar plantuitjes had opgeslagen. Wat de geldende regelgeving betreft, doet het middel een beroep op (met name) EU-recht. Door de monsters niet te onderwerpen aan laboratoriumonderzoek, althans door [eiseres] niet te waarschuwen dat "vrij van stengelaaltjes" niet betekent dat de betreffende plantuien stengelaaltjesvrij zijn, zou NAK Tuinbouw niet hebben gehandeld zoals van een redelijk handelend keuringsinstelling mocht worden verwacht. Had NAK Tuinbouw laboratoriumcontrole op de monsters verricht, dan was de stengelaaltjesbesmetting volgens de deskundigen aan het licht gekomen, aldus het middel.
3.2
De cassatieprocedure spitst zich toe op de vraag of de in het voorjaar van 1997 verrichte partijkeuring en monstername door NAK Tuinbouw aan de geldende regelgeving voldeden. De grondslag voor de betreffende keuring is te vinden in art. 9 Gewasspecifieke kwaliteitsvoorschriften. Voor zover in de onderdelen 3 en 5 klachten worden gericht tegen de uitleg die het hof in rov. 4.13 aan art. 5 Gewasspecifieke kwaliteitsvoorschriften heeft gegeven, mist [eiseres] daarbij belang. Art. 5 ziet op het door NAK Tuinbouw verrichte veldonderzoek, dat door het hof in de - in cassatie niet zelfstandig bestreden - rov. 4.12-4.13 is besproken. Anders dan het middel lijkt te veronderstellen, heeft het hof de toepassing van art. 9 niet tegen de achtergrond van (de resultaten van het onderzoek verricht op basis van) art. 5 beoordeeld. Het hof heeft de toepassing van art. 9 op zichzelf staand getoetst.
3.3
In de onderdelen 6 tot en met 9 klaagt het middel dat het hof heeft miskend dat NAK Tuinbouw laboratoriumonderzoek had moeten verrichten op het monster dat in het voorjaar van 1997 bij het bedrijf van Steketee was getrokken. Door geen laboratoriumcontrole te "plegen", heeft NAK Tuinbouw volgens onderdeel 8 "niet overeenkomstig EU-regelgeving gehandeld" en volgens onderdeel 9 "niet gehandeld conform de geldende regelgeving".4.
3.4
Het cassatiemiddel roept de vraag op wat de destijds geldende regels waren, meer specifiek wat het begrip monster ex art. 9 Gewasspecifieke kwaliteitsvoorschriften precies inhoudt. Het begrip monster wordt in de Gewasspecifieke kwaliteitsvoorschriften niet nader omschreven of gedefinieerd. Het Algemeen reglement bij de keuringsreglementen Bloemzaadgewassen resp. Groenteplanten van de NAKG d.d. 15 december 1993 (hierna: Algemeen reglement)5. bevat onder het kopje "Toezicht en controle van de NAGK" wel enige handvatten voor de beantwoording van de vraag wat (het nemen van) een monster inhoudt, althans wat (het nemen van) een "officieel getrokken monster" - welk begrip, voor zover ik heb kunnen nagaan, evenmin gedefinieerd is - inhoudt. Art. 7 lid 1 Algemeen reglement luidt:
"De NAKG oefent toezicht en controle uit op alle handelingen welke door een erkende leverancier worden of zijn verricht ten aanzien van door hem geteelde, bewaarde, bewerkte, in het verkeer gebrachte of te brengen, verhandelde en te verhandelen partijen teeltmateriaal, mede aan de hand van de administratieve gegevens en de betreffende keuringsrapporten. De NAKG oefent een steekproefsgewijze controle achteraf uit op de verhandelde partijen teeltmateriaal. Officieel getrokken monsters van partijen teeltmateriaal worden uitgeproefd en onderzocht op alle relevante kwaliteitsaspecten zoals kiemkracht en fysieke zuiverheid (alleen bij zaden), rasechtheid, raszuiverheid en gezondheid en eventuele overige hoedanigheden."
3.6
Ingevolge art. 9 Gewasspecifieke kwaliteitsvoorschriften moeten monsters worden getrokken van partijen plantuien die worden "klaargemaakt". Ik geef het artikel in zijn geheel weer:
- "a.
Van iedere partij of per meerdere partijen, indien deze in dezelfde hoedanigheid en aansluitend uit dezelfde opslag worden klaargemaakt, vanaf 1.000 kg dient een monster te worden getrokken van 0,8 kg.
- b.
Van iedere partij of per meerdere partijen, indien deze in dezelfde hoedanigheid en aansluitend uit dezelfde opslag worden klaargemaakt, met een hoeveelheid groter dan 10.000 kg dient per maximaal 10.000 kg een monster getrokken te worden.
- c.
Het monster dient een goede doorsnede van de partij te vertegenwoordigen en getrokken te worden volgens de instructies van de NAKG.
- d.
De monsterzakken, welke zijn te verkrijgen bij de NAGK, dienen volledig te worden ingevuld.
- e.
De monsters worden overzichtelijk opgeslagen in een daarvoor geschikte ruimte.
- f.
De monsters kunnen door NAGK steekproefsgewijs worden onderzocht.
- g.
De monsters dienen tot 1 juni van het jaar volgend op het oogstjaar te worden bewaard."
3.7
[Eiseres] heeft op basis van art. 9 Gewasspecifieke kwaliteitsvoorschriften in feitelijke instanties bepleit dat NAK Tuinbouw de getrokken monsters aan laboratoriumcontrole had moeten onderwerpen, althans dat NAK Tuinbouw haar had moeten waarschuwen ingeval zij dat achterwege liet. NAK Tuinbouw heeft een en ander betwist en aangevoerd, zo heeft het hof in rov. 4.15 vastgesteld, dat:
- i.
het in art. 9 voorgeschreven monster diende ten behoeve van de nacontrole voor opplant op haar proeftuin;
ii. deze nacontrole uitgevoerd werd in het kader van de beoordeling op rasechtheid, raszuiverheid en opkomst;
iii. de monsters werden genomen op het moment dat de leverancier zijn partij plantuitjes klaar had om afgeleverd te worden; iv. NAK Tuinbouw op deze monsters geen laboratoriumonderzoek verrichtte.
3.8
Het hof heeft in rov. 4.16 aangenomen dat NAK Tuinbouw niets hoefde te doen met de meegenomen plantuien, althans die niet aan onderzoek (in het laboratorium) hoefde te onderwerpen. Het hof overweegt immers dat "artikel 9 (..) verplicht een monster te nemen, maar nergens in dit artikel staat dat op het monster een gewasonderzoek moet worden verricht." Daarbij citeert het hof sub e tot en met f van art. 9. Als ik het hof goed begrijp, is het van oordeel dat NAK Tuinbouw bij de monstername kon volstaan met het overzichtelijk opslaan van de plantuien in een daarvoor geschikte ruime (art. 9 sub e) tot 1 juni van het jaar volgend op het oogstjaar (sub g).
3.9
Uit rov. 4.16 leid ik af dat het hof van oordeel is dat het ingevolge art. 9 sub f Gewasspecifieke kwaliteitsvoorschriften ter discretie van NAK Tuinbouw stond of het monster al dan niet (in een laboratorium) werd onderzocht. NAK Tuinbouw diende alleen "gewasonderzoek" te verrichten, indien daarvoor aanleiding was. Omdat de besmetting op het moment van monstername nog niet (met het blote oog) waarneembaar was, was er voor NAK Tuinbouw geen reden om het monster aan grondiger onderzoek te onderwerpen, aldus het hof. Art. 9 sub f kan evenwel ook anders worden begrepen. Het woord "steekproefsgewijs" in de betreffende bepaling zou ook kunnen betekenen dat het NAK Tuinbouw vrijstond om (slechts) een gedeelte van de afgenomen plantuien te onderzoeken en niet om het onderzoek geheel achterwege te laten.
3.10
Overigens heeft NAK Tuinbouw steeds gesteld dat zij niet voor niets een monster heeft meegenomen. Zo heeft zij in par. 3 onder g van de dupliek gesteld dat het monster bestemd was voor nacontrole op de proeftuin op rasechtheid, raszuiverhuid, vitaliteit en gezondheid. De deskundigen zijn blijkens tabel 1 (chronologisch overzicht) van het deskundigenrapport van het volgende uitgegaan:
Datum | Gebeurtenis | Bron |
---|---|---|
(…) | (…) | (…) |
maart 1997 | NAK tuinbouw neemt een submonster van een primair monster genomen door Steketee Yerseke | 9 mei 2001, conclusie van dupliek in vrijwaring |
eind maart 1997 | Plantuitjes worden weer afgeleverd bij [eiser] voor verdere distributie | 9 mei 2001, conclusie van dupliek in vrijwaring |
april 1997 | NAK tuinbouw plant een deel van het submonster uit (in totaal ongeveer 100 planten) | 9 mei 2001, conclusie van dupliek in vrijwaring |
(…) | (…) | (…) |
3.11
Het is niet helemaal duidelijk of het monster dat in art. 9 Gewasspecifieke kwaliteitsvoorschriften wordt voorgeschreven, een "officieel getrokken monster" in de zin van art. 7 Algemeen reglement is. Wordt daarvan uitgegaan, dan is minst genomen de vraag of 's hofs oordeel juist is. Officieel getrokken monsters "worden" ingevolge art. 7 immers "uitgeproefd en onderzocht" op "alle" kwaliteitsaspecten, waaronder de gezondheid.6.
3.12
In de Europese richtlijnen waarin de voornoemde regels hun oorsprong vinden, wordt het begrip monster bij mijn weten evenmin gedefinieerd. Wel lijkt het begrip monster daarin steeds in verband te staan met "grondiger" onderzoek.
3.13
Art. 5 van Richtlijn 92/33/EEG van de Raad van 28 april 19927. bepaalt dat de Lid-Staten erop toezien "dat de leveranciers alle noodzakelijke maatregelen treffen om ervoor te zorgen dat in alle fasen van de productie en het in de handel brengen van teeltmateriaal en plantgoed van groentegewassen aan de voorschriften van deze richtlijn wordt voldaan" (lid 1) en dat de leveranciers voor de toepassing daarvan (lid 2):
"controles op de volgende grondslagen uitvoeren dan wel laten uitvoeren door een erkende leverancier of de verantwoordelijke officiële instantie:
(...)
- -
nemen van monsters voor analyse in een door de verantwoordelijke officiële instantie erkend laboratorium om te controleren of aan de normen van deze richtlijn is voldaan".8.
3.14
In art. 5 van Richtlijn 93/62/EEG9. wordt voor "het nemen van monsters voor analyse in een erkend laboratorium als bedoeld in artikel 5, lid 2, derde streepje, van Richtlijn 92/33/EEG", bepaalt dat "door de verantwoordelijke officiële instantie toezicht en controle op de leverancier [wordt] uitgeoefend om ervoor te zorgen dat, in voorkomend geval":
- "a)
in de verschillende stadia van het produktieproces en met de frequentie die door de verantwoordelijke officiële instantie is vastgesteld toen de produktiemethoden met het oog op de erkenning werden geverifieerd, monsters worden genomen;
- b)
de monsters uit een technisch oogpunt op de juiste manier worden genomen en bij de monsterneming een statistisch betrouwbare opzet wordt gevolgd, waarbij met de te verrichten analyse rekening wordt gehouden;
- c)
de personen die de monsters nemen, de daarvoor nodige kwalificaties bezitten;
- d)
de monsters worden geanalyseerd door een laboratorium dat daartoe overeenkomstig artikel 6, lid 2, van vorengenoemde richtlijn door de verantwoordelijke officiële instantie is erkend."
3.15
De richtlijnen schrijven de Lid-Staten niet precies voor op welke momenten en met welke frequentie toezicht en controle moeten worden uitgeoefend, laat staan dat de richtlijnen voorschrijven hoe dat toezicht en die controle precies moet worden ingevuld. Waar NAK Tuinbouw in par. 2.21 van haar s.t. aanvoert dat het "dus" aan NAK Tuinbouw is om te bepalen in welke gevallen en in welke stadia van het productieproces monsters voor onderzoek in een laboratorium worden genomen, miskent het dat de Europeesrechtelijke regels zijn omgezet in nationale voorschriften in onder meer het Algemeen reglement en de Gewasspecifieke kwaliteitsvoorschriften.
3.16
Gelet op de formulering van art. 9 Gewasspecifieke kwaliteitsvoorschriften en met name art. 7 Algemeen reglement zouden, zo bleek hiervoor al, vraagtekens kunnen worden gezet bij 's hofs oordeel dat NAK Tuinbouw de meegenomen plantuien niet aan laboratoriumcontrole hoefde te onderwerpen en, in het verlengde daarvan, of datgene wat NAK Tuinbouw stelt te hebben gedaan beantwoordde aan de voorgeschreven monstername.
3.17
Voor zover het bepaalde in art. 7 Algemeen reglement al tot een ander resultaat noopt dan dat waartoe het hof is gekomen, merk ik het volgende op. Art. 7 Algemeen reglement is in de onderhavige procedure door geen van de partijen te berde gebracht. Ook in cassatie is daarop geen beroep gedaan. Ingevolge art. 25 Rv is de rechter gehouden de rechtsgronden aan te vullen. Ook in cassatie kan de Hoge Raad binnen het speelveld dat door de feitelijke grondslag en - waar het geen recht van openbare orde betreft - door de middelen wordt begrensd, de rechtsgronden aanvullen. Voor aanvulling van rechtsgronden in cassatie is alleen ruimte waar voor de beoordeling van de "nieuwe" rechtsgrond geen nader onderzoek van feitelijke aard nodig is.10. Dergelijke aanvulling ligt "met name" in de rede "indien in het middel een rechtsklacht nader wordt gepreciseerd door aan te geven welke rechtsregel volgens de steller van het middel in het gegeven geval wél te gelden heeft (..), en de voorkeur van de Hoge Raad naar een ietwat andere regel uitgaat".11. Bij de beoordeling van een door een cassatiemiddel aan de orde gestelde rechtsvraag, is de Hoge Raad niet gebonden aan de door het middel verdedigde rechtsopvatting. Gewaakt moet worden dat partijen niet "verrast" worden oftewel dat een oordeel in strijd komt met het "contradictoire beginsel". In enkele zaken, waarin de Hoge Raad de rechtsgronden wilde aanvullen, heeft de Hoge Raad de behandeling van de zaak heropend om partijen en het Openbaar Ministerie de gelegenheid te geven zich uit te laten over een door hem "in verband met het bepaalde in art. 48 Rv" ambtshalve opgeworpen vraag, anders gezegd, over een voorgenomen aanvulling van rechtsgronden.12.
3.18
In het onderhavige geval wordt het oordeel van het hof aangevochten met een rechtsklacht, meer specifiek met een beroep op strijdigheid met - verder niet gespecificeerd - Europees recht. Dat Europese recht is door [eiseres] in feitelijke instanties evenmin aan de vordering ten grondslag gelegd. Voor regels van Europees recht geldt evenzeer dat de rechter - ook de Hoge Raad - die binnen de grenzen van de rechtsstrijd13., ambtshalve dient aan te vullen.14. Ik meen echter dat de Europese richtlijnen in casu niet tot een ander oordeel dwingen. Ook zou uw Raad de vraag kunnen bezien of 's hofs arrest in strijd is met het bepaalde in art. 7 Algemeen reglement juncto art. 9 Gewasspecifieke kwaliteitsvoorschriften. M.i. gaat een positief antwoord op die vraag te ver voor een ambtshalve toepassing. De betrokken bepalingen zijn te vaag om te kunnen zeggen dat het oordeel van het hof blijk geeft van een onjuiste rechtsopvatting, laat staat dat gezegd zou kunnen worden dat datgene wat NAK Tuinbouw heeft gedaan, niet beantwoordt aan de voorgeschreven monstername.
3.19
Onderdeel 10 richt zich tegen rov. 4.18, waar het hof heeft geoordeeld dat indien NAK Tuinbouw na steekproefsgewijze monsterneming laat weten dat geen stengelaaltjes gesignaleerd zijn (door middel van de niet zo gelukkige vermelding "vrij van stengelaaltjes"), dit niet betekent dat NAK Tuinbouw garandeert dat de partij plantuien inderdaad "stengelaaltjesvrij" zijn. Dat oordeel is juist en niet onbegrijpelijk. Onderdeel 11 ten slotte bevat geen zelfstandige klacht.
4. Conclusie
Deze conclusie strekt tot verwerping.
De Procureur-Generaal bij de
Hoge Raad der Nederlanden
Voetnoten
Voetnoten Conclusie 01‑02‑2013
Het hof doelt hier op de 'Plantuitjesregeling 1996' zoals vastgesteld door NAKG op 21 februari 1996 (vgl. rov. 4.2.2 van het bestreden arrest).
Zie de brief van de advocaat van [eiseres] d.d. 24 januari 2012.
Ten onrechte wordt in par. 2.20 van de s.t. van de zijde van NAK Tuinbouw voorop gesteld dat de vraag of op grond van de toepasselijke regelgeving na een grond- en veldkeuring steeds ook een monsteronderzoek zou moeten plaatsvinden, buiten de grenzen van de rechtsstrijd in hoger beroep viel en om die reden in cassatie niet alsnog aan de orde kan worden gesteld. Anders dan de s.t. aanvoert, is deze stelling door [eiseres] wel degelijk betrokken in appel. Bijvoorbeeld op blz. 5 van de mvg en in de toelichting op grief II is zijdens [eiseres] aangevoerd dat NAK Tuinbouw het in het voorjaar van 1997 getrokken monster had moeten onderzoeken op besmetting met stengelaaltjes, althans dat het zonder dat onderzoek niet het predicaat 'stengelaatjesvrij' had mogen verlenen.
Ingevolge art. 1 Algemeen reglement is het reglement van toepassing 'op onder de keuring, toezicht en controle van de NAKG vallende groenteplanten en bloemzaadgewassen, zoals opgenomen in het Aansluitingsbesluit NAKG.'
Dat de plantuien in maart 1997 werden meegenomen voor controle op 'gezondheid' en 'vitaliteit' heeft NAK Tuinbouw in eerste aanleg ook zelf gesteld. Zie de conclusie van dupliek, op blz. 3 onder g.
Richtlijn 92/33/EEG van de Raad van 28 april 1992 betreffende het in de handel brengen van teeltmateriaal en plantgoed van groentegewassen, met uitzondering van zaad (PbEG 1992, L 157/1).
Vgl. de Engelse tekst 'For the purposes of paragraph 1, the said suppliers shall either carry out themselves, or have carried out by an accredited supplier or a responsible official body, checks based on the following principles: (..) - taking samples for analysis in a laboratory accredited by the responsible official body for the purpose of checking compliance with the standards established by this Directive' en de Franse 'Aux fins du paragraphe 1, les fournisseurs effectuent eux-mêmes, ou font effectuer par un fournisseur agréé ou par l'organisme officiel responsable, des contrôles reposant sur les principes suivants: (..) - prélèvement d'échantillons à analyser dans un laboratoire agréé par l'organisme officiel responsable, destinés à vérifier le respect des normes fixées par la présente directive'.
Richtlijn 93/62/EEG van de Commissie van 5 juli 1993 tot vaststelling van de uitvoeringsbepalingen met betrekking tot het toezicht op en de controle van leveranciers en bedrijven overeenkomstig Richtlijn 92/33/EEG van de Raad betreffende het in de handel brengen van teeltmateriaal en plantgoed van groentegewassen, met uitzondering van zaad (PbEG 1993, L 250/29).
Asser Procesrecht/Korthals Altes & Groen 7 (2005), nr. 137.
Asser Procesrecht/Korthals Altes & Groen 7 (2005), nr. 164.
Asser Procesrecht/Korthals Altes & Groen 7 (2005), nr. 164 en de daarin (blz. 354, eerste voetnoot) opgenomen verwijzingen.
Zie ook GS Burgerlijke Rechtsvordering (Wesseling-van Gent), art. 25 Rv, aant. 3.
Asser Procesrecht/Korthals Altes & Groen 7 (2005), nr. 137.