V-N 2022/6.3
Oordeel hof dat bij niet-uitoefenen voorkeursrecht ook IB is verschuldigd, geen verrassingsuitspraak
HR (A-G) 26-11-2021, ECLI:NL:PHR:2021:1130, m.nt. Redactie Vakstudie Nieuws
- Instantie
Hoge Raad (Advocaat-Generaal)
- Datum
26 november 2021
- Zaaknummer
20/03569
- Conclusie
A-G Wattel
- Noot
Redactie Vakstudie Nieuws
- Folio weergave
- Deze functie is alleen te gebruiken als je bent ingelogd.
- JCDI
JCDI:ADS631863:1
- Vakgebied(en)
Verbintenissenrecht / Aansprakelijkheid
Verbintenissenrecht / Schadevergoeding
Inkomstenbelasting / Winst
- Brondocumenten
ECLI:NL:HR:2022:613, Uitspraak, Hoge Raad, 22‑04‑2022
ECLI:NL:PHR:2021:1130, Conclusie, Hoge Raad (Advocaat-Generaal), 26‑11‑2021
- Wetingang
art. 3.8 Wet IB 2001
Essentie
Advocaat-Generaal Wattel concludeert dat het oordeel van het hof geen verrassingsbeslissing is. De discussie tussen partijen is steeds gegaan over de vraag wat er is geadviseerd en welke IB-gevolgen het al dan niet afzien van de uitoefening van zijn voorkeursrecht door X had.
Samenvatting
X en Y exploiteren in maatschapsverband een melkvee- en varkensbedrijf. In 1994 treedt hun zoon, Z, toe tot de maatschap en zet de onderneming in 1997 alleen voort. Bij de overname bedingen X en Y een voorkeursrecht ter zake van een van de verkochte onroerende zaken. In verband met de voorgenomen verkoop van de ... Verder lezen? Log in om dit document te bekijken.