Rb. Den Haag, 23-03-2016, nr. C-09-477078-HA ZA 14-1270
ECLI:NL:RBDHA:2016:2921
- Instantie
Rechtbank Den Haag
- Datum
23-03-2016
- Zaaknummer
C-09-477078-HA ZA 14-1270
- Vakgebied(en)
Civiel recht algemeen (V)
- Brondocumenten en formele relaties
ECLI:NL:RBDHA:2016:2921, Uitspraak, Rechtbank Den Haag, 23‑03‑2016; (Bodemzaak, Eerste aanleg - meervoudig)
Uitspraak 23‑03‑2016
Inhoudsindicatie
gevoegd met de zaken C/09/481695 / HA ZA 15-121 en C/09/482852/ HA ZA 15/183 en C/09/494573 / HA ZA 15-941. ongeldigverklaring guldenpostzegels van eind januari 2013 niet onrechtmatig.
Partij(en)
vonnis
RECHTBANK DEN HAAG
Team handel
Vonnis van 23 maart 2016
in de zaak met zaaknummer / rolnummer: C/09/477078 / HA ZA 14-1270 van
1. [A] ,
wonende te [woonplaats 1] ,
2. [B],
wonende te [woonplaats 2] ,
3. [C],
wonende te [woonplaats 3] ,
4. de besloten vennootschap met beperkte aansprakelijkheid
[B.V. 1] ,
gevestigd te [vestigingplaats 1] ,
eisers,
advocaat mr. F.S.P. van der Wal te Utrecht,
tegen
1. de besloten vennootschap met beperkte aansprakelijkheid
KONINKLIJKE POSTNL B.V.,
gevestigd te Den Haag,
2. de naamloze vennootschap POSTNL N.V.,
gevestigd te Den Haag,
gedaagden,
advocaat mr. T.R.B. De Greve te Amsterdam,
en in de gevoegde zaak met zaaknummer / rolnummer C/09/481695 / HA ZA 15-121 van
1. [D] ,
wonende te [woonplaats 4] ,
2. [E],
wonende te [woonplaats 5] ,
3. [F],
wonende te [woonplaats 6] ,
4. de besloten vennootschap met beperkte aansprakelijkheid
[B.V. 2] ,
gevestigd te [vestigingsplaats 2] ,
eisers,
advocaat mr. F.S.P. van der Wal te Utrecht,
tegen
1. de besloten vennootschap met beperkte aansprakelijkheid
KONINKLIJKE POSTNL B.V.,
gevestigd te Den Haag,
2. de naamloze vennootschap POSTNL N.V.,
gevestigd te Den Haag,
gedaagden,
advocaat mr. T.R.B. De Greve te Amsterdam.
en in de gevoegde zaak met zaaknummer / rolnummer C/09/482852 / HA ZA 15-183 van
[G] ,
wonende te [woonplaats 7] ,
eiser,
advocaat: mr. F.S.P. van der Wal te Utrecht,
tegen
1. de besloten vennootschap met beperkte aansprakelijkheid
KONINKLIJKE POSTNL B.V.,
gevestigd te Den Haag,
2. de naamloze vennootschap POSTNL N.V.,
gevestigd te Den Haag,
gedaagden,
advocaat mr. T.R.B. De Greve te Amsterdam.
en in de gevoegde zaak met zaaknummer / rolnummer C/09/494573 / HA ZA 15-941 van
[H] ,
wonende te [woonplaats 8] ,
eiser,
advocaat mr. F.S.P. van der Wal te Utrecht,
tegen
1. de besloten vennootschap met beperkte aansprakelijkheid
KONINKLIJKE POSTNL B.V.,
gevestigd te Den Haag,
2. de naamloze vennootschap POSTNL N.V.,
gevestigd te Den Haag,
gedaagden,
advocaat mr. T.R.B. De Greve te Amsterdam.
Eisers in de zaak 14-1270 zullen hierna [A] , [B] , [C] en [B.V. 1] . worden genoemd of tezamen [A] c.s. Eisers in de zaak 15-121 zullen hierna [D] , [E] , [F] en [B.V. 2] worden genoemd of tezamen [D] c.s. Eiser in de zaak 15-183 wordt [G] en eiser in de zaak 15- 941 wordt [H] genoemd. De eisers in alle zaken tezamen worden eisers genoemd. Gedaagden in alle zaken zullen PostNL B.V. en PostNL N.V. worden genoemd of tezamen (in enkelvoud) gedaagden of PostNL.
1. De procedures in alle zaken
1.1.
Het verloop van de procedures blijkt uit:
- de dagvaardingen van 4 november 2014 ( [A] c.s.), 20 januari 2015 ( [D]
c.s.), 4 februari 2015 ( [G] ) en 11 augustus 2015 ( [H] ), met
producties 1-14;
- de conclusies van antwoord van 18 februari 2015 ( [A] c.s., [D] c.s. en
[G] ) en van 16 september 2015 ( [H] ), met producties 1-74;
- de tussenvonnissen van 4 maart 2015 en 30 september 2015, waarbij een
comparitie voor een meervoudige kamer is bevolen;
- -
de akte tot wijziging eis aan de zijde van (alle) eisers;
- -
de akte overlegging producties (75-78) van de zijde van eisers;
- -
het proces-verbaal van de op 20 oktober 2015 gehouden comparitie van partijen
voor de meervoudige kamer en de daarin genoemde stukken;
- de brief van mr. Van der Wal van 10 november 2015 met opmerkingen bij het
(buiten aanwezigheid van partijen opgemaakte) proces-verbaal van de comparitie;
- de brief van mr. De Greve van 11 november 2015 met opmerkingen bij het proces-
verbaal van de comparitie.
1.2.
Ten slotte is een datum voor vonnis bepaald.
2. De feiten (in alle zaken)
2.1.
Vóór 1989 was de Staat exclusief bevoegd tot en belast met het vervoer van brieven tegen een vergoeding. Dit vervoer werd door de Staat verricht door het Staatsbedrijf der Posterijen, Telegrafie en Telefonie (PTT). In 1989 werd het Staatsbedrijf der PTT verzelfstandigd. In het kader van de verzelfstandiging is PTT Nederland N.V. opgericht en aangewezen als exclusieve houder van de bevoegdheid tot het verrichten van de in de Postwet 1988 genoemde handelingen, waaronder de uitgifte van guldenzegels (postzegels met een frankeerwaarde in guldens of gulden-centen). PTT Nederland N.V. heeft vanaf 1989 deze concessie, ten aanzien van het postvervoer, feitelijk laten uitvoeren door haar dochtermaatschappij PTT Post B.V. (thans Koninklijke PostNL B.V.). Met de invoering van de Postwet 2009 werd de postmarkt verder geliberaliseerd. Op dat moment hield de exclusieve concessie met betrekking tot het postvervoer op te bestaan. In dit kader heeft de Minister van Economische Zaken PostNL B.V. (dan onder de statutaire naam van Koninklijke TNT Post B.V.) voor de toekomst aangewezen als universele postdienstverlener.
2.2.
Eisers, met uitzondering van [H] , zijn postzegelhandelaren. De handel van deze eisers is postzegels van verzamelaars en beleggers op te kopen en door te verkopen aan onder andere kopers, die hun poststukken daarmee frankeren.
2.3.
[H] heeft van zijn (overleden) ouders een postzegelverzameling geërfd, waartoe guldenzegels behoren.
2.4.
De Nederlandsche Vereeniging van Postzegelhandelaren (NVPH) is een vakorganisatie voor de beroepspostzegelhandel. Zij is opgericht in 1928 en heeft meer dan honderd leden. Volgens artikel 3 van haar statuten is haar doelstelling de instandhouding en de bevordering van de filatelie in het algemeen en van de beroepsfilatelie in het bijzonder. Alleen natuurlijke en rechtspersonen die zich bezig houden met de beroepsfilatelie, kunnen lid zijn van de vereniging. Een aantal eisers is lid van de NVPH.
2.5.
Na de invoering van de chartale euro op 1 januari 2002 heeft PostNL geen guldenzegels meer uitgegeven. De vóór die datum uitgegeven guldenzegels, die niet al eerder hun geldigheid hadden verloren, bleven echter wel hun geldigheid als frankeermiddel behouden.
2.6.
Op 28 januari 2013 heeft PostNL – door middel van een persbericht – haar beslissing kenbaar gemaakt dat de guldenzegels vanaf 1 november 2013 ongeldig zijn als frankeermiddel bij de verzending van poststukken.
2.7.
Eisers hebben bij brief van 24 januari 2014 PostNL gesommeerd tot vergoeding van de schade als gevolg van het besluit tot ongeldigverklaring van de guldenzegels. PostNL heeft de aansprakelijkheid op 28 januari 2014 schriftelijk afgewezen.
2.8.
De NVPH heeft in kort geding gevorderd dat PostNL B.V. ook na 1 november 2013 guldenzegels zou blijven accepteren, subsidiair heeft zij omwisseling van de guldenzegels gevorderd. De voorzieningenrechter in deze rechtbank heeft de vordering bij vonnis van 12 juni 2013 afgewezen. Bij arrest van 24 september 2013 heeft het hof Den Haag het vonnis van de voorzieningenrechter bekrachtigd.
3. Het geschil
in alle zaken
3.1.
Eisers vorderen na wijziging van eis – samengevat – bij vonnis, voor zover mogelijk uitvoerbaar bij voorraad:
primair:
PostNL hoofdelijk te bevelen om, gedurende een termijn van 36 maanden, dan wel gedurende een door de rechtbank te bepalen termijn, door elk van eisers bij PostNL in te leveren originele, postfrisse en onbeschadigde postzegels met waardeaanduiding in guldens en/of guldencenten, (voor de eerste keer) uitgegeven na 1 januari 1977 of behorend tot de serie ‘Juliana Regina’ of ‘cijferzegels type Crouwel’, welke guldenzegels door PostNL per
1 november 2013 ongeldig zijn verklaard, om te ruilen voor postzegels, die per datum vonnis voor onbepaalde duur geldig zijn en waarvan de totale frankeerwaarde gelijk is aan het totaal van de frankeerwaarde van de door elk van eisers ingeleverde guldenzegels en voornoemd(e) (pakket aan) geldige zegels aan de betreffende eiser beschikbaar te stellen binnen een termijn van één maand na de dag waarop het equivalent aan guldenzegels is ingeleverd bij PostNL, een en ander op straffe van een dwangsom van € 5.000 voor iedere dag waarop PostNL hiermee in gebreke is met een maximum van € 1.000.000;
subsidiair:
PostNL hoofdelijk te bevelen om de aan ieder van eisers op 28 januari 2013 geldige en aan hem of haar toebehorende, originele, postfrisse en onbeschadigde postzegels met waarde aanduiding in guldens en/of guldencenten, welke postzegels in totaal een frankeerwaarde hebben van de hieronder per eiser aan te geven waarde, om te ruilen voor een totaal aan postzegels die per datum vonnis voor onbepaalde duur geldig zijn en waarvan de totale frankeerwaarde gelijk is de hierna (per eiser(es)) te noemen bedragen en aan ieder van eisers beschikbaar te stellen binnen een termijn van één maand na de dag waarop voornoemde guldenzegels zijn ingeleverd bij PostNL, een en ander op straffe van een dwangsom van
€ 5.000 voor iedere dag waarop gedaagden hiermee in gebreke zijn met een maximum van
€ 1.000.000;
[A] € 167.100
[B] € 192.000
[C] € 187.940
[B.V. 1] . € 243.530
[D] € 118.450
[E] € 247.000
[F] € 110.270
[B.V. 2] € 176.210
[G] € 135.000
[H] € 13.130
primair en subsidiair:
PostNL hoofdelijk te veroordelen in de kosten van het geding.
3.2.
Eisers hebben hun vorderingen primair gebaseerd op artikel 6:162 BW (onrechtmatige daad) en subsidiair op artikel 6:212 BW (ongerechtvaardigde verrijking). Primair: het door PostNL ongeldig verklaren van guldenzegels zonder het tegelijkertijd aanbieden van een (redelijke) inruilfaciliteit is in strijd met hetgeen volgens ongeschreven recht in het maatschappelijk verkeer betaamt en derhalve onrechtmatig. De wettelijke basis aan een ongeldigverklaring door een privaatrechtelijke rechtspersoon ontbreekt. De beslissing om de zegels ongeldig te verklaren zonder inruilfaciliteit is in strijd met de algemene beginselen van behoorlijk bestuur, waaronder de beginselen van zorgvuldigheid, rechtszekerheid, het voorkomen van willekeur en van voldoende motivering. De ongeldigverklaring moet aldus ook als een inbreuk op een recht worden aangemerkt. De vorderingen strekken tot opheffing van het onrechtmatig handelen van PostNL.
Subsidiair: de waarde van de postzegels is door de ongeldigverklaring nihil geworden. Er vindt een vermogensverschuiving plaats, die door niets wordt gerechtvaardigd en onder de werking van artikel 6:212 BW dient te worden gecompenseerd.
3.3.
PostNL heeft verweer gevoerd.
3.4.
Op de stellingen van partijen wordt hierna, voor zover van belang, nader ingegaan.
4. De beoordeling
in alle zaken
inleiding
4.1.
Kern van het geschil is of PostNL jegens eisers onrechtmatig heeft gehandeld door haar beslissing van 28 januari 2013 de guldenzegel per 1 november 2013 ongeldig te verklaren zonder tegelijkertijd een redelijke inruilmogelijkheid te bieden.
4.2.
De rechtbank zal in haar overwegingen geen onderscheid maken tussen de hoedanigheid van beide gedaagden – PostNL N.V. als concessiehouder en PostNL B.V. als de dochtermaatschappij die feitelijk uitvoering geeft aan deze concessie – nu dit onderscheid voor de beslechting van het geschil niet relevant is. Gedaagden worden hierna tezamen in enkelvoud aangeduid als PostNL.
4.3.
Het geschil van partijen dient te worden beoordeeld tegen de achtergrond van eerdere ongeldigverklaringen van postzegels en beleid van (de rechtsvoorganger van) PostNL daarover (4.4-4.8) en mededelingen van PostNL aan de NVPH na overleggen voorafgaand aan de invoering van de euro op 1 januari 2002 (4.9). Vervolgens komt de rechtbank, na enkele tussenconclusies (4.10), toe aan de beantwoording van de vraag of PostNL onrechtmatig jegens eisers heeft gehandeld (4.12 e.v.) of ten koste van eisers ongerechtvaardigd is verrijkt (4.20).
eerdere ongeldigverklaringen
4.4.
Op basis van niet weersproken stellingen van PostNL staat vast dat ongeldigverklaringen van zakenzegels – dat zijn reguliere zegels, die in een langere periode in grote oplagen werden uitgebracht – hebben plaatsgevonden in 1899, 1936, 1944, 1949, 1951, 1958, 1985 en 1986 en dat het aantal tot en met 1986 ongeldig verklaarde guldenzegels naar schatting tussen de 13-20 miljard bedraagt.
4.5.
Ook staat vast dat tot 1968 in de regel gelegenheidszegels met een beperkte geldigheidsduur van één tot twee jaar werden uitgegeven en dat van het verlopen van de geldigheid ieder jaar in (onder meer) landelijke dagbladen kennis werd gegeven.
4.6.
In 1968 heeft de Minister van Verkeer en Waterstaat, op voorstel van de directeur-generaal der Posterijen, Telegrafie en Telefonie, een beleidsregel vastgesteld teneinde het tot dan toe gemaakte onderscheid tussen gelegenheidszegels en zakenzegels te laten vervallen en de wijze van beperking van de geldigheidsduur zo veel mogelijk uniform te maken. Ook gelegenheidszegels werden vanaf toen uitgegeven met een onbepaalde geldigheidsduur, net als al gold voor zakenzegels. In het voorstel van de directeur-generaal staat – voor zover relevant – het volgende:
1. Bijzondere postzegels, zoals de Kinder-, Zomer- en Europazegels en andere postzegels die de PTT voor speciale doeleinden uitgeeft, zijn thans slechts geldig in het jaar van uitgifte en gedurende het daaropvolgende jaar.
Hierbij kan zich de moeilijkheid voordoen dat het publiek onbewust gebruik maakt van ongeldig geworden zegels, hetgeen portheffing bij de geadresseerde of terugzending van het poststuk aan de afzender tot gevolg heeft.
2. In verband hiermede acht ik het wenselijk ten aanzien van de geldigheidsduur van postzegels geen onderscheid meer te maken tussen bijzondere zegels en zegels van de normale uitgifte. Dit betekent dat in het vervolg ook de bijzondere postzegels geen beperkte geldigheidsduur zullen hebben. Alleen indien de omstandigheden dit wenselijk maken, zullen zegels van bepaalde uitgiften of van bepaalde waarden – uiteraard met inachtneming van een ruime aankondigingstermijn – buiten gebruik worden gesteld. Ten einde de mogelijkheid hiertoe open te houden zal in de desbetreffende aankondiging niet van “onbeperkte” maar van “onbepaalde” geldigheidstermijn worden gesproken. (…) [onderstreping rb]
4.7.
Vanaf 1968 werden aldus naast zakenzegels ook gelegenheidszegels met een onbepaalde geldigheidsduur uitgegeven. PostNL heeft (als voorbeeld) twee in de Staatscourant algemeen bekend gemaakte besluiten van de eerder genoemde directeur-generaal overgelegd, waaruit blijkt van uitgifte van gelegenheidszegels en waarin staat “het einde der geldigheid van de zegels voor de frankering wordt nog nader vastgesteld.” Van diverse reeksen van gelegenheidszegels is de ongeldigheid op een later moment bepaald, bijvoorbeeld in 1967, 1968 en 1986.
4.8.
Bij geen van de bovengenoemde ongeldigverklaringen werd – ook dit staat vast –
een omruilmogelijkheid in het leven geroepen.
overleg PostNL en NVPH rond invoering euro
4.9.
In de aanloop naar de invoering van de euro op 1 januari 2002 hebben PostNL en de NVPH diverse overleggen gevoerd. In dit verband heeft PostNL de NVPH bij brief van 26 april 2001 – onder meer – het volgende meegedeeld:
“Geacht bestuur,
- 1.
In de afgelopen periode hebben wij een aantal malen van gedachten gewisseld over de invoering van zegelwaarden met waardevermelding in Euro. Wij hebben daarbij gekeken naar de eventuele consequenties voor de (geldigheid van de) zegelwaarden met een waarde aanduiding in guldens.
- 2.
In dat kader hebben wij over de rol van de NVPH bij de indertijd voorziene en besproken omwisselprocedure gesproken.
- 3.
Direct aan u aangekondigd en zoals besproken tijdens ons constructieve overleg van vrijdag 13 april jl. heeft PTT Post besloten dat zegelwaarden met een waardevermelding in guldens/centen voor onbepaalde tijd geldig zullen blijven voor frankering. (…).
- 4.
Tijdens ons overleg van 23 april jl. hebben PTT Post en de N.V.P.H. over de consequenties van bovenstaande ontwikkeling gesproken en overeenstemming bereikt over een alternatieve vorm van samenwerking, zulks in afwijking van de eerdere besprekingen over de omwisselprocedure.
- 5.
t/m 7. (…)
8. Het verheugt PTT Post dat zij met de N.V.P.H. (heeft) besloten dat zegelwaarden met een waardevermelding in guldens/centen voor onbepaalde tijd geldig zullen blijven voor frankering.
9. (…)” [onderstreping rb]
tussenconclusies
4.10.
Het voorgaande leidt de rechtbank tot de tussenconclusie dat (i) volgens de 4.6 aangehaalde beleidsregel met een “onbepaalde” geldigheidstermijn is bedoeld een “nog niet bepaalde” termijn, doch niet een op voorhand “niet te beperken” termijn, en verder (ii) PostNL 2001 uitdrukkelijk heeft overwogen om de omruil van guldenpostzegels mogelijk te maken én dat zij daartoe niet heeft besloten.
4.11.
Uit niets blijkt dat PostNL na 1968 op enigerlei wijze een andere uitleg aan het begrip “onbepaald” heeft gegeven in de context van de geldigheidstermijnen van postzegels.
4.12.
De rechtbank komt nu toe aan de vraag of PostNL onrechtmatig heeft gehandeld jegens eisers door haar beslissing van 28 januari 2013 om de guldenpostzegel ongeldig te verklaren, althans zonder hen daarbij een inruilmogelijkheid te bieden.
onrechtmatig handelen Post NL?
4.13.
PostNL was bevoegd was om haar besluit van 28 januari 2013 te nemen. Tot de taken die, in het kader van de privatisering van het Staatsbedrijf der PTT, bij of krachtens de wet aan PostNL zijn opgedragen, behoort de uitgifte van postzegels ten behoeve van het postvervoer. Aan die taak is, ook zonder dat dat uitdrukkelijk bepaald is, inherent dat PostNL de geldigheidsduur van postzegels mag bepalen. In die bevoegdheid ligt besloten dat PostNL ook bevoegd is de geldigheidsduur van postzegels te bepalen die voorafgaand aan de privatisering in roulatie zijn gebracht en waarvan indertijd geen concrete geldigheidsduur bekend is gemaakt (vgl. hof Den Haag 24 september 2013, r.o. 2.1). Het andersluidende betoog van eisers wordt verworpen.
4.14.
De rechtbank is van oordeel – ook in lijn met het oordeel van het hof bij eerdergenoemd arrest – dat PostNL voldoende zwaarwegende redenen had om in januari 2013, ruim tien jaar na de afschaffing van de gulden als betaalmiddel en de uitgifte van de laatste guldenzegels, tot ongeldigverklaring van de guldenzegels over te gaan. Vast staat dat de guldenzegels veel gemakkelijker dan moderne postzegels vervalst kunnen worden en dat in 2010 grootschalige vervalsingen aan het licht zijn gekomen. Ook brengt – zoals PostNL in hoofdstuk 13 van de conclusies van antwoord heeft toegelicht – een efficiënte en doelmatige controle van de frankering van de ongeveer dertien tot negentien miljoen poststukken (alleen briefpost), die PostNL gemiddeld per werkdag te verwerken heeft, met zich dat het aantal soorten geldige postzegels beperkt blijft en/of wordt. Zonder disproportioneel dure maatregelen - waarvan de kosten uiteindelijk door de klanten van PostNL gedragen zullen worden - en aanzienlijke vertragingen in het postverwerkingsproces kan PostNL niet de aanwezigheid en vervolgens de echtheid van iedere guldenzegel controleren. (vgl. arrest hof r.o. 2.8).
4.15.
Eisers stellen zich op het standpunt dat zij vanaf de mededeling van PostNL bij brief aan de NVPH van 26 april 2001 (zie 4.9) geen enkele aanwijzing hebben gehad dat de guldenzegels alsnog ongeldig zouden worden verklaard (laat staan zonder inruilmogelijk-heid), dat zij daarmee dus geen rekening hoefden te houden en dat zij mede op het vertrouwen in de bij die brief beloofde onbepaalde geldigheid hun activiteiten hebben gebouwd. De rechtbank verwerpt dit standpunt. Aan de mededeling van PostNL in 2001 van een onbepaalde geldigheidsduur van de guldenpostzegels hebben eisers niet het vertrouwen mogen ontlenen dat deze geldigheidsduur ook onbeperkt – in de zin van: niet te beperken –
zou zijn. Eisers hebben er, op basis van de inhoud van genoemde brief, bezien tegen de achtergrond van de eerdere ongeldigverklaringen en de beleidsregel van 1968, in ieder geval vanaf 2001 rekening mee kunnen – en moeten – houden dat de geldigheidsduur van de guldenzegels op enig moment zou worden beperkt “indien de omstandigheden dit wenselijk maakten”. Op een inruilmogelijkheid bij een eventuele ongeldigverklaring hebben eisers op basis van de brief in ieder geval niet mogen rekenen, nu daarin staat dat PostNL deze mogelijkheid uitdrukkelijk heeft verworpen en gezien het feit dat bij eerdere ongeldigheidsverklaringen evenmin een inruilmogelijkheid is geboden.
4.16.
Aan de door eisers aangehaalde bepaling uit de algemene voorwaarden van postvervoer (“Koninklijke TNT Post bepaalt welke postzegels verkrijgbaar zijn en welke, niet meer verkrijgbare, postzegels niet meer geldig zijn. Tevens wordt bekend gemaakt gedurende welke periode niet meer geldige, ongebruikte postzegels tegen geldige postzegels kunnen worden ingewisseld”), die volgens eisers pas in 2012 uit de algemene voorwaarden van PostNL is geschrapt, hebben eisers ook geen gerechtvaardigd vertrouwen op een inruilmogelijkheid mogen ontlenen. Deze bepaling gold immers, zo volgt ook uit de eigen stellingen van eisers, ook ten tijde van de mededeling van PostNL in 2001. Bovendien prevaleren de specifieke en andersluidende mededelingen ten aanzien van guldenpostzegels in 2001 boven de genoemde algemene voorwaarden. Overigens kan uit de formulering van de geciteerde bepaling in de algemene voorwaarden niet worden afgeleid dat het bieden van een omruilmogelijkheid dwingend is voorgeschreven.
4.17.
Er zijn geen andere feiten of omstandigheden gesteld of gebleken waaraan eisers het door het gestelde vertrouwen in een onbeperkte geldigheidsduur van de guldenzegels of een ongeldigverklaring mét inruilmogelijkheid wel gerechtvaardigd hebben kunnen afleiden.
4.18.
Eisers hebben nog betoogd dat PostNL wist en weet dat er zeer veel guldenzegels in omloop zijn (volgens eisers van 20 tot 200 miljoen guldenzegels) en dus bewust een maatregel heeft genomen waarvan duidelijk is dat een grote groep betrokkenen, waaronder eisers, daarvan aanzienlijke schade zal lijden. De rechtbank verwerpt ook dit betoog. Op basis van de door partijen ingenomen stellingen kan niet, ook niet bij benadering, worden vastgesteld hoeveel guldenzegels op 28 januari 2013 nog circuleerden. Wel neemt de rechtbank tot uitgangspunt – zoals PostNL onbestreden heeft gesteld – dat ruim 95% van alle verkochte postzegels binnen twee jaren na aanschaf voor frankering wordt gebruikt en dat binnen vijf jaren na verkoop ruim 99% van alle postzegels voor frankering is gebruikt. De resterende 1% (of minder) raakt een gedeelte als gevolg van tijdsverloop in het ongerede of beschadigd, een ander gedeelte komt terecht bij hobbyisten/verzamelaars en uiteindelijk bij handelaars. In dit licht bezien kan niet worden gezegd dat er in januari 2013 nog een (relatief) groot aantal guldenzegels of een grote groep van bezitters van guldenzegels bestond, die tot een andere belangenafweging had moeten leiden dan de door PostNL gemaakte, waarbij de bezitter van de guldenzegel nog een termijn van negen maanden is gegund om zijn zegels “weg te plakken”.
4.19.
Voor zover eisers ten slotte stellen dat PostNL met haar beslissing van 28 januari 2013 in strijd met de algemene beginselen van behoorlijk bestuur heeft gehandeld, faalt deze stelling gelet op het vorenstaande.
4.20.
De conclusie van het voorgaande luidt dat PostNL met de ongeldigverklaring van de guldenzegels niet in strijd heeft gehandeld met de zorgvuldigheid die door haar in het maatschappelijk verkeer moet worden betracht jegens opvolgend bezitters van postzegels en dan ook niet onrechtmatig jegens eisers heeft gehandeld.
ongerechtvaardigde verrijking
4.21.
Eisers hebben hun vorderingen subsidiair gegrond op ongerechtvaardigde verrijking. De vordering wordt ook op deze grondslag afgewezen. Voor zover de ongeldigverklaring al tot enige verrijking van PostNL heeft geleid (PostNL betwist dit door aan te voeren dat niet zij de guldenzegels heeft verkocht), bestaat voor deze verrijking een rechtvaardiging in de vorm van een door de rechtbank in het voorgaande als rechtmatig bestempelde beslissing tot ongeldigverklaring.
slotsom en proceskosten
4.22.
De vorderingen van eisers stuiten reeds op het voorgaande af. De overige geschilpunten (zoals onder meer het rechtskarakter van de postzegel, de relativiteitskwestie en het verjaringsverweer) behoeven dan ook geen bespreking meer.
4.23.
Eisers zullen als de in het ongelijk gestelde partijen worden veroordeeld in de proceskosten. Deze worden aan de zijde van PostNL tot op heden als volgt begroot:
- -
in de zaak 14-1270 op € 608 aan griffierecht en € 904 aan salaris advocaat, derhalve in totaal € 1.512, te betalen door [A] c.s.;
- -
in de zaak 15-121 op € 613 aan griffierecht en € 904 aan salaris advocaat, derhalve in totaal € 1.517, te betalen door [D] c.s.;
- -
in de zaak 15-183 op € 613 aan griffierecht en € 904 aan salaris advocaat, derhalve in totaal € 1.517, te betalen door [G] ;
- -
in de zaak 15-941 op € 613 aan griffierecht en € 904 aan salaris advocaat, derhalve in totaal € 1.517, te betalen door [H] .
De proceskostenveroordelingen zullen worden vermeerderd met de door PostNL gevorderde, onbestreden gebleven wettelijke rente vanaf veertien dagen na datum vonnis.
Voor veroordeling in de door PostNL gevorderde nakosten bestaat geen grond, nu de
proceskostenveroordeling ook voor deze kosten een executoriale titel oplevert (vgl.
HR 19 maart 2010, ECLI:NL:HR:2010:BL1116).
5. De beslissing
De rechtbank
5.1.
wijst de vorderingen van eisers af;
5.2.
veroordeelt [A] c.s. in de proceskosten in de zaak 14-1270, aan de zijde van PostNL tot op heden begroot op € 1.512, te vermeerderen met de wettelijke rente vanaf
14 dagen na heden tot de dag van algehele voldoening;
5.3.
veroordeelt [D] c.s. in de proceskosten in de zaak 14-121, aan de zijde van PostNL tot op heden begroot op € 1.517, te vermeerderen met de wettelijke rente vanaf
14 dagen na heden tot de dag van algehele voldoening;
5.4.
veroordeelt [G] in de proceskosten in de zaak 15-183, aan de zijde van PostNL tot op heden begroot op € 1.517, te vermeerderen met de wettelijke rente vanaf
14 dagen na heden tot de dag van algehele voldoening;
5.5.
veroordeelt [H] in de proceskosten in de zaak 15-941, aan de zijde van PostNL tot op heden begroot op € 1.517, te vermeerderen met de wettelijke rente vanaf
14 dagen na heden tot de dag van algehele voldoening;
5.6.
verklaart de proceskostenveroordelingen uitvoerbaar bij voorraad.
Dit vonnis is gewezen door mr. D.R. Glass, mr. J.W. Bockwinkel en mr. M.C. Ritsema van Eck-van Drempt en in het openbaar uitgesproken op 23 maart 2016.