Anders dan de nummering in schriftuur doet vermoeden, heeft de steller van het middel ‘slechts’ twee middelen ingediend; middel I en middel III.
HR, 13-02-2018, nr. 16/04891
ECLI:NL:HR:2018:193
- Instantie
Hoge Raad
- Datum
13-02-2018
- Zaaknummer
16/04891
- Vakgebied(en)
Strafrecht algemeen (V)
Strafprocesrecht (V)
- Brondocumenten en formele relaties
ECLI:NL:HR:2018:193, Uitspraak, Hoge Raad (Strafkamer), 13‑02‑2018; (Artikel 81 RO-zaken, Cassatie)
Conclusie: ECLI:NL:PHR:2017:1526
ECLI:NL:PHR:2017:1526, Conclusie, Hoge Raad (Advocaat-Generaal), 19‑12‑2017
Arrest Hoge Raad: ECLI:NL:HR:2018:193
- Vindplaatsen
Uitspraak 13‑02‑2018
Inhoudsindicatie
Bedreiging met zware mishandeling. Falende klachten over ontoereikende motivering van de bewezenverklaring en verzuim te responderen op uos over de betrouwbaarheid van tot het bewijs gebezigde getuigenverklaringen. HR: art. 81.1 RO.
Partij(en)
13 februari 2018
Strafkamer
nr. S 16/04891
ES
Hoge Raad der Nederlanden
Arrest
op het beroep in cassatie tegen een arrest van het Gerechtshof Den Haag van 8 september 2016, nummer 22/004124-15, in de strafzaak tegen:
[verdachte] , geboren te [geboorteplaats] op [geboortedatum] 1967.
1. Geding in cassatie
Het beroep is ingesteld door de verdachte. Namens deze heeft S.J. van der Woude, advocaat te Amsterdam, bij schriftuur middelen van cassatie voorgesteld. De schriftuur is aan dit arrest gehecht en maakt daarvan deel uit.
De Advocaat-Generaal D.J.C. Aben heeft geconcludeerd tot verwerping van het beroep.
2. Beoordeling van de middelen
De middelen kunnen niet tot cassatie leiden. Dit behoeft, gezien art. 81, eerste lid, RO, geen nadere motivering nu de middelen niet nopen tot beantwoording van rechtsvragen in het belang van de rechtseenheid of de rechtsontwikkeling.
3. Beslissing
De Hoge Raad verwerpt het beroep.
Dit arrest is gewezen door de vice-president J. de Hullu als voorzitter, en de raadsheren E.S.G.N.A.I. van de Griend en M.T. Boerlage, in bijzijn van de waarnemend griffier E. Schnetz, en uitgesproken ter openbare terechtzitting van 13 februari 2018.
Conclusie 19‑12‑2017
Inhoudsindicatie
Bedreiging met zware mishandeling. Falende klachten over ontoereikende motivering van de bewezenverklaring en verzuim te responderen op uos over de betrouwbaarheid van tot het bewijs gebezigde getuigenverklaringen. HR: art. 81.1 RO.
Nr. 16/04891 Zitting: 19 december 2017 | Mr. D.J.C. Aben Conclusie inzake: [verdachte] |
Het gerechtshof Den Haag heeft bij arrest van 8 september 2016, met aanvulling van gronden, bevestigd het vonnis van 10 september 2015 van de politierechter in de rechtbank Den Haag, waarbij het bewezen verklaarde strafbaar is verklaard als “bedreiging met zware mishandeling” en de verdachte veroordeeld tot een taakstraf voor de duur van veertig uren, subsidiair twintig dagen vervangende hechtenis, met aftrek als bedoeld in art. 27 Sr. Verder heeft het hof beslissingen genomen ten aanzien van de benadeelde partij, een en ander zoals nader in het arrest omschreven.
Namens de verdachte is cassatieberoep ingesteld. Mr. S.J. van der Woude, advocaat te Amsterdam, heeft twee middelen van cassatie voorgesteld.1.
3. Alvorens over te gaan tot bespreking van de middelen, geef ik eerst de bewezenverklaring, de bewijsmiddelen en de nadere bewijsoverweging weer.
4. Het hof heeft — met bevestiging en aanvulling van gronden van het door de politierechter in de rechtbank Den Haag gewezen mondelinge vonnis van 10 september 2015 — ten laste van de verdachte bewezen verklaard dat:
“zij op 15 september 2014 te Delft [betrokkene 1] heeft bedreigd met zware mishandeling, immers heeft verdachte opzettelijk dreigend een mes voorgehouden, en dreigend tegen [betrokkene 1] gezegd: “Ik maak je kapot”, althans soortgelijke dreigende woorden.”
5. De aantekening mondeling vonnis houdt, voor zover voor de beoordeling van het middel van belang, de volgende bewijsmiddelen en nadere bewijsoverweging in (met weglating van verwijzingen):
“Alle gebezigde bewijsmiddelen en andere gronden voor de bewezenverklaring
De politierechter is met betrekking tot het bewezen verklaarde feit van oordeel dat met een opgave van bewijsmiddelen kan worden volstaan, nu de gehele inhoud daarvan tot het bewijs is gebezigd (conform Hoge Raad 8 december 2009, ECLI:NL:HR:2009:BK0898 en ECLI:NL:HR:2009:BK5605; Hoge Raad 25 januari 2011, ECLI:NL:HR:2011:BO6759).
De politierechter heeft de volgende bewijsmiddelen gebezigd voor de bewezenverklaring:
- een proces-verbaal van aangifte van [betrokkene 1], nr. PL1500-2014221710-1, d.d. 15 september 2014, opgemaakt in de wettelijke vorm door een daartoe bevoegd opsporingsambtenaar (…);
- een proces-verbaal van verhoor getuige, nr. PL 1500-2014221710-4, d.d, 15 september 2014, opgemaakt in de wettelijke vorm door een daartoe bevoegd opsporingsambtenaar (…).
Nadere bewijsoverweging
Anders dan de raadsvrouw heeft bepleit, ziet de politierechter geen aanleiding om de verklaringen van aangeefster en de getuige onbetrouwbaar te achten. Dat aangeefster niet heeft verklaard dat de getuige ten tijde van het ten laste gelegde ook in de woning aanwezig was, alsook dat een proces-verbaal van bevindingen ontbreekt waaruit blijkt dat een melding na het incident is gedaan, maakt dit oordeel niet anders. De politierechter ziet voorts geen aanknopingspunten in het dossier voor de stelling van de raadsvrouw dat de getuige na de melding door aangeefster erbij is gehaald om haar bij te staan.
De politierechter is dan ook van oordeel dat de verdachte zich schuldig heeft gemaakt aan bedreiging met zware mishandeling.
(…)”
6. Het hof heeft de aantekening mondeling vonnis van de politierechter bevestigd met aanvulling van gronden, inhoudende de navolgende bewijsmiddelen:
“1. Een proces-verbaal van de raadsheer-commissaris, belast met de behandeling van strafzaken in het gerechtshof Den Haag, d.d. 26 april 2016, voor zover inhoudende - zakelijk weergegeven -,
als verklaring van de getuige [betrokkene 1]:
[betrokkene 2] was toen (het hof begrijpt: op 15 september 2014) op visite. Hij kwam voor het avondeten, rond 17:00 uur. Na het avondeten werd er op mijn deur geklopt. Ik keek via het spionnetje in de deur en ik zag dat [verdachte] met een mes in haar handen stond. Het was een normaal keukenmes. Ik snijd met een vergelijkbaar mes, bijvoorbeeld vlees. Ze riep dat ik naar buiten moest komen, dat ik de deur open moest doen. [betrokkene 2] zat in de woonkamer. Ik riep [betrokkene 2] om naar de deur te komen en ook te kijken. Hij zag het ook. [verdachte] noemde mij een kanker allochtoon en dat zij mij ging vermoorden.
2. Een proces-verbaal van de raadsheer-commissaris, belast met de behandeling van strafzaken in het gerechtshof Den Haag, d.d. 26 april 2016, voor zover inhoudende - zakelijk weergegeven -,
als verklaring van de getuige [betrokkene 2]:
Rond 17:00 of 18:00 uur (het hof begrijpt: op 15 september 2014) ben ik naar het huis van [betrokkene 1] gegaan om een hapje te eten. Toen [verdachte] aan de deur kwam was ik in de woonkamer. Ik ging naar de deur om te kijken. Ik zag door het gaatje dat [verdachte] in een agressieve positie op de deur klopte en zei dat de deur open moest. Ik zag bijna het hele lichaam van [verdachte]. Zij had een mes bij haar. Het mes was ongeveer zo groot als mijn hand, het was groot genoeg om iemand af te maken. Het leek op een keukenmes. Ik snijd met een vergelijkbaar mes kip of vlees.”
7. Het eerste middel komt op tegen de ontoereikende motivering van de bewezenverklaring. De steller van het middel voert daartoe aan, mede blijkens de toelichting, dat de inhoud van de twee tot het bewijs gebezigde bewijsmiddelen in de door het hof bevestigde aantekening mondeling vonnis van de politierechter, in strijd met art. 359, derde lid, Sv jo. art. 415 Sv, niet is weergegeven in het arrest (terwijl het niet om een bekennende verdachte gaat). Om die reden is de bewezenverklaring ontoereikend gemotiveerd en leidt het arrest aan nietigheid, aldus de steller van het middel.
8. Om te beginnen stel ik vast dat ingevolge art. 359, derde lid, Sv de inhoud van de bewijsmiddelen in het vonnis in beginsel dient te worden opgenomen voor zover niet kan worden volstaan met een opgave van de bewijsmiddelen als bedoeld in art. 359, derde lid, laatste volzin, Sv. Dit betekent dat in geval van een ontkennende verdachte een opgave bewijsmiddelen in ieder geval niet door de beugel kan.2.Uitzonderingen kunnen vormen bewijsmiddelen waarvan de inhoud in essentie in andere bewijsmiddelen is terug te vinden, en die slechts dienen ter ondersteuning van die andere bewijsmiddelen, waarvan de inhoud wel is weergegeven.3.
9. Verder heeft uw Raad de toepassing van de bewijsmotiveringsvereisten in geval van bevestiging van een mondeling vonnis bij schriftelijk arrest verduidelijkt in ECLI:NL:HR:2016:2016, NJ 2017/128, m.nt. P.A.M. Mevis. Dit arrest houdt, voor zover voor de beoordeling van het middel van belang, het volgende in:
“2.3.1.
Op grond van art. 423, eerste lid, Sv is zowel de meervoudige als de enkelvoudige kamer van het hof bevoegd een in eerste aanleg gewezen vonnis te bevestigen. Dit geldt ook indien het een mondeling vonnis betreft dat in het proces-verbaal van de terechtzitting is aangetekend op de wijze als in de Regeling bepaald. De bevoegdheid om zo een mondeling vonnis te bevestigen is niet beperkt tot het geval als bedoeld in de tweede volzin van het derde lid van art. 359 Sv (bekennende verdachte).
2.3.2.
Indien de aantekening mondeling vonnis wat betreft de inhoud van de gebezigde bewijsmiddelen — in overeenstemming met de Regeling - verwijst naar het proces-verbaal van de terechtzitting en/of andere processtukken, is de meervoudige kamer van het hof in geval van bevestiging van het vonnis in beginsel niet gehouden de inhoud van die stukken (alsnog) in zijn arrest op te nemen. Gelet op het bepaalde in de tweede volzin van het derde lid van art. 359 Sv lijdt dit evenwel uitzondering indien ter terechtzitting van de meervoudige kamer in hoger beroep door de verdachte anders - dat wil zeggen: niet in bekennende zin - is verklaard of door zijn raadsman vrijspraak is bepleit. In dat geval dient bevestiging te geschieden met aanvulling van gronden, dus met opneming van de (uitgewerkte) inhoud van de gebezigde bewijsmiddelen in het arrest. Dat houdt in dat de feiten of omstandigheden die redengevend zijn geacht voor de bewezenverklaring, moeten zijn vervat in de door het hof gebezigde en in zijn arrest weergegeven bewijsmiddelen. Indien zij niet in die bewijsmiddelen zijn vermeld, moet het hof met voldoende mate van nauwkeurigheid (a) die feiten of omstandigheden aanduiden, en (b) het wettige bewijsmiddel of de wettige bewijsmiddelen aangeven waaraan die feiten of omstandigheden zijn ontleend.”
10. In de onderhavige zaak steunt de bewezenverklaring in de eerste plaats op de — door het hof overgenomen — aantekening mondeling vonnis van de politierechter, waarin is volstaan met een opgave van (I) het proces-verbaal van aangifte van [betrokkene 1], alsmede (II) het proces-verbaal van verhoor getuige, beide van 15 september 2014, en de mededeling dat “de gehele inhoud daarvan” tot het bewijs is gebezigd. Daarnaast steunt de bewezenverklaring op de aanvullende door het hof tot het bewijs gebezigde (zakelijk weergegeven) verklaringen van de voornoemde aangeefster en getuige, door hen afgelegd bij de raadsheer-commissaris op 26 april 2016.
11. Met de steller van het middel constateer ik dat de verdachte tijdens de terechtzitting in hoger beroep van 25 augustus 2016 de aanwezigheid van een mes alsmede de ten laste gelegde (bedreigende) bewoordingen heeft ontkend, waardoor zij, in het licht van de eerdergenoemde uitspraak, in ieder geval niet in bekennende zin heeft verklaard. Verder stel ik vast dat het hof het proces-verbaal van aangifte alsmede het proces-verbaal van verhoor getuige afgelegd bij de politie, in navolging van de politierechter, tot het bewijs heeft gebezigd, zonder daarvan in het arrest (alsnog) de (uitgewerkte) inhoud weer te geven. Aldus heeft het hof niet voldaan aan het bepaalde bij art. 359, derde lid, Sv in verbinding met art. 415 Sv voor zover inhoudende dat het vonnis op straffe van nietigheid de inhoud van de gebezigde bewijsmiddelen dient te bevatten.
12. In het onderhavige geval behoeft dat evenwel niet tot cassatie te leiden, op de grond dat de inhoud van de door de politierechter tot het bewijs gebezigde processen-verbaal in de kern bezien kan worden teruggevonden in de door het hof in het bestreden arrest aanvullend (inhoudelijk) opgenomen verklaringen van de aangeefster en de betreffende getuige bij de raadsheer-commissaris. Deze houden immers ook in dat de verdachte met een mes aan de deur van de aangeefster is geweest en daarbij een ernstige bedreiging heeft geuit.
13. Het eerste middel kan niet tot cassatie leiden.
14. Het tweede middel klaagt dat het hof in strijd met art. 359, tweede lid, Sv heeft verzuimd in het bijzonder de redenen op te geven waarom het is afgeweken van een door de verdediging naar voren gebracht uitdrukkelijk onderbouwd standpunt, inhoudende dat de getuigen “niet geheel betrouwbaar zijn”.
15. Anders dan de steller van het middel betoogt, is het hof door bevestiging van de aantekening mondeling vonnis, mede omvattende een nadere bewijsoverweging inzake de betrouwbaarheid van getuigen, wel ingegaan op het ter terechtzitting gevoerde verweer. Zodoende heeft het hof, in navolging van de politierechter, overwogen dat en waarom het, in afwijking van de verdediging, wel geloof hecht aan de tot het bewijs gebezigde verklaringen van de aangeefster en de getuige. Voorts vindt het standpunt van de verdediging dat de getuigen “niet geheel betrouwbaar zijn”, mede zijn weerlegging in de door het hof gebezigde bewijsmiddelen.
16. Het tweede middel faalt.
17. Geen van beide middelen kan tot cassatie leiden. Het eerste middel leent zich voor afdoening op de voet van art. 81 RO.
18. Ambtshalve heb ik geen gronden aangetroffen die tot vernietiging van de bestreden uitspraak aanleiding behoren te geven.
19. Deze conclusie strekt tot verwerping van het beroep.
De procureur-generaal
bij de Hoge Raad der Nederlanden
AG
Voetnoten
Voetnoten Conclusie 19‑12‑2017
Zie onder meer HR 14 mei 1985, ECLI:NL:HR:1985:AC3588, NJ 1986/9, rov. 5.2, alsmede HR 23 november 2004, ECLI:NL:HR:2004:AR3280, rov 3.6.
Zie bijvoorbeeld HR 23 september 1997, ECLI:NL:HR:1997:ZD0803, NJ 1998/102, rov. 5.1. en 5.2 alsmede HR 4 december 2017, ECLI:NL:HR:2007:BB7125, rov 4, inhoudende dat ook wanneer het hof niet heeft voldaan aan het bepaalde bij art. 359, derde lid, Sv in verbinding met art. 415 Sv een en ander niet tot cassatie hoeft te leiden wanneer de essentie van de stukken wel wordt weergegeven in de overige inhoudelijk weergegeven en tot het bewijs gebezigde bewijsmiddelen.