ABRvS, 22-03-2017, nr. 201605217/1/A3
ECLI:NL:RVS:2017:749
- Instantie
Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State
- Datum
22-03-2017
- Zaaknummer
201605217/1/A3
- Vakgebied(en)
Bestuursrecht algemeen (V)
- Brondocumenten en formele relaties
ECLI:NL:RVS:2017:749, Uitspraak, Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State, 22‑03‑2017; (Hoger beroep)
Uitspraak 22‑03‑2017
Inhoudsindicatie
Bij besluit van 29 mei 2016 heeft de burgemeester [wederpartij] gelast om de woning aan de [locatie] te Rotterdam onmiddellijk te verlaten en deze woning tot 8 juni 2016 11:28 uur niet te betreden noch daarin aanwezig te zijn of zich daarbij op te houden. Ook heeft hij [wederpartij] gelast om geen contact op te nemen met twee in die woning wonende personen, te weten [persoon] en haar dochter.
201605217/1/A3.
Datum uitspraak: 22 maart 2017
AFDELING
BESTUURSRECHTSPRAAK
Uitspraak op het hoger beroep van:
de burgemeester van Rotterdam,
appellant,
tegen de mondelinge uitspraak van de voorzieningenrechter van de rechtbank Rotterdam (hierna: de rechtbank) van 2 juni 2016 in zaken nrs. 50202689 16-591 en 10/502690 16-4402 in het geding tussen:
[wederpartij]
en
de burgemeester.
Procesverloop
Bij besluit van 29 mei 2016 heeft de burgemeester [wederpartij] gelast om de woning aan de [locatie] te Rotterdam onmiddellijk te verlaten en deze woning tot 8 juni 2016 11:28 uur niet te betreden noch daarin aanwezig te zijn of zich daarbij op te houden. Ook heeft hij [wederpartij] gelast om geen contact op te nemen met twee in die woning wonende personen, te weten [persoon] en haar dochter.
Bij mondelinge uitspraak van 2 juni 2016 heeft de rechtbank het door [wederpartij] daartegen ingestelde beroep gegrond verklaard. Het proces-verbaal van deze uitspraak is aangehecht.
Tegen deze uitspraak heeft de burgemeester hoger beroep ingesteld.
[wederpartij] heeft een schriftelijke uiteenzetting gegeven.
De Afdeling heeft de zaak ter zitting behandeld op 1 maart 2017, waar de burgemeester, vertegenwoordigd door mr. I. Weltevrede-Plasier en mr. S.K.D. Soerdien, en [wederpartij], vertegenwoordigd door mr. N. Roos, advocaat te Rotterdam, zijn verschenen.
Overwegingen
1. Op 28 mei 2016 heeft [persoon] melding gedaan van mishandeling door [wederpartij]. Zij heeft verklaard dat hij haar had geschopt en geslagen en dat zij een aantal blauwe plekken op haar been had en pijn in haar buik, terwijl ze op dat moment 25 weken zwanger was. Op 29 mei 2016 is [persoon] gehoord door de politie omdat haar verklaring en die van [wederpartij] uiteenliepen. De rechtbank heeft onvoldoende aannemelijk geacht dat ten tijde van het opleggen van het huisverbod sprake was van gevaar voor de veiligheid van de achterblijvers dan wel een ernstig vermoeden daarvan als bedoeld in de Wet tijdelijk huisverbod.
2. [wederpartij] voert aan dat de burgemeester geen belang meer heeft bij een uitspraak op het hoger beroep. Hij wijst erop dat [persoon] kort na de oplegging van het huisverbod de woning heeft verlaten, verblijft in een opvanglocatie, niet wenst terug te keren naar de woning en eerst wil bezien of er een basis is om hun relatie voort te zetten.
2.1. De burgemeester stelt dat hij belang heeft bij het hoger beroep, gezien de mogelijkheid dat [wederpartij] vergoeding van schade vordert als gevolg van een onrechtmatig besluit. Hierin is voldoende belang gelegen voor inhoudelijke beoordeling van het hoger beroep.
3. De burgemeester betoogt dat de rechtbank heeft miskend dat ten tijde van de oplegging van het huisverbod een gevaar bestond voor de veiligheid van [persoon], haar dochter en haar ongeboren kind dan wel een ernstig vermoeden daarvan. Volgens de burgemeester lopen de verklaring van [persoon] en [wederpartij] weliswaar uiteen, maar kan worden aangenomen dat zij ruzie hadden en dat [wederpartij] daarbij [persoon], die zwanger was, heeft geduwd, waardoor zij ten val is gekomen. Uit foto’s blijkt dat [persoon] daarbij letsel heeft opgelopen en haar destijds bijna 6 jaar oude dochter heeft de ruzie gezien en was daarvan onder de indruk, aldus de burgemeester.
3.1. Zoals de Afdeling eerder heeft overwogen (onder meer in haar uitspraak van 27 augustus 2014 in zaak nr. ECLI:NL:RVS:2014:3225) is het opleggen van een huisverbod een ingrijpend instrument waarvan de toepassing zeer grote gevolgen heeft voor het privéleven van betrokkenen. De bevoegdheid daartoe is beperkt tot situaties waarin voldoende grond aanwezig is om aan te nemen, althans ernstig te vermoeden, dat zich een ernstig en onmiddellijk gevaar voor de veiligheid van personen voordoet. Indien dat het geval is, moet de burgemeester zorgvuldig overwegen of aanwending van de bevoegdheid aangewezen is. De rechter beoordeelt of de aangevoerde omstandigheden van dien aard waren, dat in het voorliggende geval een bevoegdheid tot oplegging van een huisverbod bestond. Indien dat het geval is, wordt de afweging van de burgemeester door de bestuursrechter terughoudend getoetst.
Gelet op de aard van een huisverbod, dat altijd in spoedeisende situaties wordt opgelegd, is niet vereist dat de juistheid van de aan het huisverbod ten grondslag gelegde feiten en omstandigheden onomstotelijk vaststaat. Voldoende is dat aannemelijk is dat die feiten en omstandigheden zich hebben voorgedaan en een ernstig en onmiddellijk gevaar, dan wel een ernstig vermoeden van een dergelijk gevaar, voor de in het besluit genoemde personen opleveren.
3.2. Volgens het proces-verbaal van verhoor heeft [wederpartij] tegenover de politie verklaard dat hij ruzie met [persoon] heeft gekregen omdat zij zijn vis uit de vriezer haalde om er drankjes in te doen, dat hij haar vervolgens heeft geduwd en dat zij toen is gestruikeld over de slang van de hogedrukspuit waarmee hij bezig was om de ramen schoon te maken. Op de vraag hoe [persoon] aan de blauwe plekken op haar benen kwam, heeft [wederpartij] geantwoord dat hij haar alleen omver heeft geduwd en dat het misschien komt omdat ze tegen de muur is gevallen. Ter zitting bij de rechtbank heeft [wederpartij] verklaard dat hij een muur met structuurverf heeft en dat hij denkt dat het wondje aan de pols van [persoon] het gevolg is van haar val tegen die muur.
Volgens het proces-verbaal van bevindingen met de verklaring van [persoon] heeft zij tegenover de politie verklaard dat [wederpartij] haar heeft geschopt en geslagen en dat hij haar ook in haar buik heeft geschopt. Verder heeft zij verklaard dat zij pijn had aan de linkerzijde van haar buik, blauwe plekken op haar linkerbeen en een wondje op haar rechterpols. Bij het proces-verbaal van bevindingen zijn foto’s gevoegd die zijn gemaakt op 28 mei 2016, waarop letsel
aan het been en een wond aan de pols zichtbaar zijn. In dat proces-verbaal is vermeld dat de verbalisanten de dochter van [persoon] in de woonkamer zagen staan en haar hoorden verklaren dat zij de ruzie tussen [persoon] en [wederpartij] had gezien.
Hoewel de door [persoon] en [wederpartij] afgelegde verklaringen op een aantal punten uiteenlopen, is gelet op de overeenkomsten in deze verklaringen op wezenlijke punten, de foto’s van het bij [persoon] geconstateerde letsel en de processen-verbaal aannemelijk dat zij in aanwezigheid van de dochter van [persoon] ruzie hebben gehad en dat [wederpartij] daarbij fysiek geweld heeft gebruikt tegen [persoon] als gevolg waarvan zij letsel heeft opgelopen. Dat [persoon] mank liep en dat dit ook kan zijn veroorzaakt door bekkeninstabiliteit in plaats van door een duw van [wederpartij], zoals de rechtbank heeft overwogen, doet daaraan niet af. Gelet op de maatstaf die de Afdeling aanlegt voor het opleggen van een tijdelijk huisverbod, zoals weergegeven onder 3.1, is niet vereist dat vaststaat welk letsel precies kan worden toegeschreven aan het door [wederpartij] jegens [persoon] gepleegde geweld en welk letsel een andere oorzaak heeft.
Gelet op het voorgaande is de rechtbank ten onrechte tot het oordeel gekomen dat de burgemeester niet bevoegd was tot het opleggen van het tijdelijke huis- en contactverbod.
Het betoog slaagt.
3.3. Beoordeeld dient te worden of de burgemeester in redelijkheid van zijn bevoegdheid tot het opleggen van het tijdelijke huis- en contactverbod gebruik heeft kunnen maken.
De rechtbank heeft bij haar oordeel betrokken dat van [wederpartij] geen meldingen uit het verleden of eerdere veroordelingen bekend waren en dat weinig of geen inzicht bestond in eventuele achterliggende spanningen in de relatie omdat de medewerker van het Centrum voor Dienstverlening, die het Risico-taxatie instrument Huiselijk Geweld (hierna: RiHG) heeft opgesteld, daarover niet met [persoon] heeft gesproken. In het RiHG zijn diverse screeningsaspecten met betrekking tot huiselijk geweld beoordeeld met "Sterk signaal". Gelet hierop en nu [wederpartij], in de wetenschap dat [persoon] zwanger was en in het bijzijn van haar dochter, geweld tegen [persoon] heeft gebruikt met letsel tot gevolg, heeft de burgemeester in redelijkheid gebruik kunnen maken van zijn bevoegdheid tot het opleggen van het tijdelijke huis- en contactverbod.
4. Het hoger beroep is gegrond. De aangevallen uitspraak dient te worden vernietigd. Doende hetgeen de rechtbank zou behoren te doen, zal de Afdeling het beroep van [wederpartij] tegen het besluit van de burgemeester van 29 mei 2016 alsnog ongegrond verklaren.
5. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.
Beslissing
De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State:
I. verklaart het hoger beroep gegrond;
II. vernietigt de uitspraak van de voorzieningenrechter van de rechtbank Rotterdam van 2 juni 2016 in zaken nrs. 50202689 16-591 en 10/502690 16-4402;
III. verklaart het bij de rechtbank ingestelde beroep ongegrond.
Aldus vastgesteld door mr. A.W.M. Bijloos, lid van de enkelvoudige kamer, in tegenwoordigheid van mr. W. van Steenbergen, griffier.
w.g. Bijloos w.g. Van Steenbergen
lid van de enkelvoudige kamer griffier
Uitgesproken in het openbaar op 22 maart 2017
528.