ABRvS, 27-08-2014, nr. 201311543/1/A3
ECLI:NL:RVS:2014:3225
- Instantie
Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State
- Datum
27-08-2014
- Zaaknummer
201311543/1/A3
- Vakgebied(en)
Bestuursrecht algemeen (V)
- Brondocumenten en formele relaties
ECLI:NL:RVS:2014:3225, Uitspraak, Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State, 27‑08‑2014; (Hoger beroep)
- Vindplaatsen
AB 2014/384 met annotatie van L.J.A. Damen
Uitspraak 27‑08‑2014
Inhoudsindicatie
Bij besluit van 13 augustus 2013 heeft de burgemeester een tijdelijk huisverbod aan [wederpartij] opgelegd.
201311543/1/A3.
Datum uitspraak: 27 augustus 2014
AFDELING
BESTUURSRECHTSPRAAK
Uitspraak op het hoger beroep van:
de burgemeester van de gemeente Eindhoven,
appellant,
tegen de uitspraak van de rechtbank Oost-Brabant van 19 november 2013 in zaak nr. 268755/FA RK 13-5048 in het geding tussen:
[wederpartij], wonend te Eindhoven
en
de burgemeester.
Procesverloop
Bij besluit van 13 augustus 2013 heeft de burgemeester een tijdelijk huisverbod aan [wederpartij] opgelegd.
Bij uitspraak van 19 november 2013 heeft de rechtbank het door [wederpartij] daartegen ingestelde beroep gegrond verklaard en dat besluit vernietigd. Deze uitspraak is aangehecht.
Tegen deze uitspraak heeft de burgemeester hoger beroep ingesteld.
[wederpartij] heeft een verweerschrift ingediend.
De zaak is door een meervoudige kamer van de Afdeling verwezen naar een enkelvoudige.
De Afdeling heeft de zaak ter zitting behandeld op 18 juni 2014, waar de burgemeester, vertegenwoordigd door mr. F. van Laanen, werkzaam bij de gemeente Eindhoven, en [wederpartij], bijgestaan door mr. G. de Jong, advocaat te Eindhoven, zijn verschenen.
Overwegingen
1. Ingevolge artikel 1 van de Wet tijdelijk huisverbod wordt in deze wet onder huisverbod verstaan, een beschikking houdende een last tot het onmiddellijk verlaten van een bepaalde woning en een verbod tot het betreden van, zich ophouden bij of aanwezig zijn in die woning en een verbod om contact op te nemen met degenen die met de persoon tot wie de beschikking is gericht in dezelfde woning wonen of daarin anders dan incidenteel verblijven.
Ingevolge artikel 2, eerste lid, kan de burgemeester een huisverbod opleggen aan een persoon indien uit feiten of omstandigheden blijkt dat diens aanwezigheid in de woning ernstig en onmiddellijk gevaar oplevert voor de veiligheid van één of meer personen die met hem in de woning wonen of daarin anders dan incidenteel verblijven of indien op grond van feiten of omstandigheden een ernstig vermoeden van dit gevaar bestaat.
2. De burgemeester heeft een door een Hulpofficier van Justitie (hierna: HOvJ) ingevuld Risicotaxatie-instrument Huiselijk Geweld en een door die HOvJ op ambtsbelofte opgemaakt proces-verbaal van bevindingen van 13 augustus 2013 onderscheidenlijk 11 november 2013 aan het tijdelijk huisverbod ten grondslag gelegd. In laatstgenoemd proces-verbaal zijn de gesprekken gerelateerd die de HOvJ op 13 augustus 2013 heeft gevoerd met [wederpartij], zijn echtgenote en hun oudste zoon.
3. Als belangrijkste feiten en omstandigheden zijn aan het huisverbod ten grondslag gelegd dat [wederpartij] op 13 augustus 2013 zijn echtgenote tegen een wand heeft geduwd, waarbij zij een schaafwond aan haar elleboog heeft opgelopen. Volgens zijn echtgenote en kinderen drinkt [wederpartij] vaak en/of veel alcohol. Tijdens ruzies wordt door zowel [wederpartij] als zijn echtgenote geschreeuwd en gescholden. [wederpartij] dreigt met fysiek geweld. Met zijn grote gestalte en gewicht verspert hij de weg. Hij heeft zijn echtgenote vaker geduwd of tegen de muur gegooid, ook in het bijzijn van de kinderen. Een half jaar voor het incident heeft [wederpartij] zijn knie in de rug van zijn oudste zoon gezet, die daaraan een dag pijn heeft ondervonden. [wederpartij] minimaliseert of ontkent het door hem gebruikte geweld. Zijn echtgenote is bang voor een reactie van [wederpartij] en verwacht in de toekomst weer geweld. Er is veel ruzie, waarvan de kinderen getuige zijn.
Gelet op deze feiten en omstandigheden bestaat er volgens de burgemeester een ernstig en onmiddellijk gevaar voor de veiligheid van de echtgenote, dan wel bestaat het ernstig vermoeden van dit gevaar. Het belang van [wederpartij] bij ongestoord genot van de woning en contact met de achterblijvers weegt niet op tegen het belang van de veiligheid van de achterblijvers, aldus de burgemeester.
4. De rechtbank heeft overwogen dat een huisverbod niet kan worden gebaseerd op het incident met de oudste zoon, dat zich een half jaar voor 13 augustus 2013 heeft voorgedaan. Voorts heeft de burgemeester niet gemotiveerd waarom de verklaring van de echtgenote, gelet op de betwisting van het voorval door [wederpartij], van meer gewicht wordt geacht dan de verklaring van [wederpartij]. De waargenomen verwondingen kunnen volgens [wederpartij] niet zijn opgelopen in de hal van de woning waar de escalatie zou hebben plaatsgevonden, omdat de muren glad zijn en er geen spullen staan waardoor de echtgenote de schaafwonden kan hebben opgelopen. Afgezien van de verklaring van de echtgenote zijn er geen gegevens beschikbaar over mishandeling van de echtgenote en/of de kinderen. Nader onderzoek naar de juistheid van de verklaring van de echtgenote heeft niet plaatsgevonden. Gelet hierop is de rechtbank van oordeel dat het besluit van 13 augustus 2013 onzorgvuldig is voorbereid en niet op een deugdelijke motivering berust. De burgemeester heeft zich ten onrechte bevoegd geacht tot het opleggen van een huisverbod aan [wederpartij], aldus de rechtbank.
5. De burgemeester betoogt dat de rechtbank heeft miskend dat er naast de verklaring van de echtgenote ook andere gegevens zijn. Zo is er een objectieve waarneming door een verbalisant van het letsel bij de echtgenote, de verklaring van de oudste zoon en de verklaring van [wederpartij] zelf. Voorts voert de burgemeester aan dat de rechtbank er ten onrechte van is uitgegaan dat noodzakelijk nader onderzoek wegens spoed achterwege is gebleven. De verklaring van de echtgenote wordt ondersteund door de hiervoor genoemde andere gegevens en nader onderzoek was niet noodzakelijk, aldus de burgemeester.
5.1. Zoals de Afdeling eerder heeft overwogen (uitspraak van 23 april 2014 in zaak nr. 201305059/1/A3), is het opleggen van een huisverbod een ingrijpend instrument waarvan de toepassing zeer grote gevolgen heeft voor het privéleven van betrokkenen. De bevoegdheid daartoe is beperkt tot situaties waarin voldoende grond aanwezig is om aan te nemen, althans ernstig te vermoeden, dat zich een ernstig en onmiddellijk gevaar voordoet voor de veiligheid van personen. Indien dat het geval is, moet de burgemeester zorgvuldig overwegen of aanwending van de bevoegdheid aangewezen is. De rechter beoordeelt of de aangevoerde omstandigheden van dien aard waren dat in het voorliggende geval een bevoegdheid tot oplegging van een huisverbod bestond. Indien dat het geval is, wordt de afweging van de burgemeester door de bestuursrechter terughoudend getoetst.
Voorts heeft de Afdeling eerder overwogen (uitspraak van 28 maart 2012 in zaak nr. 201100984/1/A3) dat, gelet op de aard van een huisverbod, dat altijd in spoedeisende situaties wordt opgelegd, niet is vereist dat de juistheid van de aan het huisverbod ten grondslag gelegde feiten en omstandigheden onomstotelijk vaststaat. Voldoende is dat aannemelijk is dat die feiten en omstandigheden zich hebben voorgedaan en dat die feiten en omstandigheden voor de in het besluit genoemde personen een ernstig en onmiddellijk gevaar dan wel een ernstig vermoeden van een dergelijk gevaar opleveren.
5.2. Niet in geschil is dat op 13 augustus 2013 een incident heeft plaatsgevonden tussen [wederpartij] en zijn echtgenote. Over het verloop hiervan hebben zij uiteenlopende verklaringen afgelegd. Een enkele verklaring, betwist en niet ondersteund met objectieve gegevens, biedt onvoldoende grond voor het opleggen van een tijdelijk huisverbod. De burgemeester heeft evenwel terecht aangevoerd dat er ondersteunende gegevens zijn. Zo is in de processen-verbaal opgenomen dat letsel bij de echtgenote is geconstateerd, bestaande uit een schaafwond aan haar rechter elleboog en aan de buitenzijde van haar rechterknie. Voorts heeft [wederpartij] blijkens het proces-verbaal van 11 november 2013 verklaard dat hij en zijn echtgenote bijna dagelijks ruzie hebben en hun kinderen daarvan het nodige meekrijgen. Blijkens dat proces-verbaal heeft de oudste zoon verklaard dat hij en zijn broer een half jaar eerder getuige waren van een ruzie tussen hun ouders, waarbij [wederpartij] zijn moeder in de hal van de woning tegen de muur heeft gegooid.
Gelet hierop heeft de burgemeester zonder nader onderzoek aannemelijk kunnen achten dat de aan het besluit van 13 augustus 2013 ten grondslag gelegde feiten zich hebben voorgedaan. Naar het oordeel van de Afdeling heeft de burgemeester zich in redelijkheid op het standpunt kunnen stellen dat die feiten en omstandigheden voor de echtgenote van [wederpartij] een ernstig en onmiddellijk gevaar dan wel een ernstig vermoeden van een dergelijk gevaar opleveren. Derhalve was de burgemeester bevoegd tot het opleggen van het tijdelijk huisverbod.
Het betoog slaagt.
6. Reeds hierom is het hoger beroep van de burgemeester gegrond en moet de aangevallen uitspraak worden vernietigd. Hetgeen voor het overige door de burgemeester is aangevoerd behoeft derhalve geen bespreking. Doende hetgeen de rechtbank zou behoren te doen, zal de Afdeling het tegen het besluit van 13 augustus 2013 ingestelde beroep alsnog ongegrond verklaren.
7. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.
Beslissing
De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State:
I. verklaart het hoger beroep gegrond;
II. vernietigt de uitspraak van de rechtbank Oost-Brabant van 19 november 2013 in zaak nr. 268755/FA RK 13-5048;
III. verklaart het bij de rechtbank ingestelde beroep ongegrond.
Aldus vastgesteld door mr. H.G. Lubberdink, lid van de enkelvoudige kamer, in tegenwoordigheid van mr. M.J.C. Beerse, griffier.
w.g. Lubberdink w.g. Beerse
lid van de enkelvoudige kamer griffier
Uitgesproken in het openbaar op 27 augustus 2014
382-773.