Einde inhoudsopgave
De dwangsom in het burgerlijk recht (BPP nr. V) 2006/24.3.2
24.3.2 Toekomstige dwangsomvordering
Mr. M.B. Beekhoven van den Boezem, datum 19-12-2006
- Datum
19-12-2006
- Auteur
Mr. M.B. Beekhoven van den Boezem
- JCDI
JCDI:ADS373183:1
- Vakgebied(en)
Burgerlijk procesrecht (V)
Voetnoten
Voetnoten
BenGH 17 december 1992, NJ 1993, 545(APC/Bisoux), m.nt. Snijders.
Zie in dit verband 14.2: het prevaleren van het publieke belang boven het private partijbelang heeft overigens mijn instemming niet.
Jongbloed toont zich voorstander van deze mogelijkheid, zie Jongbloed 1991, p. 149-151.
A-G Hartkamp verwijst in zijn conclusie voor HR 21 juni 1991, NJ 1991, 725(Minquell/Demmenie) in dit verband naar HR 15 december 1989, NJ 1990, 310(Tollenaar/Wegener BV/Intex BV).
Cass. 3 juni 1996, Arr. Cass. 1996, 529 eniTT 1996, 391, zie voorts De Leval 1997, art. 1385bis, 4; De Leval & Van Compernolle 1991, p. 241, voetnoot 474; Dirix & Ballon 1993, p. 148, nr. 262; MoreauMargrève 1982, p. 88-89; Kruithof 1984, 283.
Zie ook Moreau-Margrève 1991, p. 18-19.
Het is de vraag of het afzonderlijk kwijtschelden van in de toekomst te verbeuren dwangsommen de crediteur evenzo vrijstaat. Tegen het aannemen van deze mogelijkheid pleit het argument dat de dwangsomveroordeling er niet uitsluitend toe dient om de crediteur zoveel mogelijk te verzekeren dat zijn wederpartij verricht waartoe hij op grond van de hoofdveroordeling verplicht is: bij het afdwingen van het naleven van rechterlijke veroordelingen bestaat ook een algemeen maatschappelijk belang. In het arrest van het Benelux-Gerechtshof inzake APC/Bisoux,1 waarin is bepaald dat de rechter ambtshalve een hogere dwangsom kan opleggen dan door eiser werd gevorderd, is aan deze omstandigheid betekenis toegekend. Ook uit de nationale rechtspraak, op grond waarvan krachtens een terzijdegesteld kortgedingvonnis verbeurde dwangsommen definitief verschuldigd zijn, kan worden afgeleid dat het algemeen belang dat bij naleving van rechterlijke vonnissen bestaat, soms boven het private belang van partijen wordt gesteld.2
In de visie waarin aan bedoeld maatschappelijk belang een hoge waarde wordt toegekend, past de opvatting dat de dwangsomcrediteur zelfstandig van zijn executiemiddel afstand kan doen, niet. Weliswaar is dit dwangmiddel specifiek op diens hoofdvordering afgestemd, maar blijkens de jurisprudentie wordt niet uitsluitend aan het belang van de schuldeiser betekenis toegekend. De schuldeiser kan voorts de dwangsomveroordeling niet zelfstandig in het leven roepen; parallel daaraan zou kunnen gelden dat de schuldeiser van de toekomstige dwangsomvordering evenmin zelfstandig afstand kan doen, zolang deze voor verbeurte nog als dwangmiddel fungeert en als zodanig het publiek belang dient.
Tegen het voorgaande kan evenwel worden ingebracht dat het publiek karakter van de dwangsom ingrijpend wordt begrensd doordat art. 611a Rv bepaalt dat de dwangsomveroordeling slechts op vordering van een der partijen kan worden uitgesproken. Het initiatief tot het in het leven roepen van de dwangsomveroordeling in de procedure is dan ook geheel aan eiser; het tenietgaan van de toekomstige dwangsomvordering zou daarom ook aan eiser moeten zijn3 Meer in het algemeen bestaat voorts naar Nederlands recht geen beletsel voor partijen om zich los te maken van een eerdere rechterlijke veroordeling bij overeenkomst.4
Met betrekking tot het Belgische recht kiest Wagner niet het moment van verbeurte, maar het moment van de veroordeling als omslagpunt bij de beoordeling van de vraag of kwijtschelding van de dwangsomvordering mogelijk is. Wagner is van mening dat partijen vóór de veroordeling niet kunnen overeenkomen dat zij afstand doen van hun recht om een dwangsom te vorderen, nu de regeling van de dwangsom de essentiële belangen van de samenleving raakt.5 Na de veroordeling kan dit naar het oordeel van Wagner wel.6
Het in het algemeen bij voorbaat afstand doen van toekomstige dwangsomvorderingen, voordat een met dwangsom versterkte hoofdveroordeling is uitgesproken, gaat ook naar mijn mening te ver; met betrekking tot de resterende categorie is dit mijn inziens de vraag. Ik realiseer mij overigens dat het praktisch belang van die vraag niet groot is: de gevallen waarin schuldeisers eerst een dwangmiddel vorderen en daarvan vervolgens afstand willen doen zullen niet talrijk zijn, terwijl dit voorts, wanneer beide partijen dit werkelijk wensen, niet veelvuldig aan een rechter ter toetsing zal worden voorgelegd.