Hof Den Haag, 02-07-2014, nr. 200.138.549-01
ECLI:NL:GHDHA:2014:2265
- Instantie
Hof Den Haag
- Datum
02-07-2014
- Zaaknummer
200.138.549-01
- Vakgebied(en)
Personen- en familierecht (V)
- Brondocumenten en formele relaties
ECLI:NL:GHDHA:2014:2265, Uitspraak, Hof Den Haag, 02‑07‑2014; (Hoger beroep)
Cassatie: ECLI:NL:HR:2015:1290, Bekrachtiging/bevestiging
- Wetingang
art. 185 Burgerlijk Wetboek Boek 3
- Vindplaatsen
JPF 2014/106 met annotatie van prof. mr. B.E. Reinhartz
Uitspraak 02‑07‑2014
Inhoudsindicatie
Na verwijzing Hoge Raad blijkt dat partijen een contractuele verdeling zijn aangegaan met inachtneming van een waarderingspeildatum. Voor rechter geen rechtsmacht meer om de wijze van verdeling te gelasten of de verdeling vast te stellen. Evenmin bevoegdheid waarderingspeildatum te bepalen.
Partij(en)
GERECHTSHOF DEN HAAG
Afdeling Civiel recht
Uitspraak : 2 juli 2014
Zaaknummer : 200.138.549/01
Rekestnummer Hoge Raad der Nederlanden : R05/097HR
Rekestnummer Gerechtshof te Amsterdam : 1097/04
Zaaknummer rechtbank : 91530/03
[appellante],
wonende te [woonplaats],
verzoekster na verwijzing door de Hoge Raad der Nederlanden,
hierna te noemen: de vrouw,
advocaat mr. B.W.M. Zegers te Volendam,
tegen
[geïntimeerde],
wonende te [woonplaats],
verweerder na verwijzing door de Hoge Raad der Nederlanden,
hierna te noemen: de man,
advocaat mr. J. du Bois te Amsterdam.
PROCESVERLOOP
Voor het procesverloop en de beslissing in eerste aanleg verwijst het hof naar de tussenbeschikking van de rechtbank Haarlem van 23 december 2003 en de eindbeschikking van de rechtbank Haarlem van 8 juni 2004.
Bij voormelde tussenbeschikking is de echtscheiding tussen de partijen uitgesproken en is, voor zover hier van belang, de zaak met betrekking tot de verdeling van de huwelijksgemeenschap aangehouden.
Bij de eindbeschikking is, voor zover thans van belang, de volgende wijze van verdeling gelast:
aan de vrouw zal worden toegedeeld:
- -
de helft van de waarde van de Holding ([X]), te weten € 6.046,-;
- -
de volledige inboedel, tegen een waarde van € 11.482,-;
- -
de helft van de geschatte overwaarde van het huis (de echtelijke woning aan [adres]), te weten € 20.000,-;
- -
de helft van de waarde van de [(-)] beleggingspolis, te weten € 806,-;
- -
de auto, merk [Y], kenteken [Z], tegen een waarde p.m.
Voorts is bepaald:
- -
dat de vrouw ter zake een door de man aan haar verstrekte lening € 6.000,- dient terug te betalen;
- -
dat de vrouw ter zake verrekening van de woonlasten over 2003 € 6.432,- aan de man dient te voldoen.
De beschikking is uitvoerbaar bij voorraad verklaard en het anders of meer verzochte is afgewezen.
Het gerechtshof te Amsterdam heeft bij beschikking van 21 april 2005 de eindbeschikking van de rechtbank met betrekking tot de wijze van verdeling vernietigd en, in zoverre opnieuw beschikkende bepaald dat:
aan de man zal worden toegedeeld:
- de aandelen in de Holding ([X]), ter waarde van
€ 40.000,-;
- -
de [(-)] beleggingspolis, ter waarde van € 1.612,-;
- -
het saldo van de rekening bij Spaarbeleg met nummer [1234], zijnde € 787,68;
- -
het saldo van de rekening bij Spaarbeleg met nummer [5678], zijnde € 3,90;
aan de vrouw zal worden toegedeeld:
- -
de volledige inboedel, tegen een waarde van € 11.482,-;
- -
de auto, merk [Y], kenteken [Z], tegen een waarde € p.m.
Voorts is bepaald dat dit geschiedt onder de gehoudenheid van verrekening.
De bestreden beschikking is voor het overige bekrachtigd.
De Hoge Raad der Nederlanden heeft bij beschikking van 8 december 2006 de voormelde beschikking van het gerechtshof te Amsterdam vernietigd, waarna het geding ter verdere behandeling en beslissing is verwezen naar dit hof.
De vrouw heeft bij V-formulier van 6 december 2013 de beschikking van de Hoge Raad alsmede de daarbij behorende processtukken overgelegd en verzocht het beroep na verwijzing door de Hoge Raad in behandeling te nemen.
Bij het hof zijn voorts de volgende stukken ingekomen:
van de zijde van de man:
- -
op 29 april 2014 een V-formulier van 28 april 2014 met bijlagen;
- -
op 2 mei 2014 een faxbericht van diezelfde datum met als bijlage een V-formulier van diezelfde datum, op 6 mei 2014 ingekomen als brief met bijlage.
De zaak is op vrijdag 16 mei 2014 mondeling behandeld.
Ter zitting waren aanwezig:
- de advocaat van de vrouw;
- de man, bijgestaan door zijn advocaat.
De vrouw is, hoewel daartoe behoorlijk opgeroepen, niet verschenen.
De advocaat van de man heeft ter zitting pleitnotities overgelegd.
De advocaat van de vrouw heeft ter terechtzitting bezwaar gemaakt tegen het stuk dat de advocaat van de man hem vlak voor de zitting heeft overhandigd. Het hof heeft na schorsing besloten voormelde stukken niet te accepteren nu deze niet binnen de in het procesreglement omschreven termijn zijn ingediend en de stukken daarnaast omvangrijk waren en niet makkelijk te doorgronden.
VASTSTAANDE FEITEN
Voor de feiten verwijst het hof naar de beschikking van 21 april 2005 van het Gerechtshof te Amsterdam.
De echtscheidingsbeschikking is op [datum inschrijving] ingeschreven in de registers van de burgerlijke stand.
BEOORDELING VAN HET HOGER BEROEP NA VERWIJZING DOOR DE HOGE RAAD DER NEDERLANDEN
1.
In geschil is de bij de verdeling van ontbonden huwelijksgemeenschap in acht te nemen peildatum voor de waardering van de tot de huwelijksgemeenschap behorende goederen (de waarderingspeildatum).
2.
De vrouw verzoekt het hof te beschikken overeenkomstig het oorspronkelijk petitum in hoger beroep, als nader toegelicht in dit hoger beroep. Kosten rechtens.
3.
De man bestrijdt het beroep en verzoekt het hof de vrouw niet-ontvankelijk te verklaren in haar beroep en te bekrachtigen de beschikking van het gerechtshof te Amsterdam, aan de inhoud waarvan mede door de vrouw uitvoering werd gegeven.
4.
De vrouw stelt zich op het standpunt dat het hof eerst conform de verwijzingsbeschikking de peildatum dient vast te stellen. Vervolgens dient het hof de omvang van de huwelijksgemeenschap per die datum vast te stellen om tot slot tot waardering van de activa en passiva over te gaan. Dit met dien verstande dat de waarde van de aandelen dient te worden bepaald naar de waarde in het economische verkeer, te bepalen door een door het hof te benoemen deskundige.
5.
De man betwist de stellingen van de vrouw. Volgens hem is in deze verwijzingsprocedure uitsluitend de peildatum aan de orde. De man is van mening dat in de onderhavige zaak primair dient te worden uitgegaan van de datum van de eindbeschikking van de rechtbank, 8 juni 2004, dan wel subsidiair van de datum van de uitspraak van het Gerechtshof te Amsterdam, 21 april 2005.
6.
Het hof stelt voorop dat ingevolge artikel 424 van het Wetboek van Burgerlijke Rechtsvordering de rechter naar wie het geding is verwezen, de behandeling voortzet en beslist met inachtneming van de uitspraak van de Hoge Raad. In die uitspraak is geoordeeld dat het gerechtshof te Amsterdam - nu over de bij de verdeling te hanteren peildatum tussen partijen geen overeenstemming bestond - bij het opnieuw vaststellen van de verdeling van de huwelijksgemeenschap van partijen zelfstandig de peildatum had dienen vast te stellen, ook al was door partijen niet (tijdig) een grief gericht tegen de peildatum die de rechtbank in haar eindbeschikking heeft gehanteerd. Bovendien was niet duidelijk van welke peildatum de rechtbank is uitgegaan, nu zij zich daarover in haar eindbeschikking niet heeft uitgelaten.
7.
Het hof overweegt voorts als volgt. Ter terechtzitting heeft het hof aan partijen voorgehouden de door de man overgelegde nota van afrekening van notaris mr. [naam notaris], alsmede de daaraan gehechte bijlage met de titel ‘Verdeling waarde boedel: [naam partijen] per 26 april 2006 Conform uitspraak Gerechtshof Amsterdam, uitspraken van 08-06-2004 en 22-04-2005’. Partijen hebben desgevraagd verklaard dat conform de voormelde bijlage bij de nota de ontbonden huwelijksgemeenschap daadwerkelijk is verdeeld op 26 april 2006 en dat ieder het hem of haar toekomende uit hoofde van de verdeling heeft ontvangen met inachtneming van de waarden als vermeld op die bijlage. Naar aanleiding daarvan zijn partijen ter terechtzitting in de gelegenheid gesteld zich uit te laten over de toepasselijkheid van artikel 3:185 BW, welk artikel ziet op verdeling door de rechter.
8.
Het hof is van oordeel dat nu is gebleken dat de huwelijksgemeenschap in onderling overleg tussen partijen is verdeeld en verdeling derhalve reeds heeft plaatsgevonden - met inachtneming van de waarden waarover partijen het op 26 april 2006 eens waren - de rechter geen rechtsmacht meer heeft om op grond van artikel 3:185 BW de wijze van verdeling te gelasten of zelf de verdeling vast te stellen. Nu partijen een waarderingspeildatum zijn overeengekomen, heeft de rechter evenmin de bevoegdheid overeenkomstig de beslissing van de Hoge Raad zelfstandig een waarderingspeildatum vast te stellen. Het verzoek van de vrouw dient derhalve te worden afgewezen.
9.
Gelet op de familierechtelijke aard van het geschil zal het hof de proceskosten tussen partijen compenseren in die zin dat iedere partij de eigen kosten draagt.
10.
Mitsdien wordt als volgt beslist.
BESLISSING OP HET HOGER BEROEP
Het hof:
wijst het door de vrouw verzochte af;
compenseert de kosten van het geding in hoger beroep in die zin dat iedere partij de eigen kosten draagt;
wijst het in hoger beroep meer of anders verzochte af.
Deze beschikking is gegeven door mrs. Stollenwerck, Labohm en Ydema, bijgestaan door mr. De Witte-Renkema als griffier, en uitgesproken ter openbare terechtzitting van 2 juli 2014.