NJB 2018/1654:Voorlopig getuigenverhoor. Verdachten in een strafzaak verzoeken de burgerlijke rechter om een voorlopig getuigenverhoor. De Staat verzet zich tegen toewijzing, omdat toewijzing volgens de Staat een onaanvaardbare doorkruising van de strafzaak zou opleveren. Hoge Raad: 1. Stelplicht met betrekking tot getuigen. Een verzoeker tot een voorlopig getuigenverhoor dient, zo nodig, duidelijk te maken waarom de te horen getuigen (mogelijk) kunnen verklaren over het feitelijk gebeuren waarop het verhoor betrekking zal hebben. De eis dat wordt vermeld welke getuigen op welk punt gehoord moeten worden, kan niet worden gesteld. 2. Verstoring van strafrechtelijk onderzoek. De enkele omstandigheid dat in het voorlopig getuigenverhoor dezelfde vragen aan de orde (kunnen) komen of dezelfde feiten (kunnen) worden onderzocht als in een procedure bij een andere rechter, kan geen afwijzingsgrond zijn. Een verzoek om een voorlopig getuigenverhoor dient echter wel te worden afgewezen indien aannemelijk is dat daadwerkelijk een verstoring zal plaatsvinden van een strafrechtelijk onderzoek en dat een zodanig zwaarwegend belang bij het achterwege blijven van die verstoring bestaat dat het belang bij het voorlopig getuigenverhoor daarvoor moet wijken. 3. Gedeeltelijke afwijzing. Het is mogelijk dat de rechter het verzoek afwijst ten aanzien van bepaalde onderwerpen, vragen of getuigen. 4. Rechter bij het verhoor. De rechter ten overstaan van wie het verhoor moet plaatsvinden, is bevoegd om op bepaalde gronden een getuige niet te horen of te beletten dat vragen worden beantwoord