Einde inhoudsopgave
Cessie (O&R nr. 70) 2012/V.7.2
V.7.2 Het registratie- en authenticiteitsvereiste van art. 3:94 lid 3 en art. 3:239 lid 1 BW
mr. M.H.E. Rongen, datum 01-10-2011
- Datum
01-10-2011
- Auteur
mr. M.H.E. Rongen
- JCDI
JCDI:ADS362472:1
- Vakgebied(en)
Financieel recht / Algemeen
Ondernemingsrecht / Algemeen
Goederenrecht / Verkrijging en verlies
Voetnoten
Voetnoten
Zie Asser/Mijnssen & De Haan 3-I 2006, nr. 209 en Reehuis 2004, nr. 84. In een voorkomend geval zal de cessionaris of pandhouder dienen te bewijzen dat de akte is geregistreerd, zie Hof ’s-Hertogenbosch 20 april 2010, JOR 2011/127 (ABN-AMRO/Bos).
Zie HR 14 oktober 1994, NJ 1995, 447, m.nt. WMK (Stichting Spaarbank Rivierenland/Gispen q.q.); HR 29 juni 2001, NJ 2001, 662. m.nt. WMK (Meijs q.q./Bank of Tokyo) en HR 19 november 2004, NJ 2006, 215 (Bannenberg Advocaten/Rosenberg Polak q.q.).
Zie in verband met stille verpanding: VV II (2846), Parl. Gesch. Boek 3, p. 686 en MvA II Inv., Parl. Gesch. Boek 3 (Inv. 3, 5 en 6), p. 1329-1330. Zie verder: MvT, TK 2002-2003, 28 878, nr. 3, p. 4 en Nota, TK 2003-2004, 28 878, nr. 5, p. 4 en p. 7. Vgl. Pitlo/Reehuis, Heisterkamp 2006, nr. 809 en Struycken 2009, p. 133 e.v.
Aldus ten aanzien van de stille verpanding: HR 19 november 2004, NJ 2006, 215 (Bannenberg Advocaten/Rosenberg Polak q.q.), waarover kritisch: Struycken 2009, p. 138 e.v. Vgl. Asser/Van Mierlo & Van Velten 3-VI* 2010, nr. 166 en Kortmann, JOR 2005/20.
Zie Struycken 2009, p. 140-141.
Zie HR 29 juni 2001, NJ 2001, 662, m.nt. WMK (Meijs q.q./Bank of Tokyo), waarover: Asser/Van Mierlo & Van Velten 3-VI* 2010, nr. 166. Het arrest heeft betrekking op een stille verpanding van vorderingen, maar is eveneens van belang voor een stille cessie.
Overigens zij opgemerkt dat de belastingdienst sinds de invoering van het Besluit openstelling elektronisch bestuurlijk verkeer met de belastingdienst van 27 april 2005 (Stcrt. 2005, 87) het niet meer toestaat dat cessie- of pandakten via de fax ter registratie bij de belastingdienst worden aangeboden. Aanbieding van de akte kan slechts door deze persoonlijk af te geven of per post toe te zenden. Zie H.J. Snijders in zijn noot onder HR 19 november 2004, NJ 2006, 215 (Bannenberg Advocaten/ Rosenberg Polak q.q.) en Vermogensrecht (Van Es), Art. 94, aant. 19.
Zie HR 14 oktober 1994, NJ 1995, 447, m.nt. WMK (Stichting Spaarbank Rivierenland/Gispen q.q.). Het ging in dit arrest om de vraag of de zogeheten ‘verkorte registratieprocedure’ tot een geldige stille verpanding van vorderingen kon leiden. Zie hierover met literatuurverwijzingen: Asser/Van Mierlo & Van Velten 3-VI* 2010, nr. 220; Snijders/Rank-Berenschot 2007, nr. 546 en Pitlo/Reehuis, Heisterkamp 2006, nr. 819.
Zie HR 29 juni 2001, NJ 2001, 662, m.nt. WMK.
Ook afwijzend tegenover het registratievereiste staan onder meer: Vriesendorp 2009, p. 2250; Vriesendorp 1995b, p. 17; Vriesendorp 1992, p. 152; Verstijlen 1994, p. 112 en Van Mierlo 1991a, p. 890.
Zie nader: nr. 380.
Vgl. de kritiek op de zogeheten ‘verkorte registratieprocedure’, welke procedure echter door de Hoge Raad in het arrest Stichting Spaarbank Rivierenland/Gispen q.q. (NJ 1995, 447) is gesanctioneerd. Zie Vriesendorp 1992, p. 149 e.v. Vgl. ook de conclusie van Hartkamp voor het genoemde arrest onder nrs. 13 e.v.
536. Functie van het registratie- en authenticiteitsvereiste. Voor een stille cessie en verpanding is vereist dat de akte wordt geregistreerd, dan wel dat de akte in authentieke vorm wordt opgemaakt (zie de artikelen 3:94 lid 3 en 239 lid 1 BW). De registratie van een onderhandse akte dient te geschieden bij de belastingdienst en kan geschieden door zowel de cedent als de cessionaris.1 De registratie heeft niet tot doel de cessie of de verpanding kenbaar te doen zijn voor derden. De door de belastingdienst aangehouden registers kunnen niet door derden worden geraadpleegd. Met de registratie- en authenticiteiteis wordt een vaste dagtekening van de akte beoogd, waardoor antedatering van de akte wordt tegengegaan en een bepaalde mate van zekerheid wordt verkregen over de vraag of en op welke dag er een cessie of een verpanding heeft plaatsgevonden. In geval van een onderhandse akte komt vast te staan dat de akte tot stand is gekomen uiterlijk op de dag van de, op het geregistreerde stuk aangetekende, registratie.2 Kort gezegd: het registratie- en authenticiteitsvereiste dienen de rechtszekerheid en beogen fraude tegen te gaan. De registratie- en authenticiteiteis strekken mede ter bescherming van de belangen van derden. Onzekerheden over collisievraagstukken en rangorde in geval van beslag en meervoudige cessie en verpanding kunnen worden voorkomen, terwijl voorts tot op zekere hoogte ook het risico van fraude door schijnakten wordt tegengegaan.3
Het registratievereiste kan niet worden vervangen door het opmaken van een notariële akte van depot van een onderhandse akte. Dat zou volgens de Hoge Raad in strijd zijn met de uitdrukkelijke bedoeling van de wetgever.4 Struycken heeft in dit verband betoogd, naar mijn mening terecht, dat er meer ruimte zou moeten worden gecreëerd voor afwijkende wijzen voor het verkrijgen van een vaste dagtekening. Hij denkt daarbij niet alleen aan een notariële akte van depot, maar “aan elke vorm van gewaarmerkte dagtekening door enige daartoe geëquipeerde persoon of instantie, zowel in Nederland als in het buitenland”. Het zou vervolgens in geval van betwisting aan de rechter zijn om te beoordelen of de dagtekening voldoende betrouwbaar is.5
537. Registratie van een (fax)kopie van de akte volstaat. Met betrekking tot de registratie van een onderhandse akte heeft de Hoge Raad in het arrest Meijs q.q./Bank of Tokyo geoordeeld dat het niet nodig is de originele akte ter registratie aan te bieden. Voor de geldigheid van de cessie of de verpanding is voldoende dat een (fax)kopie van de akte wordt geregistreerd.6 De Hoge Raad motiveert zijn oordeel met een beroep op de strekking van het registratievereiste zoals deze blijkt uit de toelichting bij art. 3:237 BW.7 De strekking is dat komt vast te staan dat de akte is tot stand gekomen vóór de dag van de registratie. Daartoe volstaat de registratie van een kopie van de akte. Het feit dat de geregistreerde kopie mogelijk afwijkt van het origineel zou daaraan volgens de Hoge Raad niet afdoen. Door vergelijking van de kopie met het origineel kan worden vastgesteld of het geregistreerde stuk een getrouwe kopie van het origineel is. Wijkt het geregistreerde stuk af van het origineel dan kan het gevolg daarvan zijn dat de cessie of de verpanding geheel of gedeeltelijk ongeldig is, aldus de Hoge Raad. Met het oordeel van de Hoge Raad kan worden ingestemd. Het sanctioneert een al voor het wijzen van het arrest gangbare praktijk. Registratie van de originele akte zou vanwege de logistieke rompslomp, kosten en tijd die daarmee in verband met het vervoer van de akte gemoeid is, op praktische bezwaren stuiten. Dit is niet in het belang van een vlot verlopend rechtsverkeer waarin het vanuit een oogpunt van spoed gewenst kan zijn om een door middel van faxpost verzonden kopie ter registratie aan te bieden.8
538. Het registratievereiste kan worden gemist. Anders dan het aktevereiste heeft het registratievereiste in de praktijk wel tot vragen en problemen geleid. Gewezen kan worden op de procedures die hebben geleid tot de arresten Stichting Spaarbank Rivierenland/Gispen q.q.9 en het hierna te bespreken Meijs q.q./Bank of Tokyo.10 Hoewel de Hoge Raad in deze arresten het registratievereiste van zijn scherpe kantjes heeft ontdaan, meen ik dat de wetgever er verstandiger aan had gedaan het registratievereiste achterwege te laten.11 Het is niet in het belang van een vlot verlopend rechtsverkeer om de levering en de verpanding van vorderingen (en meer in het algemeen: van goederen) te onderwerpen aan (vorm)- voorschriften zonder dat daarvoor gegronde redenen bestaan.12 Wat betreft het registratievereiste zijn deze ‘gegronde redenen’ er naar mijn mening niet. De beoogde voordelen van de registratie – voorkomen van antedatering; tegengaan van valse en schijnakten – wegen niet op tegen de rompslomp die het vereiste met zich brengt. Mij is vanuit de praktijk bekend dat vooral in geval van internationale cessies of verpandingen het registratievereiste door buitenlandse partijen nog wel eens als hinderlijk wordt ervaren. Daarbij komt dat het risico van antedatering niet moet worden overschat. Een akte zal meestal alleen dan zonder risico van ontdekking kunnen worden geantedateerd, indien de cedent/pandgever en de cessionaris/pandhouder samenspannen. De door de minister geuite vrees dat het achterwege laten van het registratievereiste “onvermijdelijk zullen leiden tot meer en gecompliceerde procedures”,13 is voorbarig. Met betrekking tot de overdracht tot zekerheid onder het oude recht is daarvan niet gebleken, zodat er geen reden is om aan te nemen dat dit voor het huidige recht anders zou zijn. Voor wat betreft het euvel van valse en schijnakten geldt tot slot, dat diegenen die werkelijk willen frauderen zich daartoe door het registratievereiste niet zullen laten weerhouden. Het registratievereiste sluit fraude niet uit.14 De met het vereiste nagestreefde rechtszekerheid is zeer betrekkelijk.
Evenals ten aanzien van het aktevereiste is mijn conclusie dat het registratie- en authenticiteitsvereiste kunnen worden gemist en, ter voorkoming van een onnodige administratieve belasting, uit de wet moeten worden verwijderd.