Rb. Noord-Nederland, 24-02-2016, nr. 4729427 AR VERZ 16-2, 4729478 AR 16-3, 4759455 AR 16-16 en 4759519 AR 16-17
ECLI:NL:RBNNE:2016:716
- Instantie
Rechtbank Noord-Nederland
- Datum
24-02-2016
- Zaaknummer
4729427 AR VERZ 16-2, 4729478 AR 16-3, 4759455 AR 16-16 en 4759519 AR 16-17
- Vakgebied(en)
Civiel recht algemeen (V)
- Brondocumenten en formele relaties
ECLI:NL:RBNNE:2016:716, Uitspraak, Rechtbank Noord-Nederland, 24‑02‑2016; (Eerste aanleg - enkelvoudig, Rekestprocedure, Op tegenspraak, Beschikking)
- Vindplaatsen
AR 2016/594
AR-Updates.nl 2016-0181
VAAN-AR-Updates.nl 2016-0181
Uitspraak 24‑02‑2016
Inhoudsindicatie
Afwijzing verzoek tot vernietiging ontslag op staande voet, voorwaardelijk verzoek tot ontbinding in dat geval niet ontvankelijk
Partij(en)
RECHTBANK NOORD-NEDERLAND
Afdeling Privaatrecht
Locatie Leeuwarden
zaaknummers: 4729427 AR VERZ 16-2, 4729478 AR 16-3, 4759455 AR 16-16 en 4759519 AR 16-17
Beschikking van de kantonrechter van 24 februari 2016
[A] ,
wonende te [woonplaats] ,
verzoeker ex art. 7:681 BW en 223 Rv,
verweerder ex art. 7: 677 BW en 7: 671b BW,
gemachtigde: mr. S. Veenstra,
tegen
het publiekrechtelijk lichaam
Uitvoeringsinstituut Werknemersverzekeringen,
gevestigd te Leeuwarden,
verweerder ex art. 7:681 BW en 223 Rv,
verzoeker ex art. 7: 677 BW en 7: 671b BW,
gemachtigde: mr. I. Damaska.
Partijen zullen hierna [A] en UWV worden genoemd.
1. Het procesverloop
1.1.
Het verloop van de procedure blijkt uit:
- het verzoekschrift ex art. 7:686a BW, tevens houdende een verzoek tot voorlopige voorziening ex art. 223 Rv, binnen gekomen ter griffie op 5 januari 2015;
- het verweerschrift, tevens houdende een verzoek ex art. 7:677 lid 2 jo lid 3 BW alsmede een voorwaardelijk ontbindingsverzoek ex art. 7: 671b BW;
- de mondeling behandeling van 27 januari 2015 en de ten behoeve daarvan op voorhand door UWV overgelegde productie;
- de pleitnota van de zijde van [A] ;
- de pleitnota van de zijde van UWV.
1.2.
Ten slotte is - na aanhouding op verzoek van partijen - beschikking gevraagd en, bij vervroeging, bepaald op heden.
2. De feiten
2.1.
[A] , geboren op [geboortedatum] , is op 1 mei 1992 bij (de rechtsvoorgangster van) UWV in dienst getreden en was laatstelijk werkzaam in de functie van Adviseur Werkgeversdiensten, tegen een bruto salaris per maand van € 4.131, 15 exclusief vakantiebijslag, een eindejaarsuitkering en overige emolumenten.
2.2.
Op de arbeidsovereenkomst is de CAO UWV van toepassing. In deze CAO is - voor zover van belang - het volgende bepaald:
"Artikel 2:2 Algemene verplichtingen van de medewerker
(...)
6. De medewerker is verplicht tot geheimhouding ten aanzien van alle zaken
waarover hem geheimhouding is opgelegd, of waarvan hij het vertrouwelijke
karakter moet begrijpen."
2.3.
Daarnaast is artikel 74 lid 1 van de Wet Suwi (Structuur Uitvoeringsorganisatie Werk en Inkomen) op de arbeidsovereenkomst van toepassing. Deze bepaling luidt:
"Het is een ieder verboden hetgeen hem uit of in verband met enige werkzaamheid bij de uitvoering van deze wet over de persoon of zaken van een ander blijkt of wordt meegedeeld, verder bekend te maken dan voor de uitvoering van deze wet noodzakelijk is dan wel op grond van deze wet is voorgeschreven of toegestaan.”
2.4.
Ook de UWV-gedragscode is van toepassing. In deze gedragscode staat -voor zover van belang - het volgende vermeld:
"Geheimhouding
Klanten van UWV moeten erop kunnen rekenen dat UWV zorgvuldig met hun gegevens omgaat, want de informatie over mensen en hun omstandigheden kan uiterst gevoelig en persoonlijk zijn en is, zoals je zult begrijpen, vertrouwelijk. Als medewerker van UWV heb je daarom een strikte geheimhoudingsplicht, zoals ook wettelijk en in de CAO is vastgelegd. Je zorgt altijd - maar dan ook altijd - voor adequate privacybescherming. (…)
Vertrouwelijke informatie
Alle informatie waarmee bij UWV wordt gewerkt, is in principe vertrouwelijk. (…) Informatie uit UWV-systemen bekijk je uiteraard alleen als dit voor je werk noodzakelijk is en mag je nooit voor privédoeleinden gebruiken. Verstrek alleen informatie uit UWV- systemen, ook aan collega’s, als dit uitdrukkelijk tot je functie behoort.
(…)
Sancties
Een medewerker die de regels overtreedt, kan erop rekenen dat UWV dit hoog opneemt. Zelfs als er sprake is van een langdurig dienstverband en een goede staat van dienst kan dit leiden tot diverse sancties, variërend van een waarschuwing tot ontslag op staande voet. Bij strafbare feiten wordt altijd aangifte gedaan bij politie of justitie. Nadere informatie hierover is op het intranet te vinden in het ’Protocol Sanctiebeleid’."
2.5.
In dit "Protocol Sanctiebeleid, dat is geschreven voor situaties waarin sprake is van schending van de integriteit, is - voor zover van belang - het volgende vermeld:
"De zwaarste arbeidsrechtelijke sanctie is ontslag op staande voet. (…)
Ontslag op staande voet kan in elk geval aan de orde komen in de volgende gevallen:
1) Bij UWV kan misbruik van gegevens uit de sv-bestanden leiden tot ontslag op staande voet. Werkgevers en werknemers zijn wettelijk verplicht hun gegevens aan UWV te verstrekken met het oog op de uitvoering van de sv-wetgeving. Zij moeten erop kunnen rekenen, dat hun gegevens ook alleen voor dat doel worden gebruikt. Onjuist gebruik van die gegevens is daarom voor UWV onaanvaardbaar."
2.6.
[A] is als Adviseur werkgeversdiensten verantwoordelijk voor de bemiddeling en plaatsing van uitkeringsgerechtigden.
2.7.
Naast zijn werkzaamheden bij UWV runt [A] sinds 1 januari 2007 ook een eigen onderneming, eerst onder de handelsnaam [vorige handelsnaam A] , thans onder de handelsnaam [handelsnaam A] . [handelsnaam A] is een organisatie-adviesbureau op het gebied van personeelsbeleid, dat zich onder meer bezighoudt met de begeleiding en coaching van (startende) ondernemers. [A] heeft UWV niet formeel om toestemming gevraagd voor deze nevenwerkzaamheden.
2.8.
Bij brief van 14 januari 2013 heeft UWV aan [A] bericht dat hij vanwege het feit dat hij zijn werk met grote inzet en goed resultaat had gedaan een periodiek kreeg toegekend.
2.9.
Sinds 1 augustus 2014 heeft [A] een nieuwe leidinggevende, de heer [leidinggevende A] (hierna: [leidinggevende A] ). [leidinggevende A] heeft in een gesprek met [A] op 6 september 2013 aangegeven dat hij vragen had bij het functioneren van [A] op het gebied van transparantie, integriteit en wederkerigheid en dat hij daarom wilde dat [A] een coachingstraject ging volgen.
2.10.
Op 19 november 2013 heeft een beoordelingsgesprek plaatsgevonden tussen [leidinggevende A] en [A] , waarin [leidinggevende A] heeft aangegeven dat het tussentijdse resultaat van het coachingstraject goed was.
2.11.
In oktober 2014 heeft [A] de heren [B] (hierna: [B] ) en
[C] (hierna: [C] ) van het bedrijf [naam VOF] (hierna: [naam VOF] ) ontmoet tijden een zogenoemde 'open café bijeenkomst'. [naam VOF] houdt zich bezig met premie/subsidieonderzoeken bij werkgevers in Nederland op het gebied van sociale zekerheid, het bedenken/onderzoeken van marketingstrategieën en het ontwikkelen van marketingtools.
2.12.
Op de website van [naam VOF] staat - voor zover van belang - het volgende vermeld:
"Big Data-analyse salarisadministratie voor accountancy
Snel inzicht in te veel afgedragen premies en gemiste loonsubsidies."
2.13.
In december 2014 heeft UWV een werkgeversbijeenkomst georganiseerd in het Abe-Lenstra-stadion te Heerenveen. [A] heeft [naam VOF] voor deze bijeenkomst uitgenodigd. Tijdens de bijeenkomst hebben [B] en [C] gesproken met [leidinggevende A] .
2.14.
[A] heeft in 2015 vanuit zijn onderneming [handelsnaam A] meerdere facturen aan [naam VOF] gestuurd, onder meer op 15 januari 2015 (factuurnummer 150115), 7 mei 2015 (factuurnummer 7052015) en 22 juni 2015 (factuurnummer 22062015) ten bedrage van € 150,-, € 200,- respectievelijk € 400,- . Op de facturen staat vermeld dat de facturen zien op advieswerkzaamheden.
2.15.
Op 21 september 2015 is een melding van een mogelijke schending van de integriteit bij 'Bureau Integriteit' van UWV binnengekomen. Naar aanleiding van deze melding is nader onderzoek verricht door Bureau Integriteit.
2.16.
Op 23 november 2015 heeft een gesprek plaatsgevonden tussen [A] , de heer [D] (hierna: [D] ) feitenonderzoeker van Bureau Integriteit, [leidinggevende A] en mevrouw [E] , manager werkzoekende dienstverlening.
2.17.
In het verslag dat door [D] is opgesteld van dit gesprek, welk verslag door [D] en [A] is ondertekend, staat - voor zover van belang - het volgende vermeld:
"Zoals in de introductie door mij is aangegeven (…) is er een melding ontvangen van mogelijk misbruik van vertrouwelijke informatie. In het onderzoek daarnaar zijn in je databestanden werknemerslijsten van werkgevers die buiten je regio aangetroffen. Van wie zijn deze lijsten afkomstig en waarom bevinden deze zich in je databestanden?
Ik ontvang deze datalijsten van [naam VOF] op mijn privémail [e-mailadres A] . De werknemersinformatie die in de bestanden staan controleer ik in EAED. Ik kijk of de uitkeringen kloppen. Dat geef ik dan vervolgens via mijn privémail door aan [naam VOF] . Ik krijg de bestanden aangeleverd van [naam VOF] zoals je die mij toont. Ik verander niets in de kolommen, maar geef wel via de email door of het klopt dat de betreffende werknemers een WW uitkering. Zoals ik vertelde zoek ik elke werknemers op in EAED op BSN. Ik gebruik daar geen ander systeem voor. Ik kan niet exact aangeven hoeveel lijsten ik van [naam VOF] heb ontvangen. Dat was wisselend, ongeveer 1 of 2 werknemerslijsten per maand.
(…)
Onderzoek is uitgevoerd naar emailcontacten vanuit UWV en [naam VOF] . Hieruit komt naar voren dat je de enige medewerker van UWV bent die contact heeft met [naam VOF] . Waarom en waarover heb je contacten met deze onderneming?
Zoals verklaard heb ik contact voor de controle van gegevens in het systeem. Daarnaast heb ik presentaties en informatie over wetswijzigingen doorgestuurd.
(…)
In het onderzoek komt naar voren dat je van december 2014 tot oktober 2015 minstens 18
afspraken hebt gehad of reserveringen voor activiteiten in je agenda hebt gemaakt voor [naam VOF]
. In je agenda staat onder andere vermeld: “Big data analyse [naam VOF] ” of “ [naam VOF] Data" Welke activiteiten heb je gedaan voor [naam VOF] ?
Ik heb de afspraken in mijn agenda vermeld met [naam VOF] . De tijden die erin staan zijn niet altijd overeenstemming met de activiteiten die ik heb verricht voor [naam VOF] . Sommige afspraken zijn niet doorgegaan. De tijd die opgenomen staat voor Data-analyse heb ik gebruikt voor controle op uitkering in EAED.
In je emailbestand is een email aangetroffen d. d. 10 augustus 2015, waarin je aangeeft aan [F] van [naam VOF] : “Ik ben nog tot 15.30 uur op kantoor, dus als ik nog wat kan nakijken lukt het wel" Wat bedoel je daarmee?
Dit bood ik aan omdat ik op dat moment nog in de gelegenheid was om gegevens te controleren in EAED.
(…)
In maart en in juni 2015 mail je aan [naam VOF] een ondernemersplan, met de opmerking ‘herschrijven naar eigen inzicht'. Ook mail je het ondernemersplan van [H] uit 2011 naar [naam VOF] . Van wie is dit ondernemersplan en heb je daarvoor toestemming gekregen?
Ik heb geen toestemming van dhr. [H] ontvangen om zijn ondernemersplan door te sturen aan [naam VOF] . Dit plan had ik enkele jaren geleden ontvangen om voor hem na te lezen. (…)
Ontvang je een vergoeding voor je diensten aan [naam VOF] ?
De facturen die je mij toont heb ik opgemaakt voor mijn controle van de werknemerslijsten. Deze facturen maakte ik maandelijks op en stuurde ik in naar [naam VOF] via mijn privémail. Het zou goed kunnen dat ik een factuur vanaf mijn UWV mail heb verzonden aan [naam VOF] .
In je emailbestand en in je databestanden zijn facturen aangetroffen. Je brengt facturen in
rekening bij [naam VOF] via je onderneming [handelsnaam A] . Welke afspraken heb je met [naam VOF] over vergoeding voor het verstrekken van informatie?
In mijn contact met de jongens van [naam VOF] wordt eigenlijk bepaald hoeveel geld ik kan factureren en is natuurlijk afhankelijk van mijn informatie ik verstrek.
(…)
Waarom heb je de informatie verstrekt aan [naam VOF] ?
Ik heb de informatie verstrekt uit naïviteit. Ik heb het zeker niet gedaan uit geldelijk gewin. Ik heb geen financiële problemen. Ik ben iemand die een werkgever zoveel mogelijk wil ondersteunen. Ik was niet goed doordrongen van wat ze met de informatie wilden doen. Ik heb hen met de informatie willen helpen om ze in de markt te zetten. Ik voel me nu eigenlijk wel misbruikt door hen en voor het karretje gespannen. Ik heb ook mijn positie bij UWV niet willen misbruiken. Ik heb nooit mijn werk op het spel willen zetten omdat ik met veel plezier werk bij UWV. Ik voel me beschaamd en kan mijn collega’s niet onder ogen komen. Ik heb ook enorm veel spijt van wat ik gedaan heb. Ik wil er alles voor doen om mijn baan te behouden.
Ken je de gedragscode van UWV en ben je bekend met de geheimhoudingsplicht in de cao?
Ik ben daarvan op de hoogte. Ongeveer twee jaar geleden heb ik een uitgebreid gesprek gehad met [leidinggevende A] over integriteit. Ik ben dus goed op de hoogte van de gedragsregels binnen UWV.
(…) Ik denk dat dit een goede weergave de lading van het gesprek dekt.
S. [A] [handtekening]
Nadat hij het gespreksverslag had doorgelezen, bevestigde hij dat dit gespreksverslag een juiste weergave was van het gesprek. Het gespreksverslag werd daarop door hem ondertekend."
2.18.
Na afloop van dit gesprek is [A] met directe ingang geschorst.
2.19.
Bij e-mail van de volgende ochtend, 24 november 2015, heeft [A] - voor zover van belang - het volgende aan [D] bericht:
"Zoals vanmorgen met je gesproken te hebben, wou ik een aanvulling doen op het gesprek van gisteren. Ik wil eerst zeggen dat ik het enorm van je waardeer los van de feiten, ook mijn verhaal als emotioneel mens aan te horen, dank hiervoor.
(…) Ik heb nooit opzettelijk de bedoeling gehad om de naam van UWV in het negatief daglicht te stellen of mijzelf hierin te schaden. Op dit moment voel ik mij gebroken en zeer geëmotioneerd en kost het me veel moeite dit te schrijven. Maar het moet.
[naam VOF] ben ik tijdens een bijeenkomst open café tegengekomen. 2 vlotte heren die iets vertelde over hun bedrijf. Ik vond het een mooi verhaal en heb het aangehoord en toen niks mee gedaan. Enkele weken daarna ben ik benaderd om te kijken of we wat voor elkaar konden betekenen. Na veel gepraat kwam het erop neer dat ik wat bestanden zou kunnen nakijken. De bestanden zouden ten goede komen voor de werkgever waardoor zij geld terug konden krijgen van premies. We hebben nog gesproken wat de meerwaarde zou zijn voor het UWV. Dit lag in de lijn van wanneer zij in Friesland bedrijven hadden benaderd en die geen contacten hadden met het WSP dan zou ik daar een ingang kunnen krijgen om die werkgever te bezoeken met de dienstverlening van het UWV. In de goedgelovigheid en altijd in het belang van de werkgever gedacht heb ik gezegd dat dit dan zou kunnen.
Ik heb me nimmer geldelijk willen verrijken met deze hele situatie. Sterker nog, ik hoefde hier niets voor. Maar [naam VOF] zei dat het administratief voor hun beter was om het op deze manier te doen. Bovendien kon het vallen onder coaching van de ondernemers die ik in mijn toen slapend bedrijf kon verantwoorden.
Ik heb inderdaad bestanden nagekeken kan ik niet ontkennen, maar echt uit de bedoeling het beste voor de werkgever en die als klant te hebben voor UWV WSP.
Ik wil er alles dan ook alles aan doen om mijn baan te behouden. Ik heb heel erg spijt en voel me vreselijk dat dit op deze manier is gebeurd. Ja als het kon, wou ik het graag terugdraaien (…) Ik heb altijd het goede voor de ander. [naam VOF] was net begonnen en zoals eerder ondernemers die ik in de markt heb gezet, was dit ook een mogelijkheid voor hun.(…) Ik heb enorm spijt van alles wat er is gebeurd, maar nogmaals ik deed het niet voor mij maar de geode zaak van de werkgevers om zo werkzoekenden dan bij die werkgevers eventueel te plaatsen. Sorry, sorry, sorry"
2.20.
Bij brief van 25 november 2015 heeft UWV - voor zover van belang - het volgende aan [A] bericht:
"Hierbij delen wij u mede dat wij u heden op staande voet ontslaan. Reden voor dit ontslag is dat u zich schuldig heeft gemaakt aan een ernstige schending van integriteit.
Uit onderzoek van Bureau Integriteit is gebleken dat u in strijd met de u bekende regels, meerdere malen onder werktijd privacygevoelige informatie uit UWV systemen heeft geraadpleegd. Deze informatie heeft u tegen betaling doen toekomen aan [naam VOF] , een commerciële derde. Het betrof gegevens van personen waarmee u niet vanuit uw functie te maken had. U had hiervoor ook geen toestemming. Verder heeft u interne presentaties, werkinstructies en informatie over wetswijzigingen aan [naam VOF] toegezonden. Voorts heeft u zonder toestemming van een voormalig verzekerde van UWV diens ondernemingsplan doen toekomen aan [naam VOF] . Tenslotte heeft u nagelaten toestemming te vragen voor nevenwerkzaamheden in de vorm van uw eigen bedrijf, [handelsnaam A] .
(…)
Deze feiten zijn volstrekt onaanvaardbaar. Een ieder, en met name een verzekerde van UWV, moet erop kunnen rekenen dat er zorgvuldig wordt omgegaan met gegevens die UWV zijn toevertrouwd. Het was u bekend, dan wel het had u bekend kunnen zijn, dat deze handelwijze in strijd is met de daarvoor geldende regels."
3. De verzoeken
3.1.
[A] verzoek de kantonrechter om bij beschikking, zoveel mogelijk uitvoerbaar bij voorraad:
in de voorlopige voorziening ex artikel 223 Rv:
I. UWV te veroordelen tot (door-)betaling van het salaris van € 4.131,15 bruto per maand, te vermeerderen met alle daarbij horende loonbestanddelen vanaf 25 november 2015 en zo voorts iedere daarop volgende maand tot het moment waarop in de bodemzaak uitspraak is gedaan;
II. UWV te veroordelen in de kosten van deze voorlopige voorzieningenprocedure;
in de bodemzaak:
primair:
I. het aan [A] gegeven ontslag op staande voet van 25 november 2015
te vernietigen;
II. te bepalen dat UWV [A] tewerk moet stellen in zijn eigen functie van adviseur werkgeversdiensten met alle daarbij behorende taken binnen uiterlijk twee dagen na dagtekening van deze beschikking, zulks op straffe van een dwangsom van € 5.000,-, alsmede van € 500,- per dag, een dagdeel daaronder begrepen, met een maximum van € 25.000,-, dat UWV ook na betekening van deze beschikking in gebreke mocht blijven daaraan te voldoen;
III. UWV te veroordelen tot betaling aan [A] van het loon van € 4.131,15 bruto per maand, te vermeerderen met alle daarbij horende loonbestanddelen zulks op de gebruikelijke wijze en tijdstippen, ingaande 25 november 2015 en zolang de tussen partijen bestaande arbeidsovereenkomst niet rechtsgeldig is geëindigd;
IV. UWV te veroordelen tot betaling aan [A] van de wettelijke verhoging ex artikel 7:625 BW van 50%, althans een percentage dat de kantonrechter aangewezen acht, over de onder III. genoemde vordering;
V. UWV te veroordelen tot betaling aan [A] van de wettelijke rente over de onder de vorderingen als verwoord in III. en IV. gevorderde bedragen vanaf de dag dat die bedragen verschuldigd zijn, althans vanaf de dag van het verzoekschrift, tot de dag van algehele voldoening;
subsidiair:
VI. voor het geval [A] ervoor kiest om te berusten in de opzegging van de arbeidsovereenkomst UWV te veroordelen tot betaling aan [A] van:
- een bedrag ter hoogte van de transitievergoeding van € 48.319,- bruto, onder verstrekking van een deugdelijke bruto/netto specificatie;
- een bedrag ter hoogte van het in geld vast gestelde loon over de termijn dat de arbeidsovereenkomst bij regelmatige opzegging had behoren voort te duren conform artikel 7:762 lid 9 BW, neerkomend op € 4.792,13 bruto per maand, onder verstrekking van een deugdelijke specificatie;
- een billijke vergoeding groot € 100.632,- conform artikel 7:681 BW onder verstrekking van een deugdelijke specificatie;
- de wettelijke rente over de hiervoor in punt VI. gevorderde bedragen vanaf de
datum van dit verzoekschrift tot de dag van de algehele voldoening;
meer subsidiair:
VII. voor het geval geoordeeld zou worden dat, derhalve voorwaardelijk, er sprake is van een terecht gegeven ontslag op staande voet, echter zonder dat er sprake is van ernstig verwijtbaar handelen of nalaten door [A] , UWV te veroordelen om binnen 5 dagen na dagtekening van deze beschikking aan [A] te betalen:
- een bedrag ter hoogte van de transitievergoeding van € 48.319,- bruto, onder
verstrekking van een deugdelijke bruto/netto specificatie;
- een billijke vergoeding conform artikel 7:681 BW van € 25.000,- onder
verstrekking van een deugdelijke specificatie;
- de wettelijke rente over de hierbij onder VII. gevorderde bedragen vanaf de
datum van dit verzoekschrift tot de dag van algehele voldoening;
primair, subsidiair en meer subsidiair:
VIII. UWV in alle gevallen te veroordelen in de kosten van deze procedure, het salaris
van de gemachtigde daaronder begrepen.
3.2.
[A] heeft - zakelijk weergegeven - het volgende aan zijn verzoek ten grondslag gelegd. Er is geen sprake van een dringende reden voor ontslag op staande voet. Op de werkgeversbijeenkomst in december 2014 heeft [naam VOF] haar werkwijze met [leidinggevende A] besproken en [leidinggevende A] heeft toen aangegeven het een uitstekend plan te vinden dat [A] [naam VOF] terzijde zou staan. [leidinggevende A] verstrekte verder aan [naam VOF] een USB-stick met daarop alle wijzigingen vanuit UWV voor het jaar 2015. Gelet hierop valt niet in te zien hoe UWV [A] thans kan verwijten dat hij [naam VOF] informatie heeft verstrekt. UWV is in dezen ook niet consequent. Er worden namelijk veelvuldig door UWV vertrouwelijke gegevens over uitkeringsgerechtigden aan derden gezonden teneinde te trachten uitkeringsgerechtigden aan werk te helpen. [A] heeft slechts geanonimiseerde lijsten beoordeeld om dezelfde match tussen uitkeringsgerechtigden en werkgevers te bereiken. Door het verstrekken van de gegevens aan [naam VOF] probeerde [A] namelijk een ingang te krijgen bij de werkgevers die cliënt waren van [naam VOF] om zo mogelijkheden te creëren voor uitkeringsgerechtigden. Hij heeft derhalve gegevens verstrekt aan [naam VOF] in het kader van zijn functie. Uit de verklaring van [B] en [C] van [naam VOF] , die [A] ter adstructie van zijn verzoek heeft overgelegd, blijkt dat [A] niet voor eigen geldelijk gewin heeft gehandeld en dat hij geen geld van [naam VOF] heeft ontvangen voor het beoordelen van datalijsten ten behoeve van [naam VOF] . UWV verwijt [A] voorts ten onrechte dat hij geen toestemming heeft gevraagd voor zijn onderneming [handelsnaam A] . Het was en is UWV bekend dat [A] deze onderneming had naast zijn betrekking bij UWV. Het verwijt van UWV aan het adres van [A] dat [A] op niet geanonimiseerde wijze een ondernemingsplan aan [naam VOF] heeft gezonden is wel terecht. Deze gedraging is echter onvoldoende ernstig voor een ontslag op staande voet. [A] heeft nooit de bedoeling gehad om UWV op welke manier dan ook te schaden of te benadelen. Zo al geoordeeld zou moeten worden dat sprake is van een onrechtmatige gedraging van [A] , weegt het belang van [A] bij behoud van zijn baan, gelet op de ernstige gevolgen van het ontslag voor [A] , zwaarder dan het belang van UWV bij het voorkomen van onrechtmatig gedrag. Ook om die reden kan het ontslag op staande voet geen stand houden. Tot slot is [A] van mening dat de periode tussen het moment dat volgens UWV bij het Bureau Integriteit de melding van een mogelijke schending van de integriteit binnenkwam en het moment waarop aan [A] het ontslag op staande voet is verleend, te lang is om te kunnen spreken van een onverwijlde opzegging.
3.3.
Nu gelet op het vorenstaande het ontslag op staande voet vernietigbaar is en [A] op zeer korte termijn niet meer aan zijn financiële verplichtingen kan voldoen, heeft hij er voorts recht op en belang bij dat voor de duur van de procedure een voorlopige voorziening wordt getroffen in die zin dat UWV wordt veroordeeld tot doorbetaling van het salaris.
3.4.
UWV heeft verweer gevoerd met conclusie tot afwijzing van de verzoeken van [A] , met veroordeling van [A] in de kosten van het geding.
4. De tegenverzoeken
4.1.
UWV verzoekt de kantonrechter
primair:
I. [A] te veroordelen tot betaling van de gefixeerde schadeloosstelling
vanaf 25 november 2015 tot de dag der voldoening;
subsidiair:
voorwaardelijk, namelijk voor het geval het ontslag op staande voet in deze
procedure wordt vernietigd dan wel in hoger beroep de arbeidsovereenkomst wordt hersteld
II. de arbeidsovereenkomst tussen [A] en UWV te ontbinden op grond
van artikel 7:671b lid 1 sub a BW;
III. bij het bepalen van de ontbindingsdatum geen rekening te houden met de toepasselijke
opzegtermijn en de arbeidsovereenkomst dadelijk te ontbinden, nu de ontbinding het
gevolg is van ernstig verwijtbaar handelen of nalaten van [A] ;
IV. te bepalen dat [A] ter zake de ontbinding van de arbeidsovereenkomst
geen transitievergoeding toekomt als bedoeld in artikel 7:673 BW, nu de ontbinding het gevolg is van ernstig verwijtbaar handelen of nalaten van [A] ;
V. te bepalen dat [A] ter zake de ontbinding van de arbeidsovereenkomst
geen billijke vergoeding toekomt als bedoeld in artikel 7:671b lid 8 sub c BW;
VI. [A] te veroordelen tot betaling van de kosten van het geding.
4.2.
UWV heeft - zakelijk weergegeven - het volgende aan haar verzoek ten grondslag gelegd. UWV maakt aanspraak op de gefixeerde schadevergoeding, nu [A] door opzet of schuld aan UWV een dringende reden heeft gegeven de arbeidsovereenkomst tussen partijen onverwijld op te zeggen. Die dringende reden bestaat erin dat [A] gegevens van voormalig uitkeringsgerechtigden, die geregistreerd staan bij UWV, heeft geraadpleegd en tegen betaling heeft doorgespeeld aan [naam VOF] . [naam VOF] kon met deze informatie snel in kaart brengen of werkgevers subsidiemogelijkheden of premiekortingen zijn misgelopen voor medewerkers die bij hun in dienst zijn. Dat is het verdienmodel van [naam VOF] . Het verstrekken van deze gegevens door [A] had derhalve niets van doen met zijn taak als Adviseur Werkgeversdiensten om een 'match' tussen werkgevers en uitkeringsgerechtigden van UWV tot stand te brengen. Door het verstrekken van deze vertrouwelijke gegevens heeft [A] in strijd gehandeld met de op hem rustende geheimhoudingsverplichting en deze schending is dermate ernstig dat een ontslag op staande voet gerechtvaardigd is. Voorts heeft [A] in strijd met de binnen UWV geldende voorschriften nagelaten formeel toestemming te vragen voor het drijven van zijn onderneming [handelsnaam A] naast zijn werkzaamheden bij UWV.
4.3.
Voor het geval het ontslag op staande voet in deze procedure wordt vernietigd dan wel in hoger beroep de arbeidsovereenkomst wordt hersteld, verzoekt UWV om ontbinding van de arbeidsovereenkomst wegens ernstig verwijtbaar handelen van [A] in de zin van artikel 7:669 lid 3 sub e BW. Hieraan legt zij naast hetgeen zij in het kader van het ontslag op staande voet heeft aangevoerd de volgende feiten ten grondslag, die na het gegeven ontslag op staande voet aan het licht zijn gekomen. In de werkkast van [A] zijn 15 visitekaartjes aangetroffen van [naam VOF] met de naam van [A] als consultant erop vermeld. Voorts is in die werkkast een getekende overeenkomst gevonden van 22 januari 2008, gesloten tussen de onderneming van [A] , [vorige handelsnaam A] (thans geheten: [handelsnaam A] ) en de Stichting Kenniscluster Regenboog (hierna: SKR). Hierin is onder meer overeengekomen dat [vorige handelsnaam A] voor iedere aangebrachte kandidaat die een Individueel Re-Integratie Overeenkomst-traject (hierna: IRO-traject) aangaat bij SKR een aanbrengprovisie van 20% excl. inkomstenbelasting van € 4.900,00 ontvangt en dat, ingeval van een geslaagd traject, de begeleidings- en voortgangsgesprekken van de kandidaat door [vorige handelsnaam A] mogen worden uitgevoerd en in rekening mogen worden gebracht bij SKR. Gebleken is dat [A] 31 IRO-trajecten heeft uitgezet bij SKR en dat bij 22 trajecten sprake is geweest van een plaatsing. Indien aan de overeenkomst uitvoering is gegeven, zou dat betekenen dat [A] € 38.773,98 heeft ontvangen voor aangebrachte IRO-trajecten. [A] heeft hiermee ernstig verwijtbaar gehandeld door zichzelf in de uitoefening van zijn functie te verrijken. Bovendien is sprake van belangenverstrengeling.
4.4.
[A] heeft verweer gevoerd met conclusie tot afwijzing van de verzoeken van UWV.
5. De beoordeling van de verzoeken van [A]
in de bodemzaak
5.1.
Desgevraagd heeft [A] ter zitting aangegeven dat het subsidiaire verzoek niet een subsidiair verzoek betreft maar een primair (voorwaardelijk) verzoek. De kantonrechter zal het verzoek in die zin lezen, nu UWV daartegen geen bezwaar heeft gemaakt.
5.2.
De kantonrechter overweegt allereerst dat [A] zijn verzoek tot vernietiging van het ontslag op staande voet tijdig heeft ingediend, omdat het is ontvangen binnen twee maanden na de dag waarop de arbeidsovereenkomst is geëindigd. Voor zover het verzoek betrekking heeft op de transitievergoeding, is het eveneens tijdig ingediend, omdat het is ontvangen binnen drie maanden na de dag waarop de arbeidsovereenkomst is geëindigd.
5.3.
De kantonrechter neemt tot uitgangspunt dat in zaken die voortvloeien uit de Wet werk en zekerheid (Wwz), zoals deze zaak, het bewijsrecht in beginsel van toepassing is, tenzij de aard van de zaak zich hiertegen verzet. In dit geval verzet de aard van de zaak zich niet tegen toepassing van het bewijsrecht.
5.4.
Op grond van artikel 7:677 lid 1 BW is ieder van de partijen bevoegd de arbeidsovereenkomst onverwijld op grond van een dringende reden op te zeggen, onder onverwijlde mededeling van die reden aan de wederpartij. Ingevolge artikel 7:678 lid 1 BW worden voor de werkgever als dringende redenen als vorenbedoeld beschouwd zodanige daden, eigenschappen of gedragingen van de werknemer, die ten gevolge hebben dat van de werkgever redelijkerwijze niet gevergd kan worden de arbeidsovereenkomst te laten voortduren.
5.5.
Bij de beoordeling van de rechtsgeldigheid van een ontslag op staande voet dient de kantonrechter alle omstandigheden van het geval, in onderling verband en samenhang bezien, in aanmerking te nemen. Hij moet hierbij de aard en ernst van de aangevoerde dringende reden afwegen tegen de door de werknemer aangevoerde persoonlijke omstandigheden. Relevant daarbij zijn aard en duur van de dienstbetrekking, de wijze waarop de werknemer zijn werk heeft vervuld en ook de persoonlijke omstandigheden van de werknemer. Ook indien de gevolgen van een ontslag op staande voet ingrijpend zijn, kan een afweging van de persoonlijke omstandigheden tegen de aard en de ernst van de dringende reden tot de slotsom leiden dat onmiddellijke beëindiging van de arbeidsovereenkomst gerechtvaardigd was. De stelplicht en de bewijslast ten aanzien van het bestaan van een dringende reden, de onverwijldheid van de opzegging en de gelijktijdige mededeling liggen in dit geval bij de werkgever.
5.6.
Naar het oordeel van de kantonrechter is het ontslag op staande voet rechtsgeldig. Daarover wordt het volgende overwogen.
5.7.
UWV heeft aan het ontslag op staande voet onder meer ten grondslag gelegd dat [A] in strijd met de hem bekende regels, meerdere malen onder werktijd privacygevoelige informatie uit UWV-systemen heeft geraadpleegd en deze informatie tegen betaling heeft verstrekt aan [naam VOF] , een commerciële derde. [A] heeft hiertegen ingebracht dat hij de betreffende informatie in het kader van zijn functie aan [naam VOF] heeft verstrekt, dat [leidinggevende A] , zijn leidinggevende, ervan op de hoogte was dat hij [naam VOF] op deze wijze terzijde stond en die samenwerking zelfs heeft geïnitieerd en dat hij door [naam VOF] niet is betaald voor het verstrekken van de gegevens. Naar het oordeel van de kantonrechter heeft [A] dit verweer in het licht van stellingen van UWV onvoldoende onderbouwd. Daartoe is het volgende redengevend.
5.8.
In het gesprekverslag van het gesprek van 23 november 2015, geciteerd in r.o. 2.17, staat vermeld dat [A] in dat gesprek heeft aangegeven dat hij van [naam VOF] op zijn privémail werknemerslijsten van werkgevers buiten zijn regio ontving en dat hij in het systeem van UWV genaamd EAED controleerde of deze werknemers een WW-uitkering hadden ontvangen, welke informatie hij vervolgens via zijn privémail doorgaf aan [naam VOF] . Voorts staat in het verslag vermeld dat [A] in dat gesprek heeft aangegeven dat de facturen die hij via zijn onderneming [handelsnaam A] aan [naam VOF] heeft gestuurd betrekking hadden op deze controle van de werknemerslijsten, dat in zijn contact met [naam VOF] werd bepaald hoeveel geld hij kon factureren en dat dit afhankelijk was van de informatie die hij verstrekte. Tot slot staat in het verslag vermeld dat [A] op de vraag waarom hij de betreffende informatie aan [naam VOF] heeft verstrekt heeft geantwoord:
"Ik heb de informatie verstrekt uit naïviteit. Ik heb het zeker niet gedaan uit geldelijk gewin. Ik heb geen financiële problemen. Ik ben iemand die een werkgever zoveel mogelijk wil ondersteunen. Ik was niet goed doordrongen van wat ze met de informatie wilden doen. Ik heb hen met de informatie willen helpen om ze in de markt te zetten. Ik voel me nu eigenlijk wel misbruikt door hen en voor het karretje gespannen. Ik heb ook mijn positie bij UWV niet willen misbruiken. Ik heb nooit mijn werk op het spel willen zetten omdat ik met veel plezier werk bij UWV. Ik voel me beschaamd en kan mijn collega’s niet onder ogen komen. Ik heb ook enorm veel spijt van wat ik gedaan heb. Ik wil er alles voor doen om mijn baan te behouden."
5.9.
Deze verklaring van [A] biedt geen steun aan voormeld standpunt van [A] , maar ondersteunen het standpunt van UWV. Uit deze verklaring volgt immers dat [A] op verzoek van [naam VOF] informatie over werknemers van werkgevers die klant waren van [naam VOF] heeft opgezocht in het systeem van UWV en deze informatie tegen betaling heeft verstrekt aan [naam VOF] . Ook volgt uit deze verklaring dat [A] met het verstrekken van de informatie niet in het kader van zijn functie een 'match' probeerde te creëren tussen uitkeringsgerechtigden en werkgevers, zoals hij thans stelt, maar dat hij [naam VOF] met de informatie heeft willen helpen om haar in de markt te zetten.
5.10.
[A] heeft in dit verband aangevoerd dat het gespreksverslag onjuistheden bevat. Volgens hem is het verslag tijdens een zeer negatieve emotionele bui van hem tot stand gekomen, voelde hij zich tijdens het gesprek geïntimideerd en voor het blok gezet en kreeg hij het gevoel dat, als hij het verslag zou ondertekenen, het misschien wel goed zou komen. Naar het oordeel van de kantonrechter heeft [A] gezien de betwisting door UWV onvoldoende onderbouwd dat hij vanwege zijn gemoedstoestand dan wel vanwege intimidatie dan wel drukuitoefening door UWV tijdens het gesprek geen waarheidsgetrouwe verklaringen heeft afgelegd dan wel een gespreksverslag heeft ondertekend, waarin zijn woorden zijn verdraaid. Hierbij laat de kantonrechter meewegen dat [A] in de e-mail die hij een dag na het gesprek aan [D] heeft gestuurd, geciteerd in r.o. 2.19, geen melding maakt van onjuistheden in het verslag noch van het aangevoerde feit dat hij zich tijdens het gesprek geïntimideerd en onder druk gezet voelde, maar in de e-mail juist zijn waardering uitspreekt voor [D] en spijt betuigt voor hetgeen hij heeft gedaan.
5.11.
Bovendien biedt ook deze e-mail van [A] geen steun aan zijn standpunt, maar aan het standpunt van UWV. Zo geeft [A] in deze e-mail aan:
" [naam VOF] ben ik tijdens een bijeenkomst open café tegengekomen. (…) Enkele weken daarna ben ik benaderd om te kijken of we wat voor elkaar konden betekenen. Na veel gepraat kwam het erop neer dat ik wat bestanden zou kunnen nakijken. De bestanden zouden ten goede komen voor de werkgever waardoor zij geld terug konden krijgen van premies. (…) Ik heb me nimmer geldelijk willen verrijken met deze hele situatie. Sterker nog, ik hoefde hier niets voor. Maar [naam VOF] zei dat het administratief voor hun beter was om het op deze manier te doen. Bovendien kon het vallen onder coaching van de ondernemers die ik in mijn toen slapend bedrijf kon verantwoorden."
5.12.
Deze passage kan redelijkerwijs niet anders worden uitgelegd dan dat [handelsnaam A] volgens [A] door [naam VOF] is betaald voor het nakijken van de (werknemers)bestanden en dat deze werkzaamheden werden geadministreerd als "coachingswerkzaamheden". Het feit dat de onderneming van [A] door [naam VOF] werd betaald voor het verstrekken van vertrouwelijke informatie afkomstig uit de systemen van UWV, informatie waarmee [naam VOF] geld verdiende, valt niet te rijmen met het standpunt van [A] dat dit handelen van hem valt binnen zijn normale taakuitoefening als Adviseur Werkgeversdiensten.
5.13.
[A] kan evenmin gevolgd worden in zijn standpunt dat [leidinggevende A] toestemming heeft gegeven voor deze werkzaamheden. Hij heeft namelijk geen concrete feiten en omstandigheden aangevoerd die de conclusie rechtvaardigen dat [leidinggevende A] ervan op de hoogte was dat de onderneming van [A] door [naam VOF] werd betaald voor het verstrekken van vertrouwelijke informatie afkomstig uit de systemen van UWV, zodat van expliciete toestemmingverlening/instemming geen sprake kan zijn. Ook van impliciete toestemming/instemming van [leidinggevende A] is de kantonrechter niet gebleken. Zo al moet worden aangenomen dat [leidinggevende A] tijdens of na de werkgeversbijeenkomst in december 2014 heeft aangegeven het een goed idee te vinden dat [A] [naam VOF] terzijde zou staan, heeft [A] dit redelijkerwijs niet mogen begrijpen als toestemming voor/instemming met voormeld handelen. De kantonrechter acht veeleer aannemelijk dat, als [leidinggevende A] inderdaad heeft aangegeven het een goed idee te vinden dat [A] [naam VOF] terzijde zou staan, hij daarbij het oog had op werkzaamheden van [A] die vielen binnen zijn functieomschrijving. Tot slot overweegt de kantonrechter dat als [leidinggevende A] toestemming had gegeven voor de werkzaamheden van [A] het in de rede had gelegen dat [A] dit tijdens het gesprek op 23 november 2015 en in zijn e-mail van een dag later had aangegeven. Dit heeft hij echter niet gedaan. Uit het gespreksverslag en de e-mail komt juist het beeld naar voren van een schuldbewust iemand en niet van iemand die van mening is dat hij volgens de regels en met instemming van zijn leidinggevende heeft gehandeld.
5.14.
De door [A] overgelegde verklaring van [B] en [C] doet aan het vorenstaande niet af. In deze verklaring staat - voor zover van belang - het volgende vermeld:
"December 19, 2014, was [naam VOF] op invitatie van het UWV present bij een conferentie voor werkgevers in het Abe Lenstra-stadion te Heerenveen met als onderwerp MVO (Maatschappelijk Verantwoord Ondernemen). (…) [naam VOF] verklaart het volgende te hebben gecommuniceerd met de heer [leidinggevende A] .
- (…) [naam VOF] is een Organisatie voor de werkgevers van Nederland, omtrent het in kaart brengen van te veel betaalde premies c.q. onbenutte subsidies.
(…)
- - [naam VOF] heeft gevraagd naar de eventualiteit omtrent de soortgelijke convenanten tussen het UWV en [I] .
- - [naam VOF] bekrachtigde dit door aan te geven dat het belang is voor de werkgevers van Nederland en niet perse van [naam VOF] . De meerwaarde bevindt zich in een WIN-WIN situatie voor zowel het UWV als voor [naam VOF] .
- - [naam VOF] verzorgt werkgevers door heel Nederland aan het UWV, die op de hoogte zijn gesteld van de voordeelregelingen vanuit het UWV. [naam VOF] zorgt ervoor dat de werkgevers van Nederland de voordeelregelingen kunnen toepassen.
- - Binnen een jaar tijd streeft [naam VOF] naar een portefeuille met tevreden werkgevers, groot genoeg, om werkzoekende van het UWV weer aan een baan te helpen.
- - [naam VOF] annoteerde graag in januari 2016 een vervolg traject te kunnen organiseren voor de werkzoekende.
- - De heer [leidinggevende A] haalde de heer [A] erbij en bevestigde dat de heer [A]
[A] het “handje van” [naam VOF] zal vasthouden. De heer [leidinggevende A] vond het een uitstekend plan.
(…)
Op den duur heeft [naam VOF] gekozen voor een samenwerking met de heer [A] .
(…)
Dhr. [A] bemerkte na enige tijd dat er begeleiding nodig was voor [naam VOF] . (…) Het ontbrak haar nog een goede interne en externe organisatie. Hierbij heeft [A] [naam VOF] van advies en coaching voorzien.
Hiervoor heeft [naam VOF] coaching- en advies kosten betaald:
Overzicht
Datum Omschrijving Type Bedrag (€)
(…)
24-06-2015 Naam: [A] GT 400,00 Af
Omschrijving: 22062015
11-05-2015 Naam: [A] GT 200,00 Af
Omschrijving: 7052015
15-01-2015 Naam: [A] GT 150,00 Af
Omschrijving: 150115
Zoals u kunt aanschouwen, is dit traject gaan lopen na ons gesprek met het UWV.
(…) [naam VOF] en de heer [A] bekeken hoe de werkgever geholpen kan worden betreft regelingen bepaald door het UWV. Dit hielp het premie c.q. subsidie proces versnellen. In plaats van 3 tot 4 maanden het onderzoek uitvoeren kunnen wij nu binnen twee maanden resultaat boeken voor de werkgever.
Kortom: meer werkgevers in Leeuwarden en heel Nederland helpen om mensen vanuit een uitkering situatie weer aan een baan te helpen.
[naam VOF] heeft niemand (actief) omgekocht zoals het UWV plotseling verkondigt. (…) Hierbij moet duidelijk zijn dat we nooit gegevens “hard copy“ van dhr. [A] hebben ontvangen van mogelijk iemand geregistreerd bij het UWV."
5.15.
De kantonrechter stelt vast dat [B] en [C] verklaren dat de betalingen die door [naam VOF] aan [A] zijn verricht zagen op advies- en coachingswerkzaamheden van [A] . Ten aanzien van de facturen van januari, mei en juni 2015 die in dit verband in de verklaring worden opgesomd, heeft [A] in het gesprek op 23 november 2015 echter verklaard dat hij deze facturen heeft opgemaakt voor zijn controle van de werknemerslijsten. Ook blijkt uit de e-mail van [A] dat hij door [naam VOF] is betaald voor het nakijken van de (werknemers)bestanden maar dat deze werkzaamheden door [handelsnaam A] en [naam VOF] werd geadministreerd als "coachingswerkzaamheden". Nu derhalve de verklaring van [B] en [C] op dit punt niet strookt met de inhoud van het gespreksverslag en de inhoud van de e-mail van [A] is de kantonrechter van oordeel dat geen gewicht toekomt aan de verklaring van [B] en [C] op dit punt en dat vraagtekens geplaatst kunnen worden bij de betrouwbaarheid van de rest van hun verklaring.
5.16.
Voorts overweegt de kantonrechter dat uit de verklaring niet blijkt dat [leidinggevende A] ermee heeft ingestemd dat [A] vertrouwelijke informatie afkomstig uit de systemen van UWV aan [naam VOF] zou verstrekken en deze werkzaamheden vanuit zijn onderneming [handelsnaam A] aan [naam VOF] zou factureren. Ten aanzien van de verklaring van [B] en [C] dat [leidinggevende A] bevestigde dat [A] het “handje van” [naam VOF] zou vasthouden en dat [leidinggevende A] het een uitstekend plan vond geldt mutatis mutandis hetzelfde als hiervoor is overwogen ten aanzien van de stelling van [A] dat [leidinggevende A] tijdens of na de werkgeversbijeenkomst in december 2014 heeft aangegeven het een goed idee te vinden dat [A] [naam VOF] terzijde zou staan.
5.17.
[A] heeft tot slot in dit verband gesteld dat UWV in dezen niet consequent handelt. Volgens hem sturen hij en zijn collega's vanuit het Werkgevers Service Punt (WSP) van UWV dagelijks zeer veel gegevens naar derden, zoals uitzendbureaus, zonder dat uitkeringsgerechtigden dit weten. Het verstrekken van deze gegevens heeft als doel een match te bewerkstelligen tussen werkzoekenden en werkgevers, aldus [A] . Gezien deze werkwijze van UWV valt volgens hem niet te begrijpen waarom UWV hem op staande voet heeft ontslagen voor het verstrekken van (soortgelijke) gegevens aan [naam VOF] . De kantonrechter volgt [A] hierin niet. Niet in geschil is dat het WSP vraag naar en aanbod van werk bij elkaar brengt en in dat kader gegevens van uitkeringsgerechtigden aan derden, zoals uitzendbureaus, verstrekt om de betreffende uitkeringsgerechtigden aan een baan te helpen. UWV heeft onbestreden gesteld dat het vertrekpunt bij het verstrekken van deze gegevens een concrete vacature is en dat de uitkeringsgerechtigden van wie de gegevens worden verstrekt, uitkeringsgerechtigden zijn die zich hebben ingeschreven op www.werk.nl, de website van UWV, en zich bij die inschrijving akkoord hebben verklaard met verstrekking van de gegevens aan (potentiële) werkgevers. De kantonrechter is van oordeel dat het met toestemming van uitkeringsgerechtigden verstrekken van gegevens aan uitzendbureaus en andere werkgevers teneinde die uitkeringsgerechtigde mogelijk aan een baan te helpen, wezenlijk verschilt van het handelen dat [A] wordt verweten, te weten het zonder toestemming, tegen betaling op de rekening van zijn eigen onderneming, verstrekken van informatie over (ex)uitkeringsgerechtigden aan een commerciële derde, die deze informatie niet gebruikt voor de invulling van een vacature maar om geld te verdienen. De vergelijking van [A] gaat in dat opzicht mank.
5.18.
Het vorenstaande voert tot de slotsom dat als onvoldoende betwist vaststaat dat [A] meerdere malen onder werktijd zonder toestemming van UWV privacygevoelige informatie uit UWV-systemen heeft geraadpleegd en deze informatie tegen betaling heeft verstrekt aan [naam VOF] , een commerciële derde, en dat deze informatieverstrekking niet heeft plaatsgevonden in het kader van de uitoefening van zijn functie van Adviseur Werkgeversdiensten. Voorts staat als erkend vast dat [A] een ondernemingsplan van een (voormalig) uitkeringsgerechtigde zonder diens toestemming aan [naam VOF] heeft verstrekt. Door aldus te handelen heeft [A] de voor hem geldende regels, zoals vermeld in de CAO en de gedragscode, met voeten getreden, en de kantonrechter acht deze schending van de regels zodanig ernstig dat dit, ondanks de ernstige gevolgen van het ontslag voor [A] , ontslag op staande voet wegens een dringende reden rechtvaardigt.
5.19.
Waar het tegen betaling verstrekken van vertrouwelijke gegevens uit de UWV-systemen aan [naam VOF] en het zonder diens toestemming verstrekken van een ondernemersplan van een (voormalig) uitkeringsgerechtigde aan [naam VOF] reeds een dringende reden voor ontslag op staande voet opleveren, behoeven de andere feiten die UWV aan het ontslag op staande voet ten grondslag heeft gelegd en de daarop betrekking hebbende stellingen van [A] geen bespreking.
5.20.
[A] heeft zich subsidiair op het standpunt gesteld dat het ontslag op staande voet niet onverwijld is gegeven. De kantonrechter volgt hem ook hierin niet en overweegt daartoe als volgt.
5.21.
UWV heeft een rapport feitenonderzoek van 30 november 2015 van het Bureau Integriteit overgelegd, betreffende het onderzoek van Bureau Integriteit naar de bron van [naam VOF] binnen UWV. [A] heeft het onderzoek van het Bureau Integriteit, zoals verwoord in dit rapport betwist "voor zover niet anders uit het verzoekschrift blijkt". Waar deze betwisting echter niet is onderbouwd en [A] zijn standpunt dat het ontslag op staande voet niet onverwijld is gegeven baseert op informatie uit het rapport, gaat de kantonrechter als onvoldoende onderbouwd betwist uit van de juistheid van het rapport.
5.22.
Uit het rapport blijkt dat op 21 september 2015 bij Bureau Integriteit een melding werd ontvangen van een mogelijke schending van de integriteit, inhoudende dat vanuit UWV vertrouwelijke gegevens werden verstrekt aan [naam VOF] . Naar aanleiding van de melding is allereerst gecontroleerd of UWV een overeenkomst met [naam VOF] had op grond waarvan door UWV gegevens werden verstrekt aan [naam VOF] . Toen dat niet het geval bleek te zijn, is op 25 september 2015 bij het USOC, de ICT-dienst van UWV, het verzoek gedaan om via emailrelay na te gaan of er vanuit één of meer UWV-accounts naar het domein van [naam VOF] is gemaild in de periode 1 juni 2015 tot 1 oktober 2015. Naar aanleiding van de bevindingen van USOC zijn op 5 oktober 2015 de emaillogging en de e-mailbestanden van [A] opgevraagd over de periode 1 januari 2015 tot 5 oktober 2015. De bestanden zijn op 20 oktober 2015 ontvangen en nader onderzocht. Naar aanleiding van dit onderzoek zijn op 27 oktober 2015 de databestanden van [A] opgevraagd, welke bestanden op 6 november 2015 zijn ontvangen. Naar UWV onweersproken heeft gesteld, is na bestudering van deze databestanden op 18 november 2015 door het Bureau Integriteit contact opgenomen met [leidinggevende A] om een afspraak te maken voor een gesprek met [A] en is dit gesprek, rekening houdende met een ieders aan-/afwezigheid, vervolgens gepland op 23 november 2015. Na dit gesprek is [A] met onmiddellijke ingang geschorst. De volgende dag heeft [A] per e-mail een aanvullende verklaring gegeven. Bij brief van 25 november 2015 is aan [A] ontslag op staande voet gegeven.
5.23.
De kantonrechter overweegt dat de eis van onverwijldheid van artikel 7:677 lid 1 BW niet betekent dat een werkgever geen tijd mag nemen om bijvoorbeeld onderzoek te laten verrichten als dit nodig is om tot een zorgvuldige beslissing te komen. De kantonrechter is van oordeel dat de verdenking van schending van de integriteitseisen door [A] zodanig ernstig is dat zorgvuldig en uitgebreid onderzoek vereist is, inclusief een traject van hoor- en wederhoor, alvorens tot een oordeel te komen, alsmede dat UWV bij het door Bureau Integriteit verrichte interne onderzoek naar die mogelijke schending voldoende voortvarend heeft gehandeld. Uit de opsomming in het rapport van het Bureau Integriteit volgt dat er steeds slechts korte periodes hebben gezeten tussen elkaar opvolgende stappen en de genomen stappen ogen voorts relevant voor het te verrichten onderzoek. Ook de periode waarbinnen de interne besluitvorming heeft plaatsgevonden, is naar het oordeel van de kantonrechter niet onredelijk lang geweest.
5.24.
Het vorenstaande leidt tot de slotsom dat het aan [A] gegeven ontslag op staande voet stand houdt. De verzoeken in de bodemzaak onder I t/m V zullen derhalve worden afgewezen.
5.25.
Ten aanzien van het verzoek onder VI., dat is ingesteld onder de voorwaarde dat [A] ervoor kiest om te berusten in de opzegging van de arbeidsovereenkomst, overweegt de kantonrechter als volgt.
5.26.
Bij een ontslag op staande voet heeft de werknemer de keuze om ofwel de nietigheid van het ontslag op staande voet in te roepen ofwel in het ontslag als zodanig te berusten en een transitievergoeding (en eventueel een billijke vergoeding) te vorderen. Na het maken van een keuze, heeft de werknemer - behoudens bijzondere omstandigheden - nog de mogelijkheid om zijn keuze te wijzigen, de zogenaamde 'switch' (zie Hoge Raad 7 oktober 1994, NJ 1995, 171). Ingevolge dit arrest kan een werknemer die de nietigheid van het ontslag heeft ingeroepen - behoudens bijzondere omstandigheden - van die keuze terugkomen door jegens de werkgever ondubbelzinnig van zijn beroep op nietigheid afstand te doen.
5.27.
Nu [A] in de procedure niet ondubbelzinnig afstand heeft gedaan van zijn beroep op nietigheid, is de voorwaarde waaronder het verzoek onder VI is ingesteld, nog niet vervuld. Voor zover [A] thans reeds een oordeel van de kantonrechter wenst over zijn aanspraken op een transitievergoeding en billijke vergoeding, voor het geval hij op enig moment na het wijzen van het vonnis mocht besluiten te berusten in het ontslag, overweegt de kantonrechter dat, waar gesteld noch gebleken is dat [A] voornemens is te berusten in het ontslag op staande voet, hij zijn belang bij beoordeling van dit verzoek onvoldoende heeft onderbouwd. Reeds hierom dient het verzoek te worden afgewezen, nog daargelaten de vraag of hij zijn expliciete keuze voor deze switch, gelet op de vervaltermijn van artikel 7: 686a lid 4 onderdeel a BW, niet al had moeten maken binnen een termijn van twee maanden na de datum waarop de arbeidsovereenkomst is geëindigd.
5.28.
Het voorwaardelijk verzoek onder VII zal ook worden afgewezen, nu de daar vermelde voorwaarde (een terecht ontslag op staande voet, maar zonder dat sprake is van een ernstig verwijtbaar handelen van de werknemer) niet is vervuld. De aan [A] verweten gedraging is immers wel degelijk ernstig verwijtbaar, zo volgt uit hetgeen hieraan voorafgaand is geoordeeld ten aanzien van de gegrondheid van het gegeven ontslag.
in de voorlopige voorziening ex artikel 223 Rv:
5.29.
Nu in deze beschikking al een beslissing wordt gegeven over het verzoek van [A] , is er geen reden meer om met toepassing van artikel 223 Rv een voorlopige voorziening te treffen. Een voorlopige voorziening op grond van dat artikel kan immers alleen worden getroffen voor de duur van het geding. Dit verzoek zal derhalve worden afgewezen.
Proceskosten
5.30.
[A] zal ter zake de door hem ingediende verzoeken als de in het ongelijk te stellen partij worden veroordeeld in de proceskosten. De kosten aan de zijde van UWV worden vastgesteld op € 600,- ter zake van salaris gemachtigde.
6. De beoordeling van de verzoeken van UWV
verzoek tot fictieve schadevergoeding
6.1.
Nu hiervoor is geoordeeld dat het ontslag op staande voet standhoudt, kan UWV aanspraak maken op een gefixeerde schadevergoeding ex artikel 7:677 lid 2 BW, welke schadevergoeding gelijk is aan het bedrag van het in geld vastgestelde loon over de termijn dat de arbeidsovereenkomst bij regelmatige opzegging door [A] had behoren voort te duren. Niet in geschil is dat de voor [A] geldende opzegtermijn op grond van de toepasselijke CAO drie kalendermaanden bedraagt. Nu het ontslag op staande voet op
25 november 2015 is gegeven, is [A] derhalve aan UWV een gefixeerde schadevergoeding verschuldigd over de periode van 25 november 2015 t/m 29 februari 2016.
6.2.
Partijen verschillen van mening over de vraag of ook de aanspraken van [A] op een eindejaarsuitkering en vakantiegeld in de becijfering van de schadevergoeding moet worden meegenomen. De kantonrechter beantwoordt deze vraag bevestigend en overweegt daartoe als volgt. Onder ‘het in geld vastgestelde loon’ in de zin van artikel 7: 677 lid 2 BW is te verstaan het brutoloon te vermeerderen met de vakantiebijslag en eindejaarsuitkering. Uit de tekst van artikel 7:677 lid 2 BW blijkt namelijk niet dat het hier om een ander loonbegrip zou gaan dan het algemene loonbegrip zoals dat in het Burgerlijk Wetboek genoemd wordt in artikel 7: 610 BW en in artikel 7: 617 lid 1 onder a, BW. Ook gezien de aard van een gefixeerde schadevergoeding, waarbij het juist niet gaat om een schadeberekening in concrete zin, valt niet in te zien waarom dat algemene loonbegrip hier niet dient te worden gehanteerd; onder loon in die betekenis is ook de vakantiebijslag en de eindejaarsuitkering begrepen als (geldelijke) vergoeding voor bedongen arbeid.
6.3.
De kantonrechter kan niet nagaan hoe UWV op het gevorderde bedrag van € 15.428,80 komt, omdat UWV daarvan geen berekening heeft overgelegd. Gelet op de door [A] overgelegde loonstroken, waarvan de juistheid niet is betwist, stelt de kantonrechter de gefixeerde schadevergoeding, onder gebruikmaking van de op die loonstroken vermelde bedragen, vast op € 15.114,45. Dit bedrag is als volgt becijferd:
brutoloon over 3 kalendermaanden € 12.393,45 (3 x € 4.131,15)
vakantiegeld over 3 kalendermaanden € 991,47 (8 % x € 12.393,45)
eindejaarsuitkering over 3 kalendermaanden € 934,04 (€ 3.736,16 / 12 x 3) +
subtotaal € 14.318,96
brutoloon, vakantiegeld en eindejaarsuitkering
over de periode 25-11 t/m 30-11 € 795,50 (€ 14.318,96 / 90 x 5) +
totaal € 15.114,45
6.4.
De kantonrechter ziet in de gegeven omstandigheden geen aanleiding voor een ambtshalve matiging van de gefixeerde schadevergoeding, anders dan de onder 6.3. vermelde (her)berekening. De kantonrechter zal daarom [A] veroordelen een bedrag van € 15.114,45 bruto als gefixeerde schadevergoeding ex artikel 7:677 lid 2 jo lid 3 BW aan UWV te betalen, te vermeerderen met de wettelijke rente vanaf 25 november 2015 tot de dag der algehele voldoening.
voorwaardelijk verzoek tot ontbinding en annexe nevenverzoeken
6.5.
Desgevraagd heeft UWV ter zitting aangegeven dat de subsidiaire verzoeken geen subsidiaire verzoeken betreffen maar primaire (voorwaardelijke) verzoeken. De kantonrechter zal de verzoeken in die zin lezen, nu [A] daartegen geen bezwaar heeft gemaakt.
6.6.
Het verzoek is ingesteld onder de voorwaarde dat het ontslag op staande voet in deze procedure wordt vernietigd dan wel in hoger beroep de arbeidsovereenkomst wordt hersteld. De eerste voorwaarde is niet vervuld, zodat de kantonrechter in zoverre niet toekomt aan een beoordeling van het verzoek tot ontbinding en de annexe nevenverzoeken. Ten aanzien van de tweede voorwaarde overweegt de kantonrechter als volgt. In het kader van het inmiddels vervallen artikel 7:685 BW heeft de Hoge Raad geoordeeld dat de mogelijkheid van een voorwaardelijke ontbinding diende te worden geaccepteerd (HR 21 oktober 1983, ECLI:NL:HR:1983:AG4670). Naar het oordeel van de kantonrechter verschilt de situatie onder het oude recht echter zodanig van de situatie onder de Wwz, dat de mogelijkheid van het instellen van een voorwaardelijke ontbinding (slechts nog) voor het geval in hoger beroep de arbeidsovereenkomst wordt hersteld onder de Wwz niet kan worden geaccepteerd. Hiertoe is het volgende redengevend. In de eerste plaats werd onder het oude recht de voorwaardelijke ontbinding beoordeeld door de kantonrechter, vaak tezamen met een voorlopig oordeel (als voorzieningenrechter) over de rechtsgeldigheid van het gegeven ontslag op staande voet, waarvan de vernietiging buiten rechte kon worden ingeroepen. Het oordeel in eerste aanleg over die rechtsgeldigheid werd pas in een (veel) later stadium gegeven door de (andere) bodemrechter. Onder de Wwz is vernietiging buiten rechte niet meer mogelijk en wordt, in beginsel zelfs gelijktijdig (zoals ook in het onderhavige geval), door dezelfde rechter in eerste aanleg geoordeeld over zowel de rechtsgeldigheid van het gegeven ontslag op staande voet als over de voorwaardelijke ontbinding. Als, zoals in dit geval, wordt geoordeeld dat door het ontslag op staande voet een rechtsgeldig einde aan de arbeidsovereenkomst is gekomen, is er daarmee geen arbeidsoverkomst (meer) die ontbonden kan worden. Voorts bracht onder het oude recht het feit dat slechts een voorlopig oordeel werd gegeven over de rechtsgeldigheid van het ontslag op staande voet een lange periode van onzekerheid mee over de vraag of de arbeidsovereenkomst nu wel of niet was geëindigd, aan welke onzekerheid door de (voorwaardelijke) ontbinding een einde kon worden gemaakt. Dit argument gaat onder de Wwz niet meer op, nu onder de Wwz de beslissing op een ontbindingsverzoek appellabel is. Ook met een beslissing op het voorwaardelijk ontbindingsverzoek heeft de werkgever derhalve geen definitieve zekerheid over het eindigen van de arbeidsovereenkomst. Tot slot geldt dat voorheen in hoger beroep het ontslag op staande voet (alsnog) kon worden vernietigd, waardoor de arbeidsovereenkomst met terugwerkende kracht herleefde. Onder de Wwz heeft de rechter in hoger beroep deze mogelijkheid niet. Hij kan weliswaar (ingevolge art. 7:683 lid 3 BW) de arbeidsovereenkomst herstellen, desgewenst zelfs met terugwerkende kracht tot het moment waarop de (oude) arbeidsovereenkomst eindigde, maar dit leidt formeel niet tot herleving van de oude arbeidsovereenkomst. Er ontstaat dan een nieuwe arbeidsovereenkomst onder dezelfde voorwaarden. Daarnaast kan de rechter in hoger beroep ook kiezen voor de optie van de billijke vergoeding. Als zodanig staat die rechter dus thans een instrumentarium ter beschikking om, afhankelijk van de omstandigheden zoals die op moment van oordelen gewogen worden, te bepalen wat passend is. In eerste aanleg een oordeel geven over een verzoek tot ontbinding, voor het geval in hoger beroep wordt geoordeeld dat het verzoek tot vernietiging van de opzegging ten onrechte is afgewezen en de arbeidsovereenkomst in hoger beroep wordt hersteld, impliceert dat reeds nu zou worden geoordeeld over het doen eindigen van een mogelijk in hoger beroep met terugwerkende kracht nieuw te creëren arbeidsovereenkomst. Dat zou de rechter in hoger beroep te zeer voor de voeten lopen.
Dit alles maakt dat in de onderhavige procedure, waarin is geoordeeld dat het ontslag op staande voet stand houdt, niet tevens en tezelfdertijd nog plaats is voor een voorwaardelijk verzoek tot ontbinding van de arbeidsovereenkomst (en voorwaardelijke annexe nevenverzoeken), ingesteld voor het geval in hoger beroep de arbeidsovereenkomst wordt hersteld. De kantonrechter tekent daarbij aan dat dit oordeel bovendien geheel in lijn is met de bedoeling van de wetgever bij de invoering van de Wwz om de ontslagprocedure te vereenvoudigen en te dejuridiseren.
6.7.
Gelet op het vorenstaande zal UWV niet-ontvankelijk worden verklaard in haar voorwaardelijk verzoek tot ontbinding en de voorwaardelijke annexe nevenverzoeken.
Proceskosten
6.8.
In het feit dat beide partijen ter zake de door UWV ingediende tegenverzoeken als op enig punt in het ongelijk gesteld zijn te beschouwen ziet de kantonrechter aanleiding de proceskosten te compenseren, in die zin dat iedere partij de eigen kosten draagt.
7. De beslissing
De kantonrechter:
op de verzoeken van [A] (zaaknummers: 4729427 AR VERZ 16-2 en 4729478 AR VERZ 16-3)
7.1.
wijst de verzoeken af;
7.2.
veroordeelt [A] in de proceskosten, aan de zijde van UWV tot op heden vastgesteld op € 600,-;
op de tegenverzoeken van UWV (zaaknummers: 4759455 AR VERZ 16-16 en 4759519 AR VERZ 16-17)
7.3.
veroordeelt [A] tot betaling aan UWV van een bedrag van € 15.114,45, te vermeerderen met de wettelijke rente vanaf 25 november 2015 tot de dag der algehele voldoening;
7.4.
verklaart UWV niet-ontvankelijk in haar voorwaardelijk verzoek tot ontbinding van de arbeidsovereenkomst en de voorwaardelijke annexe nevenverzoeken, als bedoeld onder III t/m V;
7.5.
compenseert de proceskosten in die zin dat iedere partij de eigen kosten draagt.
Aldus gegeven te Leeuwarden en in het openbaar uitgesproken op 24 februari 2016 door
mr. E.Th.M. Zwart-Sneek, kantonrechter, in tegenwoordigheid van de griffier,
mr. W. van Seijen.
fn: 542