V-N 2021/13.16
Onjuiste strafmotivering bij veroordeling voor belastingfraude
HR 02-03-2021, ECLI:NL:HR:2021:260, m.nt. Redactie Vakstudie Nieuws
- Instantie
Hoge Raad
- Datum
2 maart 2021
- Magistraten
Van den Brink, Buruma, Claassens
- Zaaknummer
19/04389
- Noot
Redactie Vakstudie Nieuws
- Folio weergave
- Deze functie is alleen te gebruiken als je bent ingelogd.
- JCDI
JCDI:ADS258832:1
- Vakgebied(en)
Fiscaal bestuursrecht / Aangifte
Fiscaal strafrecht (V)
- Brondocumenten
ECLI:NL:HR:2021:260, Uitspraak, Hoge Raad, 02‑03‑2021
ECLI:NL:PHR:2021:16, Conclusie, Hoge Raad (Parket), 12‑01‑2021
Beroepschrift, Hoge Raad, 06‑09‑2020
- Wetingang
art. 69 AWR
Essentie
De Hoge Raad oordeelt dat uit het proces verbaal van de terechtzitting niet blijkt dat aannemelijk is geworden dat die andere btw-aangiften (opzettelijk) onjuist zijn gedaan en evenmin dat de voorzitter van de stichting aan het (opzettelijk) doen van die aangiften feitelijk leiding heeft gegeven.
Samenvatting
X is voorzitter van een stichting die zich inzet voor goede doelen. Als feitelijk leidinggever heeft X vijf onjuiste BTW-aangiften van die stichting ingediend. In geschil is of Hof ’s-Hertogenbosch bij de strafoplegging terecht rekening houdt met 39 andere onjuiste aangiften die niet aan X ten laste zijn gelegd. Die andere 39 ... Verder lezen? Log in om dit document te bekijken.