Rb. Arnhem, 04-09-2008, nr. 172539
ECLI:NL:RBARN:2008:BF0688
- Instantie
Rechtbank Arnhem
- Datum
04-09-2008
- Zaaknummer
172539
- LJN
BF0688
- Vakgebied(en)
Civiel recht algemeen (V)
Ondernemingsrecht (V)
- Brondocumenten en formele relaties
ECLI:NL:RBARN:2008:BF0688, Uitspraak, Rechtbank Arnhem, 04‑09‑2008; (Kort geding)
Uitspraak 04‑09‑2008
Inhoudsindicatie
Afgifte auto; artikel 3:86 BW
Partij(en)
vonnis
RECHTBANK ARNHEM
Sector civiel recht
zaaknummer / rolnummer: 172539 / KG ZA 08-447
Vonnis in kort geding van 4 september 2008
in de zaak van
de commanditaire vennootschap
DE COMMANDITAIRE VENNOOTSCHAP GARAGEBEDRIJF [eiseres] C.V.,
zaakdoende onder de naam Garagebedrijf [eiseres in conventie],
gevestigd te [woonplaats],
eiseres in conventie,
verweerster in voorwaardelijke reconventie,
advocaat mr. J.A. Schadd te Arnhem,
tegen
[gedaagde],
wonende te [woonplaats],
gedaagde in conventie,
eiser in voorwaardelijke reconventie,
advocaat mr. P.A. van Dort te Nijmegen.
Partijen zullen hierna [eiseres in conventie] en [gedaagde in conventie] genoemd worden.
1. De procedure
1.1.
Het verloop van de procedure blijkt uit:
- -
de dagvaarding
- -
de mondelinge behandeling
- -
de pleitnota van [gedaagde in conventie]
- -
de voorwaardelijke eis in reconventie.
1.2.
Ten slotte is vonnis bepaald.
2. De feiten
2.1.
[eiseres in conventie] handelt in auto’s en heeft in die hoedanigheid op 12 juni 2008 een BMW 525D Sedan met het kenteken [kenteken] (hierna: de auto) onder eigendomsvoorbehoud verkocht en geleverd aan de heer [betrokkene] van RCP Cars B.V. (hierna: [betrokkene]). [eiseres in conventie] heeft de auto met de daarbij behorende kentekenbewijzen afgegeven aan [betrokkene]. Afgesproken was dat [betrokkene] uiterlijk op 2 juli 2008 de koopprijs van
€ 28.500,00 (inclusief sportvelgen) zou voldoen. [betrokkene] is een professionele autohandelaar.
2.2.
[betrokkene] heeft de auto op 12 juni 2008 doorverkocht en geleverd aan Handelsonderneming [betrokkene 2] (hierna: [betrokkene 2]), ook een professionele autohandelaar.
2.3.
Vervolgens heeft [betrokkene 2] op 13 juni 2008 de auto verkocht aan [gedaagde in conventie] voor
€ 21.000,00. De auto is dezelfde dag op naam van [gedaagde in conventie] gezet.
2.4.
Tot op heden heeft [betrokkene] de koopprijs niet voldaan aan [eiseres in conventie].
[eiseres in conventie] heeft de auto teruggevraagd van [gedaagde in conventie]. [gedaagde in conventie] weigert de auto af te geven.
2.5.
[eiseres in conventie] heeft op 13 augustus 2008 conservatoir beslag tot afgifte op de auto laten leggen.
2.6.
[eiseres in conventie] heeft op 8 juli 2008 aangifte gedaan van diefstal dan wel verduistering van de auto door [betrokkene].
3. Het geschil in conventie
3.1.
[eiseres in conventie] vordert samengevat - bij uitvoerbaar bij voorraad te verklaren vonnis [gedaagde in conventie] te veroordelen tot afgifte van de auto aan [eiseres in conventie] binnen één dag na het in deze te wijzen vonnis op straffe van verbeurte van een dwangsom en [gedaagde in conventie] te veroordelen in de kosten van dit geding, daaronder uitdrukkelijk begrepen de kosten van het beslag,
3.2.
[eiseres in conventie] legt aan haar vordering ten grondslag dat door het eigendomsvoorbehoud de eigendom van de auto niet is overgegaan op [betrokkene] en dat zij krachtens artikel 3:86 lid 3 BW de auto kan revindiceren van de opvolgende verkrijger [gedaagde in conventie], omdat [gedaagde in conventie] bij de verkrijging van de auto van [betrokkene 2] niet te goeder trouw was. [eiseres in conventie] stelt dat er sprake is van een vooropgezet plan tussen [betrokkene], [betrokkene 2] en [gedaagde in conventie] gelet op de korte tijdspanne van twee dagen tussen de verkoop van de auto aan [betrokkene] en de doorverkoop aan [gedaagde in conventie] tegen een prijs ver onder de marktprijs.
3.3.
[gedaagde in conventie] stelt dat hij de auto voor een marktconforme prijs en te goeder trouw gekocht en geleverd heeft gekregen van [betrokkene 2]. Hij stelt dat [eiseres in conventie] geen bescherming toekomt op grond van artikel 3:86 lid 3 BW omdat er geen sprake is van onvrijwillig bezitsverlies aan de zijde van [eiseres in conventie]. Voor zover geoordeeld wordt dat wel is voldaan aan de vereisten van artikel 3:86 lid 3 BW, stelt [gedaagde in conventie] dat hem een beroep toekomt op de uitzondering van artikel 3:86 lid 3 onder a BW.
3.4.
Op de stellingen van partijen wordt hierna, voor zover van belang, nader ingegaan.
4. Het geschil in voorwaardelijke reconventie
4.1.
[gedaagde in conventie] vordert – samengevat – dat indien de vordering in conventie wordt toegewezen, daaraan de voorwaarde wordt verbonden dat alvorens de auto wordt afgegeven, [eiseres in conventie] aan [gedaagde in conventie] een onvoorwaardelijke bankgarantie afgeeft van een in Nederland gevestigde bankinstelling met een bedrag van € 21.000,00.
4.2.
[eiseres in conventie] voert verweer. Op de stellingen van partijen wordt hierna, voor zover van belang, nader ingegaan.
5. De beoordeling in conventie
5.1.
Het spoedeisend belang van [eiseres in conventie] vloeit in voldoende mate voort uit haar stellingen en standpunten.
5.2.
Door de verkoop en de levering van de auto onder eigendomsvoorbehoud door [eiseres in conventie] aan [betrokkene] is [betrokkene] houder van de auto geworden. [betrokkene] heeft vervolgens de auto doorverkocht en geleverd aan [betrokkene 2] en die heeft de auto weer doorverkocht en geleverd aan [gedaagde in conventie].
5.3.
Nu [betrokkene] geen eigenaar maar houder van de auto is geworden was hij onbevoegd om de auto over te dragen aan een derde. Krachtens artikel 3:86 lid 1 BW is ondanks onbevoegdheid van de vervreemder de overdacht van een roerende zaak geldig indien de overdracht anders dan om niet geschiedt en de verkrijger te goeder trouw is.
De vraag die thans voorligt, is of [gedaagde in conventie] als opvolgende verkrijger van [betrokkene] een beroep kan doen op de bescherming die artikel 3:86 lid 1 BW aan de verkrijger te goeder trouw biedt.
5.4.
Niettemin het bepaalde in het eerste lid van artikel 3:86 BW kan ingevolge het derde lid van dat artikel de eigenaar van een roerende zaak die het bezit daarvan door diefstal heeft verloren, deze gedurende drie jaren na de diefstal als zijn eigendom opeisen, tenzij er sprake is van de uitzonderingen onder a en b van dat derde lid.
5.5.
[eiseres in conventie] stelt dat voldaan is aan de voorwaarden genoemd in artikel 3:86 lid 3 BW en vordert op grond daarvan de afgifte van de auto van [gedaagde in conventie]. De verkoop door [betrokkene] van de auto waarvan hij houder was en de levering daarvan, dient als verduistering te worden omschreven. [eiseres in conventie] stelt dat verduistering onder het begrip diefstal in artikel 3:86 lid 3 BW moet worden begrepen, nu dat begrip ruim geïnterpreteerd moet worden. [eiseres in conventie] baseert haar stelling op de wetsgeschiedenis en een kort geding vonnis van de voorzieningenrechter van de rechtbank Arnhem van 27 juni 2006, PRG 2006/152. [gedaagde in conventie] stelt dat verduistering niet valt onder het begrip diefstal van artikel 3:86 lid 3 BW, aangezien dit artikel beperkt - namelijk tot het strafrechtelijke begrip “diefstal” - moet worden uitgelegd. Hij baseert zich eveneens op de wetsgeschiedenis en op een kort geding vonnis van de voorzieningenrechter van de rechtbank ‘s-Hertogenbosch van 24 september 1998, KG 1998/317.
5.6.
Uit de parlementaire geschiedenis blijkt dat de invoering van lid 3 van artikel 3:86 BW met name is geschied vanuit de gedachte van misdaadbestrijding, waaronder ook valt het bestrijden van heling. De minister wijst in de parlementaire geschiedenis op het volgende: “uitlegmogelijkheden behoeft men van deze uitzondering in beginsel niet te verwachten, wanneer men haar beperkt tot zaken, waarvan vaststaat dat zij gestolen zijn, waarbij het aspect van criminaliteit inderdaad zwaarder weegt dan in andere gevallen waarin een onbevoegd vervreemde zaak in handen van een verkrijger te goeder trouw is gekomen.”
Omdat bij verloren zaken misdaadbestrijding niet aan bod komt, is er volgens de parlementaire geschiedenis in het nieuwe wetsartikel onderscheid gemaakt tussen gestolen en verloren zaken. Nu gestolen wordt afgezet tegen verloren, misdaadbestrijding op de voorgrond staat en criminaliteit wordt afgezet tegen andere vormen van bezitsverlies, moet het er vooralsnog voor worden gehouden dat de wetgever met het begrip diefstal een ruimer begrip op het oog heeft gehad dan het strafrechtelijke van artikel 310 Wetboek van Strafrecht. Er valt naar het oordeel van de voorzieningenrechter ook ander bezitsverlies ten gevolge van crimineel handelen dan diefstal onder, in het bijzonder verduistering, zoals waarvan hier sprake is.
5.7.
Nu onder diefstal ook verduistering moet worden begrepen en [gedaagde in conventie] een natuurlijke persoon is als bedoeld in artikel 3:86 lid 3 sub a BW en hij de auto verkregen heeft van [betrokkene 2], een professionele autohandelaar, dient vervolgens de vraag te worden beantwoord of [gedaagde in conventie] een beroep toekomt op de uitzondering van artikel 3:86 lid 3 onder a BW.
5.8.
[gedaagde in conventie] stelt dat hem de in artikel 3:86 lid 3 onder a BW bepaalde bescherming toekomt, omdat hij als particulier de auto te goeder trouw heeft gekocht van [betrokkene 2], een professionele autohandelaar, die zijn onderneming in een daartoe bestemde bedrijfsruimte in [woonplaats] exploiteert en handelde in de normale uitoefening van het bedrijf. [eiseres in conventie] stelt dat die bescherming [gedaagde in conventie] niet toekomt, omdat [gedaagde in conventie] niet te goeder trouw was bij de verkrijging van de auto en hij de auto bovendien niet heeft gekocht in een bedrijfsruimte, maar aan het woonhuis van [betrokkene 2]. Dat er sprake was van een vooropgezet plan tussen [betrokkene], [betrokkene 2] en [gedaagde in conventie] blijkt volgens [eiseres in conventie] uit de lage prijs waarvoor [gedaagde in conventie] de auto van [betrokkene 2] heeft gekocht en de korte tijdspanne waarin alles zich heeft afgespeeld.
5.9.
Uit de verkoopfactuur van de auto, blijkt dat [gedaagde in conventie] de auto voor een bedrag van
€ 21.000,00 heeft gekocht van [betrokkene 2]. Dat dit een prijs ver beneden de marktconforme waarde is, heeft [eiseres in conventie], ondanks de ter zitting overgelegde verkoopadvertenties van vergelijkbare auto’s waaruit dat zou moeten blijken, vooralsnog niet aannemelijk gemaakt. Immers uit door [gedaagde in conventie] overgelegde verkoopadvertenties van vergelijkbare auto’s, blijkt dat soortgelijke auto’s voor ongeveer dezelfde prijs worden aangeboden, zodat [gedaagde in conventie] niet hoefde te twijfelen aan de juistheid van de prijs. Wat betreft de korte tijdspanne van twee dagen waarin de auto nadat hij door [eiseres in conventie] aan [betrokkene] is verkocht, via [betrokkene 2] bij [gedaagde in conventie] is terechtgekomen overweegt de voorzieningenrechter het volgende. De auto is op 12 juni 2008 door [eiseres in conventie] onder eigendomsvoorbehoud aan [betrokkene] verkocht en afgegeven, waarna [betrokkene] dezelfde dag nog de auto heeft doorverkocht aan [betrokkene 2]. [gedaagde in conventie] is op 12 juni 2008 naar de auto gaan kijken bij [betrokkene 2] en heeft de auto de volgende dag op 13 juni 2008 gekocht en op zijn naam gezet. Noch uit bovenomschreven tijdpad noch uit enig andere omstandigheid blijkt dat [gedaagde in conventie] contact had met [betrokkene] of wist van de voorgeschiedenis van de auto. Dat er sprake zou zijn van een vooropgezette handelwijze tussen [betrokkene], [betrokkene 2] en [gedaagde in conventie] acht de voorzieningenrechter gelet het voorgaande voorshands niet aannemelijk, zodat niet gesteld kan worden dat [gedaagde in conventie] bij de verkrijging van de auto niet te goeder trouw was.
5.10.
Met betrekking tot de stelling van [eiseres in conventie] dat [gedaagde in conventie] de bescherming van artikel 3:86 lid 3 onder a BW niet toekomt, omdat er geen sprake is van consumentenkoop nu [gedaagde in conventie] de auto niet heeft gekocht in een bedrijfsruimte, maar aan het woonhuis van [betrokkene 2], overweegt de voorzieningenrechter als volgt.
5.11.
[eiseres in conventie] betwist niet dat [betrokkene 2] een bedrijf is dat in de autohandel zit en dat [betrokkene 2] een bedrijfspand heeft in [woonplaats] aan de Stationsweg 26a. [eiseres in conventie] stelt echter dat de auto door [gedaagde in conventie] niet gekocht is in het bedrijfspand in [woonplaats], maar gekocht is aan het woonhuis van [betrokkene 2] in [woonplaats] aan de [adres], hetgeen volgens [eiseres in conventie] blijkt uit de adressering op de verkoopfactuur van de auto. [gedaagde in conventie] heeft ter zitting verklaard dat hij op 12 juni 2008 naar de auto is gaan kijken in [woonplaats] aan het bedrijfsadres en dat hij niet bij [betrokkene 2] thuis is geweest.
5.12.
De voorzieningenrechter acht het niet ongebruikelijk dat de normale bedrijfsvoering door [betrokkene 2] wordt gevoerd in het bedrijfspand aan het bedrijfsadres in [woonplaats] en de administratie en facturering vanuit het woonadres in [woonplaats]. Uit de door [gedaagde in conventie] overgelegde uittreksel uit het handelsregister van de Kamer van Koophandel van [betrokkene 2], blijkt tevens dat als correspondentieadres van [betrokkene 2] is opgenomen de [adres] in [woonplaats], zodat de voorzieningenrechter het mede daardoor niet onbegrijpelijk vindt dat op vorengenoemde verkoopfactuur het adres [adres] in [woonplaats] en niet [adres] in [woonplaats] staat vermeld. Gelet hierop acht de voorzieningenrechter het voorshands niet onaannemelijk dat de auto door [gedaagde in conventie] is gekocht aan het bedrijfsadres van [betrokkene 2] in [woonplaats].
5.13.
De voorzieningenrechter is gelet op al het voorgaande voorshands van oordeel dat [gedaagde in conventie] de in artikel 3:86 lid 3 onder a BW bepaalde bescherming toekomt, zodat [eiseres in conventie] niet met succes een beroep kan doen op artikel 3:86 lid 3 BW. Dit betekent dat [eiseres in conventie] de auto van [gedaagde in conventie] niet als haar eigendom kan opeisen. De vordering zal daarom worden afgewezen.
5.14.
[eiseres in conventie] zal als de in het ongelijk gestelde partij in de proceskosten worden veroordeeld. De kosten aan de zijde van [gedaagde in conventie] worden begroot op:
- -
vast recht € 254,00
- -
salaris advocaat € 816,00
Totaal € 1.070,00
6. De beoordeling in voorwaardelijke reconventie
6.1.
Nu in conventie de vordering zal worden afgewezen, is niet voldaan aan de voorwaarde waaronder de vordering in reconventie is ingesteld, zodat niet toegekomen wordt aan een beoordeling van de reconventionele vordering.
6.2.
Overigens merkt de voorzieningenrechter op dat de advocaat van [gedaagde in conventie] ter zitting heeft aangegeven dat er een eis in reconventie gevraagd zou worden tot opheffing van het conservatoire beslag op de auto, maar dat de op schrift gestelde voorwaardelijke eis in reconventie uiteindelijk anders is geformuleerd.
7. De beslissing
De voorzieningenrechter
in conventie
7.1.
wijst de vorderingen af,
7.2.
veroordeelt [eiseres in conventie] in de proceskosten, aan de zijde van [gedaagde in conventie] tot op heden begroot op € 1.070,00,
7.3.
verklaart dit vonnis wat betreft de kostenveroordeling uitvoerbaar bij voorraad.
Dit vonnis is gewezen door mr. C.M. Wiertz-Wezenbeek en in het openbaar uitgesproken in tegenwoordigheid van de griffier mr. H. Siragedik op 4 september 2008.