Einde inhoudsopgave
Cessie (O&R nr. 70) 2012/V.4.4
V.4.4 Schakelbepalingen; vruchtgebruik en verpanding
mr. M.H.E. Rongen, datum 01-10-2011
- Datum
01-10-2011
- Auteur
mr. M.H.E. Rongen
- JCDI
JCDI:ADS355232:1
- Vakgebied(en)
Financieel recht / Algemeen
Ondernemingsrecht / Algemeen
Goederenrecht / Verkrijging en verlies
Voetnoten
Voetnoten
Hierop is ook gewezen door: Asser/Mijnssen & De Haan 3-I 2006, nr. 281a; Biemans 2006, p. 99 e.v. en Reehuis 2004, nr. 96. Vgl. met enige twijfel: Struycken 2007, p. 620.
Zie nr. 488.
Zie nrs. 895 en 896.
Aldus: Asser/Mijnssen & De Haan 3-I 2006, nr. 281a en Reehuis 2004, nr. 96.
Zo ook: Wibier 2007b, p. 11; Pitlo/Reehuis, Heisterkamp 2006, nr. 807 en Biemans 2004, p. 538.
Dit blijkt al uit het feit dat de artikelen 3:237 en 239 BW vestigingsvoorschriften bevatten die afwijken van de voorschriften die gelden voor de levering van de daar bedoelde goederen (o.a. roerende zaken, vorderingen op naam). Hieruit volgt dat art. 3:236 lid 2 BW enkel geldt voor zover afd. 3.9.2 BW daarvan niet afwijkt.
De kwestie is ondertussen niet van groot belang. Zelfs al zou het mogelijk zijn om vorderingen op naam stil te verpanden overeenkomstig art. 3:94 lid 3 BW, dan kan op die manier niet aan het bepaalde in art. 3:239 leden 2 en 3 BW worden ontkomen. Het ligt in de rede om aan te nemen dat een stil pandrecht dat tot stand komt op grond van art. 3:98, 236 lid 2 jo 94 lid 3 BW aan dezelfde regels onderworpen is als een stil pandrecht dat overeenkomstig art. 3:239 BW wordt gevestigd. Voor zover niet rechtstreeks toepasselijk, kunnen de leden 2 en 3 van art. 3:239 BW in ieder geval analogisch worden toegepast. Aldus terecht: Reehuis 2004, nr. 96.
445. De vestiging, overdracht en afstand van beperkte rechten op vorderingen op naam. De introductie van de mogelijkheid om vorderingen op naam stil te cederen, heeft ook gevolgen voor de vestiging, overdracht en afstand van beperkte rechten op vorderingen op naam. Art. 3:98 BW bepaalt immers dat al hetgeen in afdeling 3.4.2 BW omtrent de overdracht van een goed is bepaald, van overeenkomstige toepassing is op de vestiging, de overdracht en de afstand van een beperkt recht op een zodanig goed, tenzij de wet anders bepaalt. Bij beperkte rechten op vorderingen op naam moet worden gedacht aan vruchtgebruik en pandrecht.
446. Stil recht van vruchtgebruik. Art. 3:98 BW brengt met zich dat het mogelijk is om overeenkomstig art. 3:94 lid 3 BW een ‘stil’ recht van vruchtgebruik op een vordering op naam te vestigen.1 Daarvoor is nodig een authentieke of onderhandse geregistreerde akte. Voor zover het toekomstige vorderingen betreft, geldt dat de vordering rechtstreeks moet worden verkregen uit een reeds bestaande rechtsverhouding. Daarnaast bestaat ook nog steeds de mogelijkheid om een ‘openbaar’ recht van vruchtgebruik te vestigen overeenkomstig art. 3:94 lid 1 BW. Dit geschiedt door middel van een akte en een (vormvrije) mededeling aan de schuldenaar van de in vruchtgebruik gegeven vordering.
Op grond van art. 3:216 BW komen de vruchtgebruiker alle vruchten van de vordering toe, die tijdens het vruchtgebruik opeisbaar worden. Daarbij kan onder meer worden gedacht aan rente. De rentevorderingen behoren toe aan de vruchtgebruiker die ter zake daarvan als schuldeiser moet worden aangemerkt. Voorts is de vruchtgebruiker in beginsel, met uitsluiting van de vruchtgebruikgever, bevoegd om de vordering waarop het vruchtgebruik rust te innen, tenzij bij de vestiging anders is bepaald (zie art. 3:210 lid 1 BW). De overeenkomstige toepassing van art. 3:94 lid 3, tweede zin, BW brengt echter met zich dat zolang de vestiging van het recht van vruchtgebruik niet aan de schuldenaar is medegedeeld, het vruchtgebruik de schuldenaar niet kan worden tegengeworpen. Evenals bij een stille cessie of stille verpanding – zie hierna § 6.2.2 – betekent dit onder meer dat de vruchtgebruikgever tot de mededeling exclusief bevoegd blijft om de vordering en haar vruchten te innen. De schuldenaar kan bevrijdend blijven betalen aan de vruchtgebruikgever, zelfs indien hij uit anderen hoofde van de vestiging van het recht van vruchtgebruik op de hoogte is gekomen. Een betaling aan de vruchtgebruiker is niet bevrijdend. Dit geldt zowel voor de hoofdvordering als voor de tijdens het vruchtgebruik, maar voor de mededeling, opeisbaar geworden rentetermijnen. De vruchtgebruiker kan op elk gewenst moment de inningsbevoegdheid naar zich toe trekken door mededeling van het vruchtgebruik te doen aan de schuldenaar.
De tweede zin van art. 3:94 lid 3 BW is verder van belang voor de verrekeningsbevoegdheid van de schuldenaar. Zolang het vruchtgebruik hem niet is medegedeeld, kan de schuldenaar tegenvorderingen op de vruchtgebruikgever verrekenen overeenkomstig art. 6:127 BW. Na de mededeling kan de schuldenaar tegenvorderingen nog verrekenen binnen de grenzen van art. 6:130 BW. Dit geldt zowel voor de schuld ter zake van de hoofdvordering, als voor schulden uit burgerlijke vruchten, zoals rente.
Uit art. 3:98 BW volgt voorts dat een recht van vruchtgebruik op een vordering op naam, evenals de vordering zelf, op twee wijzen kan worden geleverd: met mededeling en zonder mededeling aan de schuldenaar van de vordering (art. 3:94 leden 1 en 3 BW). In geval van een ‘stille’ levering geldt dat de levering de schuldenaar niet kan worden tegengeworpen, dan nadat de levering aan de schuldenaar is medegedeeld (art. 3:94 lid 3, tweede zin, BW). Dit betekent onder meer dat de schuldenaar nog bevrijdend kan (en moet) betalen aan hetzij de vruchtgebruikgever (in geval van een nog niet medegedeeld ‘stil’ vruchtgebruik), hetzij de vervreemdende vruchtgebruiker (in geval van een medegedeeld vruchtgebruik).
Overigens zij opgemerkt dat de mededeling van de levering van een ‘stil’ vruchtgebruik mijns inziens in beginsel tevens de omzetting impliceert van het ‘stil’ vruchtgebruik in een ‘openbaar’ vruchtgebruik, met als gevolg dat de verkrijger van het vruchtgebruik als inningsbevoegd moet worden aangemerkt. Het is naar mijn mening echter ook mogelijk om alleen mededeling te doen van het feit dat het recht van vruchtgebruik is geleverd aan een verkrijger zonder daarmee het ‘stil’ vruchtgebruik zelf om te zetten in een ‘openbaar’ vruchtgebruik. In dat geval moet de schuldenaar worden medegedeeld dat ondanks de vestiging van het vruchtgebruik en de overdracht daarvan, zijn schuldeiser/de vruchtgebruikgever nog steeds degene is aan wie betaald moet worden en dat de vruchtgebruikgever ook exclusief inningsbevoegd is. De mededeling is dus enkel gericht op de levering van het recht van vruchtgebruik, niet op de omzetting van het ‘stil’ vruchtgebruik in een ‘openbaar’ vruchtgebruik.
Ook de afstand van een recht van vruchtgebruik op een vordering op naam dient op dezelfde wijze te geschieden als de levering van de onderliggende vordering. Evenals de levering kan de afstand van het recht van vruchtgebruik derhalve zonder mededeling aan de schuldenaar tot stand worden gebracht (art. 3:98 jo 94 lid 3 BW). Wel geldt dat de afstand de schuldenaar niet kan worden tegengeworpen, zolang de afstand de schuldenaar niet is medegedeeld. In geval van een ‘openbaar’ vruchtgebruik betekent dit onder andere dat een betaling door de schuldenaar aan de vruchtgebruiker na de afstand, maar voor de mededeling daarvan, de schuldenaar bevrijdt.
Evenals bij de stille cessie het geval is,2 strekt de tweede zin van art. 3:94 lid 3 BW vooral ter bescherming van de schuldenaar van de in vruchtgebruik gegeven vordering. Zolang de vestiging, de overdracht of de afstand van het vruchtgebruik hem niet is medegedeeld, mag hij ervan uitgaan dat er geen vestiging, overdracht of afstand heeft plaatsgevonden.
447. Mogelijke toepassing van vruchtgebruik op vorderingen in de financiële praktijk: (‘mortgage-backed’) STRIPS. Voor de financiële praktijk kan de vestiging van een (stil) recht van vruchtgebruik op vorderingen onder meer zinvol zijn in het kader van de vormgeving van zogeheten (‘mortgage-backed’) STRIPS. In dat geval worden het recht op hoofdsom en het recht op rente van een rentedragende (obligatie)lening van elkaar gescheiden en afzonderlijk verhandeld. Deze techniek wordt wel toegepast op staatsobligaties en hypothecaire leningen. De scheiding van de hoofdsom- en de rentevordering(en) zou kunnen worden gerealiseerd door middel van de vestiging van een recht van vruchtgebruik. De rentetermijnen kunnen dan verder worden verhandeld door overdracht van het recht van vruchtgebruik.
Een voordeel van de vestiging van een recht van vruchtgebruik boven een cessie van de rentetermijnen, is dat de problematiek van de cessie van toekomstige vorderingen wordt vermeden. Rentevorderingen dienen mogelijk te worden aangemerkt als toekomstige vorderingen die eerst ontstaan bij hun opeisbaar worden (vgl. art. 3:9 lid 4 BW). Een cessie bij voorbaat van toekomstige rentetermijnen zou het faillissement van (een van) de cedent(en) niet overleven (art. 23 en 35 lid 2 Fw).3
448. Een derde vorm van verpanding? De schakelbepalingen van de artikelen 3:98 en 236 lid 2 BW lijken op het eerste gezicht ook een derde vorm van verpanding mogelijk te maken: een verpanding zonder mededeling aan de schuldenaar langs de weg van art. 3:94 lid 3 BW.4 Toch is deze vorm van verpanding niet mogelijk.5 Voor wat betreft art. 3:98 BW blijkt dit al uit de aanhef van de bepaling: de bepalingen inzake overdracht zijn van overeenkomstige toepassing, “tenzij de wet anders bepaalt”. Voor de verpanding van vorderingen op naam bepaalt de wet anders in art. 3:239 BW. Deze bepaling is wat betreft de vestigingsvoorschriften als een ‘lex specialis’ te beschouwen ten opzichte van art. 3:94 lid 3 BW. Hoewel een aanhef zoals in art. 3:98 BW ontbreekt, geldt voor de schakelbepaling van art. 3:236 lid 2 BW hetzelfde.6 Voorts blijkt ook uit de wetsgeschiedenis van art. 3:94 lid 3 BW dat het niet de bedoeling van de wetgever geweest is om vorderingen overeenkomstig art. 3:98, 236 lid 2 en 94 lid 3 BW stil te verpanden. De vestigingsvoorschriften voor stil pandrecht op vorderingen op naam zijn het exclusieve domein van art. 3:239 BW.7