Hof 's-Hertogenbosch, 26-10-2010, nr. HD 200.009.826
ECLI:NL:GHSHE:2010:BO2988, Cassatie: (Gedeeltelijke) vernietiging met terugwijzen
- Instantie
Hof 's-Hertogenbosch
- Datum
26-10-2010
- Magistraten
Mr. Venhuizen
- Zaaknummer
HD 200.009.826
- LJN
BO2988
- Vakgebied(en)
Burgerlijk procesrecht (V)
- Brondocumenten en formele relaties
ECLI:NL:GHSHE:2010:BO2988, Uitspraak, Hof 's-Hertogenbosch, 26‑10‑2010
Cassatie: ECLI:NL:HR:2011:BT7596, (Gedeeltelijke) vernietiging met terugwijzen
Conclusie in cassatie: ECLI:NL:PHR:2011:BT7596
Uitspraak 26‑10‑2010
Inhoudsindicatie
Weigering pleidooi. Verlof tussentijds cassatie.
Mr. Venhuizen
Partij(en)
arrest van de eerste enkelvoudige kamer van 26 oktober 2010
in de zaak van
[X.],
wonende te [woonplaats],
appellant in principaal appel,
geïntimeerde in incidenteel appel,
advocaat: mr. Ph.C.M. Van der Ven,
tegen
DE STICHTING STICHTING WAARBORGFONDS MOTORVERKEER,
gevestigd te [vestigingsplaats],
geïntimeerde in principaal appel,
appellant in incidenteel appel,
advocaat: mr. R. Gruben,
als vervolg op het door het hof, vierde meervoudige kamer, gewezen tussenarrest van 30 maart 2010.
1. Het tussenarrest van 30 maart 2010
Bij genoemd arrest is [X.] in principaal appel toegelaten tot de aldaar geformuleerde bewijslevering en is in principaal en in incidenteel appel iedere verdere beslissing aangehouden.
2. Het verdere verloop van de procedure
2.1.
Uit de rolkaart blijkt, voor zover thans van belang, het verdere verloop van de procedure als volgt:
‘27-05-2010 enquête appellant ([X.]) gehouden
29-06-2010 appellant ziet af van voortzetting enquête geïntimeerde (Waarborgfonds) ziet af van contra-enquête
27-07-2010 memorie appellant na enquête genomen
24-08-2010 antwoordmemorie geïntimeerde na enquête aangehouden
07-09-2010 antwoordmemorie geïntimeerde na enquête niet genomen
21-09-2010 partijen voor fourneren / partijen fourneren niet geint. vraagt schriftelijk pleidooi
28-09-2010 Beslissing hof verdere voortgang / Beslissing hof/ verzoek pleidooi afgewezen
12-10-2010 Partijen voor fourneren / verzoek pleidooi afgewezen
26-10-2010 Partijen voor fourneren/’
2.2.
Een brief van 1 oktober 2010 van mr. Gruben namens Waarborgfonds luidt onder meer als volgt:
‘ Mijn verzoek op 21 september jl. om schriftelijk pleidooi te mogen houden, met consent van de wederpartij, is door uw hof niet gehonoreerd. Graag zou ik de grond van die beslissing vernemen.
De zaak staat thans voor 12 oktober a.s. voor ‘partijen voor fourneren’, Nu mijn verzoek om schriftelijk pleidooi is afgewezen, verzoek ik uw hof mij tevens mede te delen of ik op bovenstaande roldatum alsnog mondeling pleidooi kan vragen.’
2.3.
Namens de rolraadsheer heeft de rolgriffier aan mr. Gruben op 5 oktober 2010 schriftelijk meegedeeld:
‘ Rolreglement voorziet in dit stadium van de procedure niet in de mogelijkheid van (mondeling of schriftelijk) pleidooi. Verzoek mondeling pleidooi daarom afgewezen’.
3. De verzoeken om pleidooi
3.1.
Het hof overweegt als volgt.
Ingevolge artikel 2.11 van het Landelijk procesreglement voor civiele dagvaardingszaken bij de gerechtshoven (verder: RRH of rolreglement) is aan Waarborgfonds op 27 juli 2010 een termijn voor het nemen van de antwoordmemorie na enquête verleend tot 24 augustus 2010. Op laatstgenoemde datum is aan Waarborgfonds voor het nemen van die memorie een eenmalig uitstel verleend van twee weken tot 7 september 2010. Op laatstgenoemde datum heeft Waarborgfonds de memorie niet genomen en heeft zij evenmin ingevolge art. 2.9 RRH uitstel gevraagd. Ingevolge artikel 353 jo133 lid 4 Rv in samenhang met art. 1.7 RRH is vervolgens het recht van Waarborgfonds tot het nemen van de antwoordmemorie na enquête vervallen.
3.2.
Conform het bepaalde in art. 2.11 laatste zin RRH is vervolgens het debat tussen partijen gesloten en de zaak voor fourneren naar de rol van 21 september 2010 verwezen.
Daarmee is binnen de gelding van het rolreglement ook de mogelijkheid tot het vragen van pleidooi beëindigd. Waarborgfonds had pleidooi kunnen vragen ingevolge art. 2.9 RRH of op iedere volgende roldatum waarop de zaak voor enige proceshandeling, gericht op voortzetting van het partijdebat, diende. Het rolreglement voorziet evenwel (in beginsel) niet in de mogelijkheid om pleidooi te vragen nadat het partijdebat is gesloten en de zaak voor fourneren, datumbepaling arrest of arrest staat.
3.3.
Het Landelijk procesreglement voor civiele dagvaardingszaken bij de gerechtshoven is een rechters- regeling. Het bevat voor de rechter en voor partijen bindende regels ter zake de wijze van procederen in civiele dagvaardings- zaken bij de hoven. Dit rolreglement is in het bijzonder gebaseerd op art. 133 lid 1 Rv dat inhoudt dat de rechter de termijnen voor proces- handelingen bepaalt. Daaronder valt tevens de regeling van en de termijn voor het vragen van pleidooi ingevolge art. 134 Rv.
3.4.
Anders dan Waarborgfonds betoogt is het verzoek om pleidooi niet op inhoudelijke gronden geweigerd. Het pleidooi is geweigerd omdat er in beginsel geen gelegenheid meer was om pleidooi te vragen. Waarborgfonds beroept zich op arresten van de Hoge Raad (HR 11 juli 2003, NJ 2003, 567 en HR 3 oktober 2003, NJ 2004, 3). Naar het oordeel van het hof is de weigering van pleidooi in het onderhavige geval niet in strijd met de door de Hoge Raad in genoemde arresten genomen beslissingen omdat de verzoeken van Waarborgfonds in strijd zijn met een goede procesorde.
3.5.
Het hof overweegt daaromtrent dat Waarborgfonds, naar het hof aanneemt, alleen pleidooi heeft gevraagd ter herstel van haar eigen verzuim om tijdig de antwoordmemorie te nemen. Indien het hof, in strijd met het rolreglement, dit verzoek zou moeten honoreren, loopt de zaak vanwege het verzuim van Waarborgfonds een onredelijke vertraging op.
De rechter heeft te waken tegen onredelijke vertraging van de procedure. Partijen zijn in dat verband tegenover elkaar verplicht om onredelijke vertraging van de procedure te voorkomen. Het hof is van oordeel dat Waarborgfonds aldus in strijd handelt met haar verplichting uit art. 20 lid 2 Rv. Dit handelen komt daarmee tevens in strijd met een goede procesorde. Het behoort dan tot de taak van de rechter, in het bijzonder geregeld in art. 20 lid 1 Rv, om die maatregelen te nemen om onredelijke vertraging tegen te gaan. De bepalingen van het rolreglement, althans de uitleg daarvan, zijn hiermee in overeenstemming.
3.6.
De weigering van een verzoek om pleidooi in een zaak zoals de onderhavige, waarin het partijdebat is voltooid, is niet absoluut. De Richtlijnen voor de toepassing van het Landelijk procesreglement voor civiele dagvaardings- zaken bij de gerechtshoven (gepubliceerd op www.rechtspraak.nl) bevatten het volgende artikel: ‘ 2.9.4 Alsnog pleidooi vragen Een niet-tijdig gedaan verzoek om pleidooi kan worden ingewilligd indien naar behoren wordt gemotiveerd waarom het verzoek alsnog wordt gedaan’.
Waarborgfonds heeft zich echter niet op dit artikel beroepen. Er is evenmin aanleiding voor een ambtshalve toepassing van dit artikel nu Waarborgfonds haar tardieve verzoek om pleidooi op geen enkele wijze heeft gemotiveerd. De enkele omstandigheid dat Waarborgfonds het nemen van de antwoordmemorie na enquête achterwege heeft gelaten, kan evenmin aanleiding geven tot een ambtshalve toepassing van voornoemde uitzondering.
3.7.
Het hof neemt bij het voorgaande ten overvloede tevens in aanmerking dat in diverse zaken conform het bepaalde in het rolreglement pleidooi wordt gevraagd. Gelet op de bestaande werkvoorraad kan de meerderheid van die pleidooien eerst na een periode van meerdere maanden plaatsvinden. In een significante hoeveelheid zaken, die voor fourneren staat nadat een partij door eigen verzuim processtukken niet heeft genomen, wordt pleidooi gevraagd ter herstel van dit eigen verzuim. Indien het hof, in strijd met het rolreglement, die verzoeken zou moeten honoreren, neemt de wachttijd voor alle zaken op pleidooi toe en leidt dit tot een onredelijke vertraging van al die andere procedures.
Op zich zou een argument, dat neerkomt op een grote werkvoorraad bij de gerechten en het veroorzaken van vertraging voor andere dan de eigen procedure, geen rol mogen spelen bij de beoordeling van een fundamenteel recht van een individuele partij als het recht op pleidooi. De rechter heeft evenwel ingevolge het bepaalde van art. 20 lid 1 Rv in alle bij zijn gerecht aanhangige zaken de verplichting om tegen onredelijke vertraging te waken. Dit vormt voor het hof een extra argument om niet lichtvaardig en in afwijking van de toepasselijke bepalingen een partij, die door eigen onzorgvuldig procederen een verzuim begaat, herstel toe te staan.
3.8.
Op grond van voorgaande overwegingen zijn de verzoeken van Waarborgfonds om toegelaten te worden tot pleidooi afgewezen. Voor zover nodig wordt de afwijzing bij dit arrest herhaald.
4. Het verzoek openstellen tussentijds cassatie
4.1.
Bij brief van 6 oktober 2010, heeft Waarborgfonds het hof verzocht:
- —
primair: alsnog het verzoek om mondeling pleidooi te honoreren;
- —
subsidiair, in geval van weigering, de uitspraak ter zake van die weigering alsnog vatbaar te maken voor tussentijdse cassatie.
4.2.
Bij brief van 8 oktober 2010, ingekomen ter griffie op 8 oktober 2010, heeft [X.] zich aan het oordeel van het hof gerefereerd.
5. De beoordeling van het verzoek
5.1.
Voor de beslissing op het primaire verzoek verwijst het hof naar voorgaande overwegingen onder 3.
5.2.
Het hof heeft zich beraden op het subsidiaire verzoek en acht het doelmatig thans cassatieberoep open te stellen tegen de rolbeslissing van 12 oktober 2010 en tegen dit arrest.
6. De beslissing
Het hof:
6.1.
wijst af het verzoek om toegelaten te worden tot pleidooi;
6.2.
bepaalt dat tegen de rolbeslissing van 12 oktober 2010 en tegen dit arrest tussentijds beroep in cassatie kan worden ingesteld.
Dit arrest is gewezen door mr. Venhuizen, rolraadsheer, en door hem in het openbaar uitgesproken op 26 oktober 2010.