Hof Den Haag, 29-03-2016, nr. 22-005181-14, nr. 10-711117-13
ECLI:NL:GHDHA:2016:852, Cassatie: (Gedeeltelijke) vernietiging met terugwijzen
- Instantie
Hof Den Haag
- Datum
29-03-2016
- Zaaknummer
22-005181-14
10-711117-13
- Vakgebied(en)
Strafrecht algemeen (V)
Materieel strafrecht (V)
Strafprocesrecht (V)
- Brondocumenten en formele relaties
ECLI:NL:GHDHA:2016:852, Uitspraak, Hof Den Haag, 29‑03‑2016; (Hoger beroep)
Cassatie: ECLI:NL:HR:2018:326, (Gedeeltelijke) vernietiging met terugwijzen
Uitspraak 29‑03‑2016
Inhoudsindicatie
De verdachte heeft zich schuldig gemaakt aan het plegen van ontuchtige handelingen met een 9-jarig meisje. Het hof veroordeelt de verdachte tot een gevangenisstraf voor de duur van 810 dagen, waarvan 90 dagen voorwaardelijk, met een proeftijd van drie jaren onder de in het arrest genoemde algemene en bijzondere voorwaarden. Bepaalt dat een gedeelte van de g
Rolnummer: 22-005181-14
Parketnummer: 10-711117-13
Datum uitspraak: 29 maart 2016
TEGENSPRAAK
Gerechtshof Den Haag
meervoudige kamer voor strafzaken
Arrest
gewezen op het hoger beroep tegen het vonnis van de rechtbank Rotterdam van 20 november 2014 in de strafzaak tegen de verdachte:
[naam],
geboren te [geboorteplaats] (Bondsrepubliek Duitsland) op [geboortedag] 1964,
[postadres].
Onderzoek van de zaak
Dit arrest is gewezen naar aanleiding van het onderzoek op de terechtzittingen in eerste aanleg en het onderzoek op de terechtzittingen in hoger beroep van dit hof van
17 maart 2015 en 15 maart 2016.
Het hof heeft kennisgenomen van de vordering van de advocaat-generaal en van hetgeen door en namens de verdachte naar voren is gebracht.
Procesgang
In eerste aanleg is de verdachte van het onder 2 ten laste gelegde vrijgesproken en ter zake van het onder 1. primair ten laste gelegde veroordeeld tot een gevangenisstraf voor de duur van 30 maanden met aftrek van voorarrest, waarvan 6 maanden voorwaardelijk met een proeftijd van 3 jaren, met bijzondere voorwaarden als weergegeven in het vonnis waarvan beroep. Voorts is de vordering van de benadeelde partij geheel toegewezen, vermeerderd met de wettelijke rente, en is een schadevergoedingsmaatregel opgelegd.
Namens de verdachte is tegen het vonnis hoger beroep ingesteld.
Omvang van het hoger beroep
Het hoger beroep is ingevolge het bepaalde bij artikel 404, vijfde lid, van het Wetboek van Strafvordering niet gericht tegen de in eerste aanleg gegeven vrijspraak van het onder 2 ten laste gelegde.
Waar hierna wordt gesproken van "de zaak" of "het vonnis", wordt daarmee bedoeld de zaak of het vonnis voor zover op grond van het vorenstaande aan het oordeel van dit hof onderworpen.
Tenlastelegging
Aan de verdachte is ten laste gelegd dat:
1. primair:hij, in of omstreeks de periode van 1 mei 2013 tot en
met 10 mei 2013 te [plaats], met iemand beneden de leeftijd van twaalf jaren, te weten [slachtoffer], geboren op 6 januari 2004, handeling(en) heeft gepleegd, die bestond(en) uit of mede bestond(en) uit het seksueel binnendringen van het lichaam van die [slachtoffer], namelijk het: betasten van en/of wrijven over de borsten en/of de vagina van die [slachtoffer] en/of brengen van zijn, verdachtes, penis tegen en/of in de vagina van die [slachtoffer] en/of brengen en/of houden van een of meer vinger(s) in de vagina en/of tussen de schaamlippen van die [slachtoffer];
1. subsidiair:hij, in of omstreeks de periode van 1 mei 2013 tot en met 10 mei 2013 te [plaats], met iemand beneden de leeftijd van zestien jaren, te weten [slachtoffer] (geboren op [geboortedag] 2004), buiten echt ontuchtige handelingen heeft gepleegd, namelijk het: betasten van en/of wrijven over de borsten en/of de vagina van die [slachtoffer] en/of brengen van zijn, verdachtes, penis tegen de vagina en/of de schaamlippen van die [slachtoffer] en/of brengen en/of houden van een of meer vinger(s) tegen de vagina en/of de schaamlippen van die [slachtoffer];
Het vonnis waarvan beroep
Het vonnis waarvan beroep kan niet in stand blijven, omdat het hof zich daarmee niet verenigt.
Bewezenverklaring
Het hof acht wettig en overtuigend bewezen dat de verdachte het onder 1 primair ten laste gelegde heeft begaan, met dien verstande dat:
1. primair:hij in de periode van 1 mei 2013 tot en met 10 mei 2013 te [plaats] met iemand beneden de leeftijd van twaalf jaren, te weten [slachtoffer], geboren op [geboortedag] 2004, handelingen heeft gepleegd, die mede bestonden
uit het seksueel binnendringen van het lichaam van die [slachtoffer], namelijk het: betasten van de borsten
en de vagina van die [slachtoffer] en brengen en/of houden van een of meer vinger(s) in de vagina
en/of tussen de schaamlippen van die [slachtoffer].
Hetgeen meer of anders is ten laste gelegd, is niet bewezen. De verdachte moet daarvan worden vrijgesproken.
Voor zover in de tenlastelegging taal- en/of schrijffouten voorkomen, zijn deze in de bewezenverklaring verbeterd. Blijkens het verhandelde ter terechtzitting is de verdachte daardoor niet geschaad in de verdediging.
Bewijsvoering
Het hof grondt zijn overtuiging dat de verdachte het bewezen verklaarde heeft begaan op de feiten en omstandigheden die in de bewijsmiddelen zijn vervat en die reden geven tot de bewezenverklaring.
In die gevallen waarin de wet aanvulling van het arrest vereist met de bewijsmiddelen dan wel, voor zover artikel 359, derde lid, tweede volzin, van het Wetboek van Strafvordering wordt toegepast, met een opgave daarvan, zal zulks plaatsvinden in een aanvulling die als bijlage aan dit arrest zal worden gehecht.
Nadere bewijsoverwegingen
Ten aanzien van het bewijsminimum
De raadsman heeft vrijspraak bepleit van de verdachte van het hem onder 1 ten laste gelegde op grond van het feit dat niet aan het bewijsminimum is voldaan. Daartoe heeft hij – zakelijk weergegeven – het volgende aangevoerd:
- -
de verdediging heeft [slachtoffer] (hierna: het slachtoffer) niet kunnen horen. Hoewel hierom zowel in eerste aanleg als in hoger beroep uitdrukkelijk is gevraagd, is dit steeds afgewezen. Op basis van de jurisprudentie van het Europees Hof voor de Rechten van de Mens en de Nederlandse rechtspraak kan een verklaring van een getuige niet worden gebruikt, indien die verklaring van doorslaggevende/beslissende betekenis is voor het bewijs van het ten laste gelegde en de verdediging geen mogelijkheid heeft gehad om de getuige te horen.
- -
De enkele verklaring van het slachtoffer is onvoldoende. Deze verklaring vindt geen steun in de verklaring van haar moeder en haar buurjongen. Zij kunnen immers niets uit eigen wetenschap verklaren omtrent hetgeen in de woning van de verdachte is gebeurd. Voorts is niet te achterhalen wat [de moeder van het slachtoffer] van haar dochter heeft begrepen, nu het proces-verbaal van het zogenoemde informatieve gesprek niet in het dossier aanwezig is en de wijze van openbaring (disclosure) door het meisje daardoor buiten het zicht is komen te liggen.
Het hof overweegt hieromtrent als volgt.
Het verzoek van de verdediging tot het horen van het minderjarige slachtoffer is ter terechtzitting in hoger beroep van 17 maart 2015 afgewezen op gronden zoals in het proces-verbaal van die zitting weergegeven. Het hof heeft het verzoek van de verdediging om een nieuwe deskundige te benoemen toegewezen, opdat deze zich een oordeel kon vormen omtrent de betrouwbaarheid van de door het slachtoffer afgelegde verklaring en teneinde aldus voldoende compensatie te bieden voor het feit dat het slachtoffer niet opnieuw werd verhoord en door de verdediging niet kon worden ondervraagd.
Uit het rapport van de deskundige, drs. J. van der Sleen, d.d. 14 december 2015 komt – zakelijk weergegeven – het volgende naar voren:
- -
In het dossier is geen ondersteuning te vinden voor de mogelijkheid dat de verklaring van het slachtoffer ontstaan is door bewuste beïnvloeding.
- -
De “disclosure” lijkt spontaan te hebben plaatsgevonden. Ook andere mogelijkheden met betrekking tot de ontstaansgeschiedenis van de verklaring, zoals het verzinnen van gebeurtenissen of het aanwijzen van de foute dader, vinden naar het oordeel van de deskundige geen ondersteuning in het dossier.
- -
Er zijn geen problemen met de volledigheid en consistentie van de verklaring van het slachtoffer.
- -
Er is in het dossier geen ondersteuning te vinden voor alternatieve scenario’s voor de ontstaansgeschiedenis van de verklaring van het slachtoffer.
Voorts neemt het hof in aanmerking het rapport van
dr. G. Wolters d.d. 18 maart 2014, waaruit – zakelijk weergegeven – het volgende naar voren komt:
- -
De verklaringen van het slachtoffer in het studioverhoor zijn duidelijk en gedetailleerd. De onthulling van het misbruik was spontaan en er zijn geen aanwijzingen dat haar verklaringen daarover zijn gestuurd of beïnvloed. De deskundige ziet ook geen enkele aanleiding voor een mogelijk valse verklaring. De verklaringen van het slachtoffer zijn consistent ten opzichte van de verklaringen van haar moeder bij de aangifte. De deskundige concludeert daarom dat de verklaringen afgelegd door het slachtoffer in hoge mate betrouwbaar zijn.
- -
Diverse elementen in de verklaringen van het slachtoffer worden bevestigd door andere getuigen; hun verklaringen ondersteunen de betrouwbaarheid ervan.
Naar het oordeel van het hof wordt de verdediging door
de bevindingen in bovengenoemde rapporten voldoende gecompenseerd voor het feit dat het slachtoffer niet opnieuw is gehoord en derhalve niet kon worden ondervraagd door de verdediging.
Voorts is naar het oordeel van het hof voldaan aan het bewijsminimum, nu de verklaring van het slachtoffer wordt ondersteund door de verklaring van haar moeder.Die verklaring heeft het hof voor het bewijs gebruikt, nu deze niet alleen berust op informatie van het slachtoffer. De moeder verklaart immers ook uit eigen waarneming over de “disclosure”, zodat dit bewijsmiddel in zoverre een andere bron heeft dan het slachtoffer.
Voorts heeft de verdachte ter terechtzitting in hoger beroep van 15 maart 2016 erkend dat hij het slachtoffer kent en heeft de getuige [getuige 1] verklaard dat het slachtoffer bij de verdachte zou gaan logeren en dat hij haar die bewuste dag op verzoek van haar moeder naar de woning van de verdachte heeft gebracht alwaar hij haar bij de voordeur, die door de verdachte werd geopend, heeft afgeleverd.
Op grond van al hetgeen hiervoor is overwogen, acht het hof de verklaring van het slachtoffer betrouwbaar en zal het deze voor het bewijs bezigen. Relevant steunbewijs is in voldoende mate aanwezig.
Informatief gesprek
Ingevolge de voor het Openbaar Ministerie geldende beleidsregel onder de naam “Aanwijzing opsporing en vervolging inzake seksueel misbruik” (2010A026) vormt het voeren van een informatief gesprek de eerste fase van de opsporing. Uitgangspunt is dat altijd een informatief gesprek wordt gevoerd, tenzij dit vanwege een acute situatie niet mogelijk is.
Uit het dossier zoals daarvan tijdens het onderzoek ter terechtzitting is gebleken blijkt niet dat een informatief gesprek heeft plaatsgevonden. Het hof houdt het er dan ook voor dat zodanig informatief gesprek niet heeft plaatsgevonden.
Vast staat dat na een melding van [x] van de [naam instelling] aan het AMK over mogelijk misbruik van [slachtoffer 2] door de verdachte dit als crisiszaak is aangemerkt en dat het 15-jarige meisje [slachtoffer 2] die bij de verdachte logeerde op 23 augustus 2013 uit
de woning van de verdachte is gehaald.
Vast staat voorts dat in de onderhavige zaak de moeder van het slachtoffer op 28 augustus 2013 aangifte heeft gedaan van mogelijk misbruik door de verdachte van haar dochter.
Het hof acht aannemelijk dat de situatie zoals die zich toen voordeed zodanig ernstig is geacht en - ter voorkoming van meer zedendelicten - zodanig noodzakend tot feitenvaststelling en handelend optreden, dat opsporing en vervolging als onontkoombaar werden beschouwd.
Nog daargelaten of met het achterwege blijven van een informatief gesprek in de zin van meergenoemde Aanwijzing sprake zou zijn van schending van een rechtsregel, levert dit naar het oordeel van het hof op grond van het vorenstaande in elk geval geen vormverzuim op in de zin van artikel 359a van het Wetboek van Strafvordering. De verdediging is hierdoor bovendien in ieder geval niet in een rechtens te respecteren belang geschaad, zodat het verweer wordt verworpen.
Voor zover de verdediging heeft willen betogen dat door het achterwege blijven van het informatief gesprek de beoordeling van de betrouwbaarheid van de aangifteverklaring van het slachtoffer wordt bemoeilijkt of belemmerd, verwerpt het hof dat standpunt op grond van hetgeen hiervoor met betrekking tot de betrouwbaarheid van de verklaring van het slachtoffer – mede tegen de achtergrond van de uitgebrachte deskundigenberichten - is overwogen.
Het hof acht wettig en overtuigend bewezen dat de verdachte het onder 1 primair ten laste gelegde feit heeft gepleegd.
Strafbaarheid van het bewezen verklaarde
Het onder 1 primair bewezen verklaarde levert op:
met iemand beneden de leeftijd van twaalf jaren handelingen plegen die bestaan uit of mede bestaan uit het seksueel binnendringen van het lichaam.
Strafbaarheid van de verdachte
Er is geen omstandigheid aannemelijk geworden die de strafbaarheid van de verdachte uitsluit. De verdachte is dus strafbaar.
Het rapport van het Pieter Baan Centrum d.d. 24 oktober 2014 houdt in dat bij verdachte weliswaar sprake is van zwakbegaafdheid tot lichte zwakzinnigheid waardoor er sprake is van een gebrekkige ontwikkeling van de geestesvermogens, maar dat geen diagnose kan worden gesteld in relatie tot seksualiteit.
Alleen de diagnose lichte zwakzinnigheid tot zwakbegaafdheid verklaart niet het seksueel overschrijdende gedrag.
Vordering van de advocaat-generaal
De advocaat-generaal heeft gevorderd dat het vonnis waarvan beroep zal worden vernietigd en dat de verdachte ter zake van het onder 1 primair ten laste gelegde zal worden veroordeeld tot een gevangenisstraf voor de duur van 30 maanden met aftrek van voorarrest, waarvan
6 maanden voorwaardelijk met een proeftijd van 3 jaren met bijzondere voorwaarden overeenkomstig het vonnis waarvan beroep.
Strafmotivering
Het hof heeft de op te leggen straffen bepaald op grond van de ernst van het feit en de omstandigheden waaronder dit is begaan en op grond van de persoon en de persoonlijke omstandigheden van de verdachte, zoals daarvan is gebleken uit het onderzoek ter terechtzitting.
Daarbij heeft het hof in het bijzonder het volgende in aanmerking genomen.
De verdachte heeft zich schuldig gemaakt aan het plegen van ontuchtige handelingen met een 9-jarig meisje. Aldus heeft de verdachte een grote inbreuk gemaakt op de persoonlijke levenssfeer van het slachtoffer en heeft hij haar lichamelijke integriteit aangetast. Hij heeft hiermee alleen oog gehad voor bevrediging van zijn eigen seksuele behoeften en zich niet bekommerd om de gevolgen voor het meisje.
Slachtoffers van dergelijke misdrijven ondervinden daarvan vaak nog lange tijd last en de herinnering eraan hindert hen in hun dagelijkse bestaan. Uit de toelichting op de vordering van de benadeelde partij blijkt dat dit ook in deze zaak het geval is.
Dit feit is van een zodanige ernst dat daarop niet anders dan met een gevangenisstraf van geruime duur kan worden gereageerd.
Het hof heeft acht geslagen op een de verdachte betreffend uittreksel Justitiële Documentatie d.d. 1 maart 2016, waaruit blijkt dat hij in 1993 al eens onherroepelijk is veroordeeld voor het plegen van een soortgelijk feit.
Voorts heeft het hof acht geslagen op een reclasseringsrapport, ontvangen op 19 februari 2014, waarin geadviseerd wordt een (gedeeltelijk) voorwaardelijke straf op te leggen, met als bijzondere voorwaarden een meldplicht en een behandelverplichting in de vorm van een ambulante behandeling.
Het hof is - alles afwegende - van oordeel dat een deels onvoorwaardelijke gevangenisstraf van na te melden duur een passende en geboden reactie vormt. Voorts zal het hof de door de reclassering geadviseerde bijzondere voorwaarden opleggen.
Vordering benadeelde partij [slachtoffer]
In het onderhavige strafproces heeft [slachtoffer] zich als benadeelde partij gevoegd en een vordering ingediend tot vergoeding van geleden immateriële schade als gevolg van het aan de verdachte onder 1 ten laste gelegde tot een bedrag van € 1.200,-, te vermeerderen met de wettelijke rente vanaf het ontstaan van de schade.
Deze vordering is in eerste aanleg geheel toegewezen.
In hoger beroep is deze vordering derhalve aan de orde tot het oorspronkelijk gevorderde bedrag.
De advocaat-generaal heeft geconcludeerd tot toewijzing van de vordering van de benadeelde partij, met oplegging van de schadevergoedingsmaatregel.
De vordering van de benadeelde partij is door en namens de verdachte betwist.
Het hof is van oordeel dat aannemelijk is geworden dat er immateriële schade is geleden en dat deze schade het rechtstreeks gevolg is van het onder 1 primair bewezen verklaarde. De vordering ter zake van geleden immateriële schade leent zich - naar maatstaven van billijkheid - voor toewijzing tot het gevorderde bedrag, te vermeerderen met de gevorderde wettelijke rente over dit bedrag vanaf 10 mei 2013 tot aan de dag der algehele voldoening.
Dit brengt met zich mee dat de verdachte dient te worden veroordeeld in de kosten die de benadeelde partij tot aan deze uitspraak in verband met de vordering heeft gemaakt, welke kosten het hof vooralsnog begroot op nihil, en in de kosten die de benadeelde partij ten behoeve van de tenuitvoerlegging van deze uitspraak nog moet maken.
Betaling aan de Staat ten behoeve van het slachtoffer
Nu vaststaat dat de verdachte tot een bedrag van € 1.200,00 aansprakelijk is voor de schade die door het onder 1 primair bewezen verklaarde is toegebracht, zal het hof aan de verdachte de verplichting opleggen dat bedrag aan de Staat te betalen ten behoeve van het slachtoffer.
Toepasselijke wettelijke voorschriften
Het hof heeft gelet op de artikelen 14a, 14b, 14c, 36f en 244 van het Wetboek van Strafrecht, zoals zij rechtens gelden dan wel golden.
BESLISSING
Het hof:
Vernietigt het vonnis waarvan beroep en doet opnieuw recht:
Verklaart bewezen dat de verdachte het onder 1 primair ten laste gelegde zoals hiervoor overwogen heeft begaan.
Verklaart niet bewezen hetgeen de verdachte meer of anders is ten laste gelegd dan hierboven is bewezen verklaard en spreekt de verdachte daarvan vrij.
Verklaart het onder 1 primair bewezen verklaarde strafbaar, kwalificeert dit als hiervoor vermeld en verklaart de verdachte strafbaar.
Veroordeelt de verdachte tot een gevangenisstraf voor de duur van 810 (achthonderdtien) dagen.
Bepaalt dat een gedeelte van de gevangenisstraf, groot90 (negentig) dagen, niet ten uitvoer zal worden gelegd, tenzij de rechter later anders mocht gelasten omdat de verdachte zich voor het einde van een proeftijd van3 (drie) jaren aan een strafbaar feit heeft schuldig gemaakt of de verdachte gedurende de proeftijd van3 (drie) jaren of ten behoeve van het vaststellen van zijn/haar identiteit geen medewerking heeft verleend aan het nemen van een of meer vingerafdrukken of geen identiteitsbewijs als bedoeld in artikel 1 van de Wet op de identificatieplicht ter inzage heeft aangeboden of geen medewerking heeft verleend aan het reclasseringstoezicht, bedoeld in artikel 14d, tweede lid, van het Wetboek van Strafrecht, de medewerking aan huisbezoeken daaronder begrepen, dan wel de hierna te noemen bijzondere voorwaarde(n) niet heeft nageleefd.
Stelt als bijzondere voorwaarden:
- -
dat de veroordeelde verplicht is zich gedurende de volledige proeftijd te melden bij reclassering Nederland, zolang de reclassering dit noodzakelijk acht;
- -
dat de veroordeelde zich gedurende de volledige proeftijd onder behandeling zal stellen van Het Dok op de tijden en plaatsen als door of namens die instelling vast te stellen, teneinde het Therapieprogramma Seksuele Delictplegers voor mindervaardigen (TSDmv) te volgen.
Beveelt dat de tijd die door de verdachte vóór de tenuitvoerlegging van deze uitspraak in enige in artikel 27, eerste lid, of artikel 27a van het Wetboek van Strafrecht bedoelde vorm van voorarrest is doorgebracht, bij de uitvoering van de opgelegde gevangenisstraf in mindering zal worden gebracht, voor zover die tijd niet reeds op een andere straf in mindering is gebracht.
Vordering van de benadeelde partij [slachtoffer]
Wijst toe de vordering tot schadevergoeding van de benadeelde partij [slachtoffer] ter zake van het onder 1 primair bewezen verklaarde tot het bedrag van € 1.200,00 (duizend tweehonderd euro) ter zake van immateriële schade en veroordeelt de verdachte om dit bedrag tegen een behoorlijk bewijs van kwijting te betalen aan de benadeelde partij.
Verwijst de verdachte in de door de benadeelde partij gemaakte en ten behoeve van de tenuitvoerlegging nog te maken kosten, tot aan de datum van deze uitspraak begroot op nihil.
Bepaalt dat voormeld toegewezen bedrag aan immateriële schadevergoeding vermeerderd wordt met de wettelijke rente vanaf 10 mei 2013 tot aan de dag der algehele voldoening.
Legt aan de verdachte de verplichting op om aan de Staat, ten behoeve van het slachtoffer, genaamd [slachtoffer], ter zake van het onder 1 primair bewezen verklaarde een bedrag te betalen van € 1.200,00 (duizend tweehonderd euro) als vergoeding voor immateriële schade, bij
gebreke van betaling en verhaal te vervangen door 22 (tweeëntwintig) dagen hechtenis, met dien verstande dat de toepassing van die hechtenis de verplichting
tot schadevergoeding aan de Staat ten behoeve van het slachtoffer niet opheft.
Bepaalt dat, indien de verdachte heeft voldaan aan de verplichting tot betaling aan de Staat daarmee de verplichting tot betaling aan de benadeelde partij in zoverre komt te vervallen en andersom dat, indien de verdachte heeft voldaan aan de verplichting tot betaling aan de benadeelde partij, daarmee de verplichting tot betaling aan de Staat in zoverre komt te vervallen.
Bepaalt dat voormelde betalingsverplichting ter zake van de immateriële schade vermeerderd wordt met de wettelijke rente vanaf 10 mei 2013 tot aan de dag der algehele voldoening.
Dit arrest is gewezen door mr. R.M. Bouritius, mr. TH.W.H.E. Schmitz en mr. M.C.R. Derkx, in bijzijn van de griffier mr. C.E. Koppelaars.
Het is uitgesproken op de openbare terechtzitting van het hof van 29 maart 2016.