Rb. Arnhem, 01-09-2009, nr. 185110
ECLI:NL:RBARN:2009:BK0421, Hoger beroep: (Gedeeltelijke) vernietiging en zelf afgedaan
- Instantie
Rechtbank Arnhem
- Datum
01-09-2009
- Zaaknummer
185110
- LJN
BK0421
- Vakgebied(en)
Personen- en familierecht (V)
- Brondocumenten en formele relaties
ECLI:NL:RBARN:2009:BK0421, Uitspraak, Rechtbank Arnhem, 01‑09‑2009; (Eerste aanleg - enkelvoudig)
Hoger beroep: ECLI:NL:GHARN:2011:BP7435, (Gedeeltelijke) vernietiging en zelf afgedaan
- Wetingang
art. 377a Burgerlijk Wetboek Boek 1
- Vindplaatsen
JIN 2009/841
JIN 2009/787
Uitspraak 01‑09‑2009
Inhoudsindicatie
verzoek van een donor (biologische vader) om op grond van artikel 1: 377a BW (primair) een omgangsregeling met de minderjarige vast te stellen en (subsidiair) aan de moeder een informatieplicht op te leggen; beslissing: verzoeker is ontvankelijk in zijn verzoek op grond van family-life; bij tussenbeschikking d.d. 1 september 2009 is aan de Raad voor de Kinderbescherming verzocht om een onderzoek in te stellen naar de (on)mogelijkheden van omgang tussen de verzoeker en de minderjarige.
Partij(en)
tussenbeschikking
RECHTBANK ARNHEM
Sector Familie en Jeugd
Zaakgegevens: [nummer]
Datum uitspraak:
beschikking omgangsregeling
in de zaak van
[verzoeker] (nader te noemen: de verzoeker),
wonende te [woonplaats],
advocaat mr. A.M.C.J. Klostermann te Utrecht
tegen
[moeder] (nader te noemen: de moeder),
wonende te [woonplaats],
advocaat mr. J. Steenbrink te Nijmegen.
Als belanghebbende wordt aangemerkt:
[belanghebbende] (nader te noemen: de belanghebbende),
wonende te [woonplaats],
advocaat mr. J. Steenbrink te Nijmegen.
Het verloop van de procedure
Gezien de stukken, waaronder:
- -
het verzoekschrift ingekomen ter griffie op 18 mei 2009;
- -
een faxbericht d.d. 11 juli 2009, met bijlagen, van mr. A.M.C.J. Klostermann;
- -
het verweerschrift, ingekomen ter griffie op 6 augustus 2009;
- -
een faxbericht d.d. 11 augustus 2009, met bijlage, van mr. A.M.C.J. Klostermann.
Gehoord ter zitting van 12 augustus 2009:
- -
de verzoeker, bijgestaan door mr. A.M.C.J. Klostermann;
- -
de moeder alsmede de belanghebbende, bijgestaan door mr. J. Steenbrink;
- -
de Raad voor de Kinderbescherming (nader te noemen: de Raad).
De feiten
Uit de moeder is op [geboortedatum] te [geboorteplaats] geboren de minderjarige [minderjarige]. De zwangerschap is tot stand gekomen met donorzaad van de verzoeker. De minderjarige woont bij de moeder en de belanghebbende. De minderjarige is krachtens beslissing van deze rechtbank d.d. 21 november 2003 geadopteerd door de belanghebbende.
Het verzoek
De verzoeker verzoekt thans te bepalen dat:
- *
er primair een omgangsregeling wordt vastgesteld tussen hem en de minderjarige
van elke week een weekenddag of om de week een weekend van vrijdag 19.00 uur tot zondag 19.00 uur, althans een door de rechtbank te bepalen omgangsregeling en subsidiair een informatieregeling;
- *
de moeder wordt veroordeeld in de proceskosten wegens de hardnekkige volharding
om niet eens in gesprek te willen gaan over een omgangsregeling.
Het verweer
De moeder en de belanghebbende voeren verweer. Primair stellen zij zich op het standpunt dat verzoeker niet-ontvankelijk is in zijn verzoek. Subsidiair verzoeken zij om het door hem verzochte af te wijzen, een en ander kosten rechtens.
De beoordeling
Ingevolge het eerste lid van artikel 1:377a van het Burgerlijk Wetboek heeft een kind het recht op omgang met zijn ouders en met degene die in een nauwe persoonlijke betrekking tot hem staat. De niet met het gezag belaste ouder heeft het recht op en de verplichting tot omgang met zijn kind. De rechter stelt op verzoek van de ouders of van een van hen of degene die in een nauwe persoonlijke betrekking staat tot het kind, al dan niet voor bepaalde tijd, een regeling inzake de uitoefening van het omgangsrecht vast dan wel ontzegt, al dan niet voor bepaalde tijd, het recht op omgang.
De rechter ontzegt het recht op omgang slechts, indien:
- a.
omgang ernstig nadeel zou opleveren voor de geestelijke of lichamelijke ontwikkeling van het kind, of
- b.
de ouder of degene die in een nauwe persoonlijke betrekking staat tot het kind kennelijk ongeschikt of kennelijk niet in staat moet worden geacht tot omgang, of
- c.
het kind dat twaalf jaren of ouder is, bij zijn verhoor van ernstige bezwaren tegen omgang met zijn ouder of met degene met wie hij in een nauwe persoonlijke betrekking staat heeft doen blijken, of
- d.
omgang anderszins in strijd is met zwaarwegende belangen van het kind.
De ontvankelijkheid:
De rechtbank overweegt dat op grond van vaste jurisprudentie (HR 30 november 2007, LJN BB9094) voor de ontvankelijk van een verzoek van de biologische vader tot vaststelling van een omgangsregeling is vereist dat de verzoeker, behalve het biologisch vaderschap, ook bijkomende omstandigheden stelt, waaruit voortvloeit dat er tussen hem en het kind een band bestaat die kan worden aangemerkt als een nauwe persoonlijke betrekking in de zin van artikel 1:377a BW (Family life in de zin van artikel 8 EVRM).
De rechtbank is van oordeel dat de verzoeker naast het niet betwiste spermadonorschap voldoende omstandigheden heeft gesteld betrekking hebbende op de aard van de relatie tussen de verzoeker en de moeder zowel vóór de geboorte van de minderjarige als omstandigheden die zijn ontstaan na de geboorte van de minderjarige waaruit blijkt dat er sprake is van nauwe persoonlijke betrekkingen tussen de verzoeker en de minderjarige.
Duidelijk is – gelet op de uitlatingen van zowel verzoeker als de moeder en de belanghebbende – dat de verzoeker niet een willekeurige donor is, maar dat hij door de moeder en de belanghebbende bewust is gekozen als de vader voor de minderjarige en waarbij verzoeker bewust de moeder heeft gekozen als moeder van de minderjarige. Partijen hadden de intentie dat de verzoeker een functie in het leven van de minderjarige zou hebben. Partijen hadden voor en ten tijde van de bevruchting een goed contact, waarbij zij elkaar regelmatig zagen en het voornemen hadden dit contact ook na de bevalling voort te zetten. Tijdens de zwangerschap heeft verzoeker frequent telefonisch contact met de moeder gehad. Er zijn afspraken gemaakt over het aanwezig zijn van de verzoeker in het ziekenhuis ten tijde van de geboorte van de minderjarige. De verzoeker heeft, met medeweten van de moeder, geboortekaartjes gestuurd aan zijn familie en vrienden. De vader heeft de minderjarige na de geboorte in het ziekenhuis en daarna ten huize van de moeder diverse malen bezocht. Ook de ouders van de verzoeker hebben de minderjarige bezocht. Partijen hebben besproken of verzoeker de minderjarige wel of niet zou erkennen. De erkenning heeft niet plaatsgevonden omdat de belanghebbende dan drie jaar zou moeten wachten voordat zij de minderjarige zou kunnen adopteren. Evident is dat de verzoeker steeds de wens aan de moeder is blijven uiten dat hij omgang met de minderjarige wenste te hebben. Dat er vanaf enig moment feitelijk contact tussen de verzoeker en de minderjarige achterwege is gebleven is niet voldoende om te concluderen dat de nauwe persoonlijke betrekking tussen de verzoeker en de minderjarige is verbroken. De verzoeker is blijven vasthouden aan zijn wens om omgang met de minderjarige te hebben, hetgeen duidelijk is gebleken uit de door hem gestuurde brieven en kaarten. Gelet op het vorenstaande concludeert de rechtbank dat verzoeker ontvankelijk is in zijn verzoek.
De omgang:
De rechtbank overweegt dat het een complexe zaak betreft waarbij partijen een verschillend verwachtingspatroon hebben over de rol van verzoeker in het leven van de minderjarige en waarbij partijen van mening verschillen over de gemaakte afspraken over omgangscontact tussen de verzoeker en de minderjarige. De minderjarige heeft inmiddels de leeftijd van zes jaar bereikt en kent verzoeker niet als vader. De rechtbank verzoekt de Raad voor de Kinderbescherming een onderzoek in te stellen naar de (on)mogelijkheden van omgangscontact tussen de verzoeker en de minderjarige. Het is in het belang van de minderjarige dat partijen tijdens de gesprekken bij de Raad trachten de verstoorde communicatie en het vertrouwen in elkaar te herstellen. Voorts overweegt de rechtbank dat uitgangspunt is dat een minderjarige bekend is met zijn/haar afkomst. Nu er nog geen statusvoorlichting aan de minderjarige heeft plaatsgevonden zal ook dit een aandachtspunt in het raadsonderzoek moeten zijn. Iedere verdere beslissing zal worden aangehouden tot [datum] pro forma, waarbij aan de Raad en partijen zal worden verzocht om uiterlijk [datum] de rechtbank schriftelijk de actuele stand van zaken te berichten.
De beslissing
De rechtbank
verzoekt de Raad voor de Kinderbescherming om een onderzoek in te stellen naar de (on)mogelijkheden van omgang tussen de verzoeker en de minderjarige;
houdt iedere beslissing aan tot [datum] pro forma; verzoekt voorts de Raad en de (raadslieden van de) partijen om de rechtbank uiterlijk [datum] schriftelijk de actuele stand van zaken mee te delen.
Deze beschikking is gegeven door mr. J. Barrau, kinderrechter, in tegenwoordigheid van G.J. Prinsen als griffier en in het openbaar uitgesproken op.