NJ 2021/148
Sint Maartense zaak. Invordering speelvergunningsrechten. Ontvanger exclusief bevoegde procespartij? Burgerlijke of administratieve rechter bevoegd?
HR 09-04-2021, ECLI:NL:HR:2021:539
- Instantie
Hoge Raad (Civiele kamer)
- Datum
9 april 2021
- Magistraten
Mrs. C.A. Streefkerk, T.H. Tanja-van den Broek, C.H. Sieburgh
- Zaaknummer
19/04993
- Conclusie
A-G mr. E.M. Wesseling-van Gent
- Noot
Red. Aant.
- Folio weergave
- Deze functie is alleen te gebruiken als je bent ingelogd.
- JCDI
JCDI:ADS267748:1
- Vakgebied(en)
Invordering / Algemeen
Burgerlijk procesrecht / Algemeen
- Brondocumenten
ECLI:NL:HR:2021:539, Uitspraak, Hoge Raad (Civiele kamer), 09‑04‑2021
ECLI:NL:PHR:2020:1094, Conclusie, Hoge Raad (Advocaat-Generaal), 06‑11‑2020
Beroepschrift, Hoge Raad, 30‑10‑2019
- Wetingang
Art. 3 Invorderingswet 1990; Landsverordening Dwanginvordering Sint Maarten; Landsverordening administratieve rechtspraak
Essentie
Sint Maartense zaak. Invordering speelvergunningsrechten. Ontvanger exclusief bevoegde procespartij? Burgerlijke of administratieve rechter bevoegd?
Samenvatting
Zoals de Hoge Raad eerder ten aanzien van het Arubaanse invorderingsrecht heeft geoordeeld (HR 15 maart 2019, NJ 2019/203, m.nt. J.W. Zwemmer), geldt ook voor het land Sint Maarten dat zijn invorderingsrecht niet een regel kent als voor Nederland is neergelegd in art. 3 lid 2 Invorderingswet 1990, inhoudende dat in alle rechtsgedingen voortvloeiende uit de uitoefening van zijn taak de Ontvanger als zodanig in rechte optreedt, uit welke bepaling een exclusieve procesbevoegdheid voor de Ontvanger voortvloeit, met ... Verder lezen? Log in om dit document te bekijken.