Besluit van 27 november 2015, nr. BLKB 2015/1486M, Stcrt. 2015, 43946.
Rb. Den Haag, 24-01-2022, nr. 20, 8183
ECLI:NL:RBDHA:2022:781
- Instantie
Rechtbank Den Haag
- Datum
24-01-2022
- Zaaknummer
20_8183
- Vakgebied(en)
Belastingrecht algemeen (V)
- Brondocumenten en formele relaties
ECLI:NL:RBDHA:2022:781, Uitspraak, Rechtbank Den Haag, 24‑01‑2022; (Eerste aanleg - enkelvoudig)
Hoger beroep: ECLI:NL:GHDHA:2022:2501, Bekrachtiging/bevestiging
- Vindplaatsen
NLF 2022/0967
Vp-bulletin 2022/36 met annotatie van S.G.M.J. Rebbens, J.M.P. Tobben
NTFR 2022/2837 met annotatie van mr. H.A. Elbert
Belastingadvies 2022/15-16.2
Viditax (FutD) 2022051001
FutD 2022-1373
Uitspraak 24‑01‑2022
Inhoudsindicatie
Eiser is enig aandeelhouder en bestuurder van een vennootschap. Door de vennootschap is aan eiser een lening (lening 1) verstrekt waarop in 2016 een deel is afgelost. Daarbij is boeterente in rekening gebracht. In 2017 is eiser een nieuwe lening (lening 2) bij de vennootschap aangegaan. Naar het oordeel van de rechtbank is de betaalde boeterente bij de aanslagoplegging inkomstenbelasting voor het jaar 2016 terecht buiten aanmerking gelaten. Gelet op de leningsvoorwaarden en de omstandigheid dat eiser zelfstandig invulling kon geven aan die voorwaarden, is geen sprake van aflossing van een schuld. Dat de overeengekomen rentepercentages van de leningen 1 en 2 verschillen doet niet ter zake nu het voor eiser mogelijk was deze percentages aan te passen. Beroep ongegrond.
Partij(en)
Rechtbank DEN HAAG
Team belastingrecht
zaaknummer: SGR 20/8183
uitspraak van de enkelvoudige kamer van 24 januari 2022 in de zaak tussen
[eiser] , wonende te [woonplaats] , eiser
(gemachtigde: mr. I.J. Janssens),
en
de inspecteur van de Belastingdienst, verweerder.
Procesverloop
Verweerder heeft aan eiser voor het jaar 2016 een aanslag inkomstenbelasting en premie volksverzekeringen (IB/PVV) opgelegd. Daarbij is een bedrag aan te vergoeden belastingrente berekend.
Verweerder heeft bij uitspraak op bezwaar van 16 november 2020 de aanslag gehandhaafd.
Eiser heeft daartegen beroep ingesteld.
Verweerder heeft een verweerschrift ingediend.
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 13 december 2021.
Namens eiser is de gemachtigde verschenen. Verweerder heeft zich laten vertegenwoordigen door [A] en [B] .
Overwegingen
Feiten
1. Eiser is directeur en enig aandeelhouder van de stamrechtvennootschap [B.V.] B.V. ( [B.V.] ).
2. Met ingang van 1 januari 2012 heeft [B.V.] aan eiser een lening (lening 2012-001) van € 100.000 verstrekt ten behoeve van de financiering, onderhoud dan wel verbouwing van de eigen woning van eiser. In de leningsovereenkomst is, voor zover hier van belang, het volgende opgenomen, waarbij [B.V.] als ‘de Vennootschap’ en eiser als ‘Schuldenaar’ zijn aangeduid:
“ARTIKEL 4 – RENTE
1. Over de hoofdsom of het restant daarvan is Schuldenaar vanaf de ingangsdatum van deze overeenkomst rente verschuldigd aan de Vennootschap. De rente wordt per maand berekend over de hoogste stand van de in een maand resterende hoofdsom.
2. De rentevoet wordt telkens vastgesteld voor de duur van een door de Schuldenaar te kiezen rentevaste periode van minimaal een jaar, met een door de Vennootschap aan de hand van de alsdan geldende marktsituatie vast te stellen rentepercentage.
3. Op verzoek van Schuldenaar kan gedurende een rentevaste periode het rentepercentage en/of de duur van de rentevaste periode worden aangepast op alsdan door de Vennootschap vast te stellen voorwaarden.
4. (…)
5. Per ingangsdatum van deze overeenkomst wordt het rentepercentage vastgesteld op 7,9% per jaar voor een rentevaste periode van 30 jaar, met dien verstande dat Schuldenaar in het eerste jaar van de overeenkomst een rentekorting geniet waardoor het rentepercentage voor dat jaar 6,5% bedraagt.
ARTIKEL 5 – AFLOSSING
1. De lening dient aan het einde van de looptijd in zijn geheel door Schuldenaar aan de Vennootschap te worden terugbetaald.
2. De hoofdsom of het restant daarvan mag door Schuldenaar tussentijds boetevrij geheel of gedeeltelijk worden terugbetaald:
aan het einde van een rentevaste periode;
(…)
3. Voor tussentijdse aflossingen anders dan in het vorige lid is Schuldenaar een boeterente verschuldigd gelijk aan de door de Vennootschap gederfde rente-inkomsten; de boeterente zal worden berekend volgens de Netto Contante Waarde methode.”
3. Eiser heeft op 7 december 2016 € 25.000 op lening 2012-001 afgelost. Door [B.V.] is over deze aflossingen een bedrag van afgerond € 34.078 aan boeterente (de boeterente) in rekening gebracht.
4. Met ingang van 1 januari 2017 heeft [B.V.] aan eiser een lening (lening 2017-001) van € 50.000 verstrekt ten behoeve van de financiering, onderhoud dan wel verbouwing van de eigen woning van eiser. In de leningsovereenkomst, van 28 december 2016, is, voor zover hier van belang, het volgende opgenomen, waarbij [B.V.] als ‘de Vennootschap’ en eiser als ‘Schuldenaar’ zijn aangeduid:
“ARTIKEL 3 – RENTE
1. Over de hoofdsom of het restant daarvan is Schuldenaar vanaf de ingangsdatum van deze overeenkomst rente verschuldigd aan de Vennootschap. De rente wordt per maand berekend over de hoogste stand van de in een maand resterende hoofdsom.
2. De rentevoet wordt telkens vastgesteld voor de duur van een door Schuldenaar te kiezen rentevaste periode van minimaal een jaar, met een door de Vennootschap aan de hand van de alsdan geldende marktsituatie vast te stellen rentepercentage.
3. Op verzoek van Schuldenaar kan gedurende een rentevaste periode het rentepercentage en/of de duur van de rentevaste periode worden aangepast op alsdan door de Vennootschap vast te stellen voorwaarden.
4. (…)
5. Per ingangsdatum van deze overeenkomst wordt het rentepercentage vastgesteld op 4,2% per jaar voor een rentevaste periode van 30 jaar;
ARTIKEL 4 – AFLOSSING
4. De lening dient aan het einde van de looptijd in zijn geheel door Schuldenaar aan de Vennootschap te worden terugbetaald.
5. De hoofdsom of het restant daarvan mag door Schuldenaar tussentijds boetevrij geheel of gedeeltelijk worden terugbetaald:
a. aan het einde van een rentevaste periode;
b. (…)
6. Voor tussentijdse aflossingen anders dan in het vorige lid is Schuldenaar een boeterente verschuldigd gelijk aan de door de Vennootschap gederfde rente-inkomsten; de boeterente zal worden berekend volgens de Netto Contante Waarde methode.”
5. Op 29 november 2017 heeft eiser aangifte IB/PVV voor het jaar 2016 gedaan naar een verzamelinkomen van € 3.664.
6. Op 3 december 2017 heeft eiser een herziene aangifte IB/PVV voor het jaar 2016 gedaan naar een belastbaar inkomen uit werk en woning van € 3.408 en een belastbaar inkomen uit sparen en beleggen van nihil. De aangegeven belastbare inkomsten uit eigen woning bedragen € -/- 46.313 en zijn bepaald met inachtneming van een bedrag van € 47.843 aan aftrekbare kosten. Bij het bepalen van de aftrekbare kosten heeft eiser de boeterente in aanmerking genomen.
7. De aanslag IB/PVV (de aanslag) is voor het jaar 2016 is vastgesteld naar een belastbaar inkomen uit werk en woning van € 41.398 en een belastbaar inkomen uit sparen en beleggen van € 3.541. Bij de vaststelling van de aanslag is de in rekening gebrachte boeterente niet in aftrek geaccepteerd. De te vergoeden belastingrente bedraagt € 509.
Geschil8.In geschil is of de aanslag naar een juist bedrag is vastgesteld. Het geschil ziet uitsluitend op de vraag of de boeterente bij de aanslagoplegging terecht buiten aanmerking is gebleven.
9. Eiser stelt zich op het standpunt dat de aanslag naar een te hoog bedrag is vastgesteld. Volgens eiser heeft verweerder de boeterente ten onrechte niet in aftrek toegelaten. Indien niet het volledige bedrag aan boeterente in aanmerking mag worden genomen, stelt eiser zich op het standpunt dat tenminste de boeterente die ziet op het verschil in overeengekomen rentepercentages tussen de leningen 2012-001 en 2017-001 als aftrekbare kosten moet worden geaccepteerd.
10. Verweerder stelt zich op het standpunt dat de aanslag juist is vastgesteld.
Beoordeling van het geschil
11. Op grond van artikel 3.120, eerste lid, onderdeel a.,van de Wet op de inkomstenbelasting 2001 wordt tot de aftrekbare kosten met betrekking tot de eigen woning gerekend het gezamenlijke bedrag van de renten van schulden die tot de eigenwoningschuld behoren. Bij besluit van 27 november 2015 heeft de Staatssecretaris van Financiën1.goedgekeurd dat ook boeterente wordt aangemerkt als rente van schulden. Onder boeterente wordt in dit verband verstaan de reële vergoeding die de geldverstrekker in rekening brengt en die bestaat uit het renteverlies dat de geldverstrekker lijdt over de nog resterende rentevasteperiode bij het (gedeeltelijk) aflossen, wijzigen of oversluiten van een lening die behoort tot de eigenwoningschuld.
12. De rechtbank stelt vast dat het op grond van de leningsovereenkomst voor eiser mogelijk was het rentepercentage en de rentevasteperiode van lening 2012-001 aan te passen en deze lening, indien gewenst, boetevrij af te lossen. Dat [B.V.] voorwaarden kon stellen aan aanpassing van het rentepercentage en de rentevasteperiode doet niet ter zake aangezien eiser behalve schuldenaar ook enig aandeelhouder en bestuurder is van deze vennootschap en hij dus zelfstandig inhoud kon geven aan dergelijke voorwaarden. In zoverre verschilt onderhavige geval dan ook van de situatie waarbij een deel van een eigenwoningschuld bij een derde wordt afgelost waarna bij deze derde opnieuw een schuld in verband met een eigen woning wordt aangegaan. Ook stelt de rechtbank vast dat lening 2017-001, die kort na de aflossing is aangegaan, in feite onder dezelfde voorwaarden is aangegaan als lening 2012-001. Weliswaar wijkt het overeengekomen rentepercentage af, maar het is onder beide leningsovereenkomsten voor eiser mogelijk om dit percentage aan te passen. Onder dergelijke omstandigheden is naar het oordeel van de rechtbank van (gedeeltelijke) aflossing van de eigenwoningschuld van eiser geen sprake. Evenmin komt reële betekenis toe aan het verschil tussen de rentepercentages zoals opgenomen in de leningsovereenkomsten 2012-001 en 2017-001. Verweerder heeft de door eiser aangegeven boeterente terecht in zijn geheel buiten aanmerking gelaten. De aanslag is naar een juist bedrag vastgesteld.
13. Tegen de te vergoeden belastingrente heeft eiser geen afzonderlijke gronden aangevoerd. Gesteld noch gebleken is dat deze rente naar een onjuist bedrag of in strijd met enige regel van geschreven of ongeschreven recht is berekend.
14. Gelet op wat hiervoor is overwogen dient het beroep ongegrond te worden verklaard.
Proceskosten
15. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.
Beslissing
De rechtbank verklaart het beroep ongegrond.
Deze uitspraak is gedaan door mr. D.M. Drok, rechter, in aanwezigheid van mr. T. Blauw, griffier. De beslissing is in het openbaar uitgesproken op 24 januari 2022.
griffier rechter
Afschrift verzonden aan partijen op:
Rechtsmiddel
Tegen deze uitspraak kunnen partijen binnen zes weken na verzending hoger beroep instellen bij het gerechtshof Den Haag (team belastingrecht), Postbus 20302,
2500 EH Den Haag.
Voetnoten
Voetnoten Uitspraak 24‑01‑2022