Einde inhoudsopgave
Wet rechtspositie rechterlijke ambtenaren
Artikel 46f [Schorsing door de Hoge Raad]
Geldend
Geldend vanaf 01-01-2019
- Bronpublicatie:
27-06-2018, Stb. 2018, 298 (uitgifte: 07-09-2018, kamerstukken: 33861)
- Inwerkingtreding
01-01-2019
- Bronpublicatie inwerkingtreding:
20-11-2018, Stb. 2018, 446 (uitgifte: 04-12-2018, kamerstukken/regelingnummer: -)
- Vakgebied(en)
Juridische beroepen / Rechter
Ambtenarenrecht / Bijzondere onderwerpen
Staatsrecht / Rechtspraak
1.
Een rechterlijk ambtenaar wordt door de Hoge Raad geschorst, indien en voor zolang:
- a.
hij zich in voorlopige hechtenis bevindt;
- b.
hij bij een nog niet onherroepelijk geworden rechterlijke uitspraak wegens een misdrijf is veroordeeld tot een vrijheidsstraf dan wel hem bij een dergelijke uitspraak een maatregel is opgelegd die vrijheidsbeneming tot gevolg heeft.
2.
Een rechterlijk ambtenaar kan door de Hoge Raad worden geschorst, indien:
- a.
hij wordt vervolgd wegens een misdrijf;
- b.
hij bij een nog niet onherroepelijk geworden rechterlijke uitspraak wegens een misdrijf is veroordeeld tot een andere straf dan een vrijheidsstraf;
- c.
aan hem een nog niet onherroepelijke strafbeschikking is opgelegd wegens het plegen van een misdrijf;
- d.
hij bij een nog niet onherroepelijk geworden rechterlijke uitspraak onder curatele is gesteld, in staat van faillissement is verklaard, ten aanzien van hem de schuldsaneringsregeling natuurlijke personen van toepassing is verklaard, hij surseance van betaling heeft gekregen, dan wel wegens schulden is gegijzeld;
- e.
er een ander ernstig vermoeden is voor het bestaan van feiten of omstandigheden die tot ontslag, anders dan op grond van artikel 46h, 46i of 46k, zouden kunnen leiden.
3.
Een schorsing als bedoeld in het tweede lid eindigt na drie maanden, met dien verstande dat de Hoge Raad de schorsing telkens voor ten hoogste drie maanden kan verlengen.
4.
De Hoge Raad beëindigt een schorsing als bedoeld in het tweede lid zodra de grond hiervoor is vervallen.