Vgl. HR 10 februari 2009, nr. 08/03067 W (niet gepubliceerd), HR 20 juni 2006, LJN AW6731, NJ 2006/382 en HR 23 augustus 2005, LJN AT7122.
HR, 24-01-2012, nr. S 11/03020 W
ECLI:NL:HR:2012:BU6017
- Instantie
Hoge Raad (Strafkamer)
- Datum
24-01-2012
- Zaaknummer
S 11/03020 W
- Conclusie
Mr. Silvis
- LJN
BU6017
- Vakgebied(en)
Internationaal strafrecht (V)
- Brondocumenten en formele relaties
ECLI:NL:HR:2012:BU6017, Uitspraak, Hoge Raad (Strafkamer), 24‑01‑2012; (Cassatie)
Conclusie: ECLI:NL:PHR:2012:BU6017
ECLI:NL:PHR:2012:BU6017, Conclusie, Hoge Raad (Advocaat-Generaal), 15‑11‑2011
Arrest Hoge Raad: ECLI:NL:HR:2012:BU6017
- Vindplaatsen
SR-Updates.nl 2012-0047
Uitspraak 24‑01‑2012
Inhoudsindicatie
WOTS-zaak. HR herhaalt relevante overwegingen uit HR LJN AT7122. Het oordeel van de Rb dat de feiten die door de Poolse rechter aan de veroordeling ten grondslag zijn gelegd, naar Nederlands recht opleveren het misdrijf als voorzien en strafbaar gesteld in art. 288 Sr, is zonder nadere doch ontbrekende motivering niet begrijpelijk, in aanmerking genomen de vereisten die art. 288 Sr stelt.
24 januari 2012
Strafkamer
nr. S 11/03020 W
Hoge Raad der Nederlanden
Arrest
op het beroep in cassatie tegen een uitspraak van de Rechtbank te 's-Hertogenbosch van 24 juni 2011, nummer RK 11/53, omtrent een verzoek van de Republiek Polen tot overname van de tenuitvoerlegging van een rechterlijke beslissing tegen:
[Veroordeelde], geboren te [geboorteplaats] op [geboortedatum] 1958, ten tijde van de betekening van de aanzegging gedetineerd in de Penitentiaire Inrichting "Vught, locatie Nieuw Vosseveld" te Vught.
1. Geding in cassatie
Het beroep is ingesteld door de veroordeelde. Namens deze heeft mr. B.P. de Boer, advocaat te Amsterdam, bij schriftuur een middel van cassatie voorgesteld. De schriftuur is aan dit arrest gehecht en maakt daarvan deel uit.
De Advocaat-Generaal Silvis heeft geconcludeerd tot vernietiging van de bestreden uitspraak en tot terugwijzing van de zaak naar de Rechtbank te 's-Hertogenbosch, opdat de zaak op de bestaande vordering opnieuw wordt behandeld en afgedaan.
2. Beoordeling van het middel
2.1. Het middel klaagt dat de Rechtbank ten onrechte, althans onvoldoende gemotiveerd heeft geoordeeld dat het door de Poolse rechter bewezenverklaarde feit naar Nederlands recht moet worden gekwalificeerd als gekwalificeerde doodslag in de zin van art. 288 Sr.
2.2. De bestreden uitspraak houdt onder meer het volgende in:
"Ten aanzien van de in Nederland op te leggen straf
Onder de processtukken bevindt zich een vertaalde versie van het vonnis van de Poolse rechtbank in eerste aanleg. In dat vonnis is de tenlastelegging integraal opgenomen. Deze tenlastelegging is als volgt vertaald.
"I. Hij handelde in de nacht van 5 op 6 augustus 2007 te Szcezin met voorbedachte rade en met het oog op [slachtoffer] van het leven te beroven. Hij sloeg haar tien keer op haar hoofd met een houten beeld van een olifant en veroorzaakte slagwonden op het zachte omhulsels van haar hoofd en heeft haar snijwonden met een mes toegebracht op de rechterpols. Als gevolg hiervan is [slachtoffer] leeggebloed en overleden, hetgeen een feit is zoals omschreven in het artikel 148 paragraaf 1 van het Wetboek van Strafrecht (Sr).
II. Hij heeft in de nacht van 5 op 6 augustus 2007 te Szczecin de bankpas van de ING Bank (...), het identiteitsbewijs (...), het paspoort en de mobiele telefoon van het merk Nokia 6610 met een waarde van 329 PLN (...) meegenomen met oog op het feit zich deze toe te eigenen ten nadele van [slachtoffer], hetgeen een feit is zoals omschreven in artikel 278 paragraaf 1 Sr, in samenhang met artikel 275paragraaf 1 Sr in verband met het artikel 11paragraaf 2 Sr."
De arrondissementsrechtbank in Stettin heeft betrokkene schuldig verklaard aan "alle twee tegen hem verweten daden" en heeft hem veroordeeld tot de volgende straf:
"- voor de daad I op basis van het artikel 148 paragraaf 1 Sr 15 jaar vrijheidsstraf;
- voor de daad II op basis van het artikel 278 paragraaf 1 Sr, in samenhang met het artikel 11 paragraaf 3 Sr
8 maanden vrijheidsstraf."
De rechtbank heeft betrokkene een "totaalstraf" opgelegd van 15 jaar vrijheidsberoving.
Bij brief van 24 januari 2011 heeft de voorzitter van de Derde Strafkamer van de Arrondissementsrechtbank te Szczecin aangegeven, dat het Poolse strafrecht het woord 'voorbedachte raad' niet kent. Hij heeft voorts de volgende uitleg gegeven:
"De bovengenoemde wetsbepaling heeft betrekking op zowel de levensberoving die in verschillende rechtssystemen als 'levensberoving met voorbedachten rade', 'eerste graads levensberoving' of 'moord' wordt omschreven, als op de zogenaamde 'levensberoving zonder voorbedachte rade' of 'tweedegraads levensberoving'. In de Poolse wet wordt er onderscheid gemaakt tussen de opzettelijke levensberoving (waaronder de zogenaamde levensberoving met voorbedachten rade en de ongeplande levensberoving die niettemin gepleegd wordt met het oogmerk om de dood van het slachtoffer te veroorzaken) en de levensberoving met een voorwaardelijk opzet."
Bij brief van 23 maart 2011 heeft de voorzitter van de Strafkamer nog een nadere toelichting gegeven. Betrokkene is veroordeeld "voor de zwaarste soort van levensberoving volgens het Poolse recht", te weten "levensberoving met een directe opzet - indien de dader tot doel heeft om een mens van het leven te beroven en er direct naar streeft om de dood van zijn slachtoffer te veroorzaken".
De officier van justitie heeft geconcludeerd dat naar Nederlands recht betrokkene is veroordeeld voor diefstal en voor een delict dat moet worden gekwalificeerd als moord nu uit de stukken is gebleken dat betrokkene is veroordeeld voor de zwaarste variant van levensberoving die het Poolse recht kent. De rechtbank dient betrokkene dezelfde straf op te leggen als waartoe de Poolse rechtbank hem had veroordeeld dat wil zeggen een gevangenisstraf voor de duur van 15 jaren.
De raadsman van betrokkene heeft aangevoerd dat nu de voorbedachte rade niet vaststaat en de in het vonnis vermelde term "zamiar bezposredni" had moeten worden vertaald als "werkende met het direct doel" ofwel "met het oogmerk", het delict waarvoor betrokkene is veroordeeld gekwalificeerd dient te worden als doodslag. Gelet hierop en op de persoonlijke omstandigheden van betrokkene, dient de rechtbank, naar de mening van de raadsman, betrokkene naar Nederlandse maatstaven een gevangenisstraf op te leggen voor de duur van 5 jaren.
De rechtbank overweegt als volgt.
Vast staat dat betrokkene in Polen schuldig is bevonden aan een delict ex artikel 148 paragraaf 1 Sr. Dit artikel lid luidt als volgt:
Degene die een mens doodslaat is onderworpen aan de vrijheidsstraf voor de tijd niet korter dan 8 jaar, de vrijheidsstraf van 25 jaar dan wel de levenslange vrijheidsstraf.
Gelet op de toelichting van de Poolse strafkamer staat voor de rechtbank vast dat ten onrechte in de vertaling van het vonnis wordt gesproken van voorbedachte raad, aangezien het Poolse recht deze term niet kent. Bewezen verklaard is het 'directe opzet' in de zin van artikel 148 paragraaf 1 Sr. De vraag is dan of uit de processtukken kan worden opgemaakt, dat de bewezen verklaarde 'directe opzet' in dit geval naar Nederlands recht voorbedachte raad oplevert.
Volgens vaste jurisprudentie is voor bewezenverklaring van voorbedachte raad voldoende dat komt vast te staan dat verdachte de tijd had zich te beraden op het te nemen of genomen besluit, zodat hij gelegenheid heeft gehad na te denken over de betekenis en de gevolgen van zijn voorgenomen daad en zich daarvan rekenschap te geven. Bij doodslag heeft de dader gehandeld vanuit een ogenblikkelijke gemoedsbeweging.
De rechtbank stelt vast dat de processtukken uiterst summiere informatie bevat over de omstandigheden waaronder het slachtoffer van het leven is beroofd. Alleen de tenlastelegging omschrijft de uitgevoerde handelingen. Ervan uitgaande dat de Poolse rechtbank het ten laste gelegde bewezen heeft verklaard, heeft de dader blijkbaar 10 maal met een houten beeld op het hoofd van het slachtoffer geslagen en met een mes snijwonden toegebracht op haar rechterpols. Verder heeft hij die zelfde nacht een bankpas, een paspoort en een mobiele telefoon van het slachtoffer meegenomen.
Uit deze summiere informatie kan naar het oordeel van de rechtbank niet worden opgemaakt dat de dader heeft gehandeld met voorbedachte raad. Over het in de jurisprudentie genoemde tijdsverloop, vereist om van voorbedachte raad te kunnen spreken, leveren de processtukken geen informatie. Niet valt uit te sluiten dat de dader heeft gehandeld in een ogenblikkelijke gemoedsbeweging. Naar het oordeel van de rechtbank kan het bewezen verklaarde delict dan ook naar Nederlands recht niet worden gekwalificeerd als moord, maar als doodslag. Op grond van de nadere toelichting van de voorzitter van de Poolse strafkamer staat voor de rechtbank wel vast dat er sprake is geweest van directe opzet en niet van voorwaardelijk opzet, anders gezegd: de veroordeling heeft betrekking op het doelbewust, willens en wetens, het slachtoffer van het leven beroven.
In het vonnis van de Poolse strafkamer is toepassing gegeven aan het bepaalde in artikel 11, paragraaf 2 en 3, van het Poolse Wetboek van Strafrecht. Paragraaf 2 luidt: Als de daad de kenmerken uitput, vastgelegd bij twee of meer bepalingen van de strafwet, veroordeelt de rechtbank voor één misdrijf op grond van alle samenlopende bepalingen. Paragraaf 3 luidt: In het bij paragraaf 2 bepaalde geval veroordeelt de rechtbank op grond van een bepaling die de strengste straf voorziet. Uit het feit dat de Poolse rechtbank in dit geval deze samenloopbepalingen heeft toegepast, maakt de rechtbank op dat de levensberoving en de diefstal in zo direct verband met elkaar staan, dat er sprake is geweest van een gekwalificeerde doodslag ex artikel 288 Wetboek van Strafrecht.
De rechtbank concludeert op grond van de voorgaande overwegingen dat niet is komen vast te staan dat betrokkene is veroordeeld voor moord en diefstal, maar dat is vast komen te staan dat betrokkene is veroordeeld voor gekwalificeerde doodslag.
Naar het oordeel van de rechtbank kan uit het oogpunt van een juiste normhandhaving niet worden volstaan met een andersoortige straf dan een onvoorwaardelijke vrijheidsbenemende straf.
Bij de bepaling van de strafduur heeft de rechtbank rekening gehouden met de ernst van de door de Poolse strafrechter bewezen verklaarde feiten, zoals onder meer tot uiting komt in het hierop gestelde wettelijk strafmaximum en in de straffen die voor soortgelijke feiten in Nederland worden opgelegd. De rechtbank stelt vast dat betrokkene blijkens een uittreksel uit de Justitiële Documentatie d.d. 2 december 2010 in Nederland niet eerder is veroordeeld voor strafbare feiten. Strafverminderend acht de rechtbank dat verdachte gedetineerd heeft gezeten in Polen onder een naar Nederlandse maatstaven zwaar detentieregime. Strafverzwarend acht de rechtbank het brute geweld waarmee het slachtoffer van het leven is beroofd.
Al met al acht de rechtbank een onvoorwaardelijke gevangenisstraf voor de duur van 13 jaar passend en geboden."
2.3. De Nederlandse (exequatur-)rechter dient wat betreft de beantwoording van de vraag of de tenuitvoerlegging toelaatbaar is - gelet op art. 28, derde lid, Wet overdracht tenuitvoerlegging strafvonnissen (hierna: WOTS) - op basis van de feiten die de buitenlandse rechter kennelijk aan zijn veroordeling ten grondslag heeft gelegd, na te gaan of en zo ja welk strafbaar feit deze naar Nederlands recht opleveren. Voorts dient ingevolge art. 31 WOTS de Nederlandse rechter de straf of maatregel op te leggen welke op het overeenkomstige feit naar Nederlands recht is gesteld (vgl. HR 23 augustus 2005, LJN AT7122).
2.4. Het oordeel van de Rechtbank dat de feiten die door de Poolse rechter aan de veroordeling ten grondslag zijn gelegd, naar Nederlands recht opleveren het misdrijf als voorzien en strafbaar gesteld in art. 288 Sr, is zonder nadere doch ontbrekende motivering niet begrijpelijk, in aanmerking genomen dat voor gekwalificeerde doodslag in de zin van art. 288 Sr is vereist dat de doodslag is gevolgd, vergezeld of voorafgegaan van een strafbaar feit en is gepleegd met het oogmerk om de uitvoering van dat feit voor te bereiden of gemakkelijk te maken, of om, bij betrapping op heterdaad, aan zichzelf of andere deelnemers aan dat feit hetzij straffeloosheid hetzij het bezit van het wederrechtelijk verkregene te verzekeren.
2.5. Het middel slaagt.
3. Slotsom
Hetgeen hiervoor is overwogen, brengt mee dat de bestreden uitspraak niet in stand kan blijven en als volgt moet worden beslist.
4. Beslissing
De Hoge Raad:
vernietigt de bestreden uitspraak;
wijst de zaak terug naar de Rechtbank te 's-Hertogenbosch, opdat de zaak op de bestaande vordering opnieuw wordt behandeld en afgedaan.
Dit arrest is gewezen door de vice-president A.J.A. van Dorst als voorzitter, en de raadsheren J. de Hullu en Y. Buruma, in bijzijn van de waarnemend griffier E. Schnetz, en uitgesproken op 24 januari 2012.
Conclusie 15‑11‑2011
Mr. Silvis
Partij(en)
Conclusie inzake:
[Verzoeker = veroordeelde]
1.
De Rechtbank te 's‑Hertogenbosch heeft bij uitspraak van 24 juni 2011 de ten uitvoerlegging toelaatbaar verklaard van een tegen verzoeker gewezen Pools vonnis van 19 oktober 2009 en daarbij het verlof verleend de opgelegde gevangenisstraf van 15 jaren gevangenisstraf voor de duur van 13 jaren ten uitvoer te leggen met aftrek van preventieve detentie die is ondergaan in Polen en in Nederland.
2.
Namens verzoeker heeft mr. B.P. de Boer, advocaat te Amsterdam een middel van cassatie voorgesteld.
3.
Het middel houdt in dat de rechtbank de bewezenverklaring van het Poolse vonnis ten onrechte, althans ontoereikend gemotiveerd, naar Nederlands recht heeft aangemerkt als ‘gekwalificeerde doodslag’. In samenhang daarmee wordt erover geklaagd dat de rechtbank is uitgegaan van een te hoog strafmaximum bij de waardering van de ernst van de feiten en daardoor de aan verzoeker opgelegde gevangenisstraf, niet (voldoende) begrijpelijk heeft gemotiveerd.
4.
In de uitspraak van de rechtbank wordt aangaande de kwalificatie en de strafoplegging als volgt overwogen:
‘Ten aanzien van de in Nederland op te leggen straf
Onder de processtukken bevindt zich een vertaalde versie van het vonnis van de Poolse rechtbank in eerste aanleg. In dat vonnis is de tenlastelegging integraal opgenomen. Deze tenlastelegging is als volgt vertaald.
- I.
‘Hij handelde in de nacht van 5 op 6 augustus 2007 te Szczecin met voorbedachte rade en met het oog op [slachtoffer] van het leven te beroven. Hij sloeg haar tien keer op haar hoofd met een houten beeld van een olifant en veroorzaakte slagwonden op het zachte omhulsels van haar hoofd en heeft haar snijwonden met een mes toegebracht op de rechterpols. Als gevolg hiervan is [slachtoffer] leeggebloed en overleden., hetgeen een feit is zoals omschreven in het artikel 148paragraaf 1 van het Wetboek van Strafrecht (Sr).
- II.
Hij heeft in de nacht van 5 op 6 augustus 2007 te Szczecin de bankpas van de ING Bank (…), het identiteitsbewijs (…), het paspoort (…) en de mobiele telefoon van het merk Nokia 6610 met een waarde van 329 PLN (…) meegenomen met oog op het feit zich deze toe te eigenen ten nadele van [slachtoffer], hetgeen een feit is zoals omschreven in artikel 278paragraaf 1 Sr, in samenhang met artikel 275 paragraaf 1 Sr in verband met het artikel 11paragraaf 2 Sr.’
De arrondissementsrechtbank in Stettin, heeft betrokkene schuldig verklaard aan ‘alle twee tegen hem verweten daden’ en heeft hem veroordeeld tot de volgende straf:
- ‘—
voor de daad I op basis van het artikel 148paragraaf 1 Sr 15 jaar vrijheidsstraf;
- —
voor de daad II op basis van het artikel 278paragraaf 1 Sr, in samenhang met het artikel 11paragraaf 3 Sr 8 maanden vrijheidsstraf.’
De rechtbank heeft betrokkene een ‘totaalstraf’ opgelegd van 15 jaar vrijheidsberoving.
Bij brief van 24 januari 2011 heeft de voorzitter van de Derde Strafkamer van de Arrondissementsrechtbank te Szczecin aangegeven, dat het Poolse strafrecht het woord ‘voorbedachte raad’ niet kent. Hij heeft voorts de volgende uitleg gegeven:
‘De bovengenoemde wetsbepaling heeft betrekking op zowel de levensberoving die in verschillende rechtssystemen als ‘levensberoving met voorbedachten rade’, ‘eerste graads levensberoving’ of ‘moord’ wordt omschreven, als op de zogenaamde ‘levensberoving zonder voorbedachte rade’ of ‘tweedegraads levensberoving’. In de Poolse wet wordt er onderscheid gemaakt tussen de opzettelijke levensberoving (waaronder de zogenaamde levensberoving met voorbedachten rade en de ongeplande levensberoving die niettemin gepleegd wordt met het oogmerk om de dood van het slachtoffer te veroorzaken) en de levensberoving met een voorwaardelijk opzet.’
Bij brief van 23 maart 2011 heeft de voorzitter van de Strafkamer nog een nadere toelichting gegeven. Betrokkene is veroordeeld ‘voor de zwaarste soort van levensberoving volgens het Poolse recht’, te weten ‘levensberoving met een directe opzet — indien de dader tot doel heeft om een mens van het leven te beroven en er direct naar streeft om de dood van zijn slachtoffer te veroorzaken’.
De officier van justitie heeft geconcludeerd dat naar Nederlands recht betrokkene is veroordeeld voor diefstal en voor een delict dat moet worden gekwalificeerd als moord nu uit de stukken is gebleken dat betrokkene is veroordeeld voor de zwaarste variant van levensberoving die het Poolse recht kent. De rechtbank dient betrokkene dezelfde straf op te leggen als waartoe de Poolse rechtbank hem had veroordeeld dat wil zeggen een gevangenisstraf voor de duur van 15 jaren.
De raadsman van betrokkene heeft aangevoerd dat nu de voorbedachte rade niet vaststaat en de in het vonnis vermelde term ‘zamiar bezposredni’ had moeten worden vertaald als ‘werkende met het direct doel’ ofwel ‘ met het oogmerk’, het delict waarvoor betrokkene is veroordeeld gekwalificeerd dient te worden als doodslag. Gelet hierop en op de persoonlijke omstandigheden van betrokkene, dient de rechtbank, naar de mening van de raadsman, betrokkene naar Nederlandse maatstaven een gevangenisstraf op te leggen voor de duur van 5 jaren.
De rechtbank overweegt als volgt.
Vast staat dat betrokkene in Polen schuldig is bevonden aan een delict ex artikel 148paragraaf 1 Sr. Dit artikel lid luidt als volgt:
Degene die een mens doodslaat is onderworpen aan de vrijheidsstraf voor de tijd niet korter dan 8 jaar, de vrijheidsstraf van 25 jaar dan wel de levenslange vrijheidsstraf.
Gelet op de toelichting van de Poolse strafkamer staat voor de rechtbank vast dat ten onrechte in de vertaling van het vonnis wordt gesproken van voorbedachte raad, aangezien het Poolse recht deze term niet kent. Bewezen verklaard is het ‘directe opzet’ in de zin van artikel 148paragraaf 1 Sr. De vraag is dan of uit de processtukken kan worden opgemaakt, dat de bewezen verklaarde ‘directe opzet’ in dit geval naar Nederlands recht voorbedachte raad oplevert.
Volgens vaste jurisprudentie is voor bewezenverklaring van voorbedachte raad voldoende dat komt vast te staan dat verdachte de tijd had zich te beraden op het te nemen of genomen besluit, zodat hij gelegenheid heeft gehad na te denken over de betekenis en de gevolgen van zijn voorgenomen daad en zich daarvan rekenschap te geven. Bij doodslag heeft de dader gehandeld vanuit een ogenblikkelijke gemoedsbeweging.
De rechtbank stelt vast dat de processtukken uiterst summiere informatie bevat over de omstandigheden waaronder het slachtoffer van het leven is beroofd. Alleen de tenlastelegging omschrijft de uitgevoerde handelingen. Ervan uitgaande dat de Poolse rechtbank het ten laste gelegde bewezen heeft verklaard, heeft de dader blijkbaar 10 maal met een houten beeld op het hoofd van het slachtoffer geslagen en met een mes snijwonden toegebracht op haar rechterpols. Verder heeft hij die zelfde nacht een bankpas, een paspoort en een mobiele telefoon van het slachtoffer meegenomen.
Uit deze summiere informatie kan naar het oordeel van de rechtbank niet worden opgemaakt dat de dader heeft gehandeld met voorbedachte raad. Over het in de jurisprudentie genoemde tijdsverloop, vereist om van voorbedachte raad te kunnen spreken, leveren de processtukken geen informatie. Niet valt uit te sluiten dat de dader heeft gehandeld in een ogenblikkelijke gemoedsbeweging. Naar het oordeel van de rechtbank kan het bewezen verklaarde delict dan ook naar Nederlands recht niet worden gekwalificeerd als moord, maar als doodslag. Op grond van de nadere toelichting van de voorzitter van de Poolse strafkamer staat voor de rechtbank wel vast dat er sprake is geweest van directe opzet en niet van voorwaardelijk opzet, anders gezegd: de veroordeling heeft betrekking op het doelbewust, willens en wetens, het slachtoffer van het leven beroven.
In het vonnis van de Poolse strafkamer is toepassing gegeven aan het bepaalde in artikel 11, paragraaf 2 en 3, van het Poolse Wetboek van Strafrecht. Paragraaf 2 luidt: Als de daad de kenmerken uitput, vastgelegd bij twee of meer bepalingen van de strafwet, veroordeelt de rechtbank voor één misdrijf op grond van alle samenlopende bepalingen. Paragraaf 3 luidt: In het bij paragraaf 2 bepaalde geval veroordeelt de rechtbank op grond van een bepaling die de strengste straf voorziet. Uit het feit dat de Poolse rechtbank in dit geval deze samenloopbepalingen heeft toegepast, maakt de rechtbank op dat de levensberoving en de diefstal in zo direct verband met elkaar staan, dat er sprake is geweest van een gekwalificeerde doodslag ex artikel 288 Wetboek van Strafrecht.
De rechtbank concludeert op grond van de voorgaande overwegingen dat niet is komen vast te staan dat betrokkene is veroordeeld voor moord en diefstal, maar dat is vast komen te staan dat betrokkene is veroordeeld voor gekwalificeerde doodslag. Naar het oordeel van de rechtbank kan uit het oogpunt van een juiste normhandhaving niet worden volstaan met een andersoortige straf dan een onvoorwaardelijke vrijheidsbenemende straf.
Bij de bepaling van de strafduur heeft de rechtbank rekening gehouden met de ernst van de door de Poolse strafrechter bewezen verklaarde feiten, zoals onder meer tot uiting komt in het hierop gestelde wettelijk strafmaximum en in de straffen die voor soortgelijke feiten in Nederland worden opgelegd. De rechtbank stelt vast dat betrokkene blijkens een uittreksel uit de Justitiële Documentatie d.d. 2 december 2010 in Nederland niet eerder is veroordeeld voor strafbare feiten. Strafverminderend acht de rechtbank dat verdachte gedetineerd heeft gezeten in Polen onder een naar Nederlandse maatstaven zwaar detentieregime. Strafverzwarend acht de rechtbank het brute geweld waarmee het slachtoffer van het leven is beroofd.
Al met al acht de rechtbank een onvoorwaardelijke gevangenisstraf voor de duur van 13 jaar passend en geboden.’
5.
Bij de beoordeling van de eerste klacht dient te worden vooropgesteld dat de Nederlandse rechter voor wat betreft de beantwoording van de vraag of de tenuitvoerlegging toelaatbaar is, gelet op art. 28, derde lid, WOTS op basis van de feiten die de buitenlandse rechter kennelijk aan zijn veroordeling ten grondslag heeft gelegd, dient na te gaan of en zo ja welk strafbaar feit deze naar Nederlands recht opleveren (vgl. HR 23 augustus 2005, LJN AT7122). De omstandigheid dat het feit in het buitenland op een andere wijze is strafbaar gesteld doet niet ter zake. Verder is de Nederlandse rechter in een zodanig geval niet gehouden zijn beslissing, leidende tot een ‘andere kwalificatie’, nader te motiveren.1. Voor zover het middel op een andere opvatting berust, kan het dus niet tot cassatie leiden.
6.
De Poolse strafwetgeving die hier is toegepast kent geen ‘doodslag met voorbedachte raad’ die moord oplevert. Het Poolse wetboek kent geen equivalent van de term moord. De Bossche rechtbank is daarom, bij gebrek aan meer feitelijke gegevens die wijzen op voorbedachte raad, uitgegaan van doodslag. Terecht wordt aangenomen dat de vertaling van de bewezenverklaring waarin van ‘voorbedachte raad’ sprake is, berust op een kennelijke misslag. 2. Volgens de rechtbank levert het bewezenverklaarde wel een gekwalificeerde doodslag op (art. 288 Sr). De steller van het middel vecht die kwalificatie met reden aan. De rechtbank baseert de kwalificatie mede op het feit dat de Poolse rechter van een eendaadse samenloop uit zou zijn gegaan, maar dat is een misslag omdat de door de rechtbank in dat verband aangehaalde overweging geen betrekking heeft op de doodslag.
7.
De Poolse rechtbank heeft woordelijk verwezen naar art. 11 van de Kodeks Karny, het Pools Wetboek van strafrecht. Het bedoelde art. 11 staat in het eerste hoofdstuk van het wetboek dat gaat over de beginselen van de strafrechtelijke aansprakelijkheid (Zasady odpowiedzialnosci karnej). De toepassing van deze bepaling in het Poolse vonnis ziet onmiskenbaar op de gelijktijdige strafbedreiging van diefstal van andermans goederen (zoals de bankpas en de telefoon en de identiteitspas) strafbaar gesteld in artikel 278 KK en de wegneming van een identiteitspas, die ook afzonderlijk strafbaar is gesteld in art. 275 KK. In de Nederlandse dogmatiek zou met betrekking tot de wegneming van de identiteitspas inderdaad van eendaadse samenloop gesproken kunnen worden.
8.
De oplegging van de totaalstraf vloeit echter niet voort uit toepassing van art. 11, zoals de Bossche rechtbank overweegt, maar uit art. 85 KK dat staat in het hoofdstuk IX over samenloop van misdrijven en de combinatie van straffen en maatregelen. Die toepassing impliceert niet het verband dat door de exequaturrechter in het vonnis is aangenomen, hoewel niet kan worden uitgesloten dat bij nadere kennisneming van de feiten er wel sprake zou kunnen zijn van een gekwalificeerde doodslag. Het Poolse strafrecht kent ook een gekwalificeerde doodslag, bijvoorbeeld wanneer de doodslag is gepleegd in samenhang met een beroving (art. 148par. 2 onder 2 KK). Nu niet blijkt dat daarvan sprake is, wordt de basis voor de aanname dat er naar Nederlands recht een gekwalificeerde doodslag in de zin van art 288 Sr heeft plaatsgevonden wel erg mager. Het gegeven dat de diefstal(len) in dezelfde nacht en op dezelfde plaats zijn gepleegd jegens hetzelfde slachtoffer als de doodslag, is naar mijn mening buiten de feitenrechter om in ieder geval onvoldoende om aan te nemen dat er sprake is van een gekwalificeerde doodslag in de zin van art. 288 Sr.
9.
In HR 21 december 1993, LJN AD2009, NJ 1995/199, m.nt. A.H.J. Swart oordeelde de Hoge Raad omtrent art. 31, eerste lid, WOTS dat:
‘de rechter, bij het opleggen van de straf of maatregel welke op het overeenkomstige feit naar Nederlands recht is gesteld, de in het buitenland opgelegde sanctie, zonder de duur of de omvang daarvan te overschrijden, in beginsel dient te vervangen door een straf of maatregel die naar Nederlandse maatstaven en opvattingen geacht wordt te beantwoorden aan de ernst van het feit, de omstandigheden waaronder het is gepleegd en de persoon van de dader, zij het dat de rechter bij die vervanging tevens rekening dient te houden met internationale gevoeligheden.’3.
10.
Het belang voor verzoeker schuilt in het feit dat de rechtbank bij de strafomzetting rekening heeft gehouden met de strafoplegging in Nederland voor soortgelijke feiten als de gekwalificeerde doodslag. Het verschil tussen de maximale gevangenisstrafstraf van dertig jaar, art 288 Sr, en twintig jaar, op basis van eenvoudige doodslag, art. 287 Sr en rekening houdende met de meerdaadse samenloop, is zodanig substantieel dat verzoeker ook een reëel belang heeft bij het middel. Het middel slaagt.
11.
Gronden waarop de Hoge Raad gebruik zou moeten maken van zijn bevoegdheid de bestreden uitspraak ambtshalve te vernietigen heb ik niet aangetroffen.
12.
Deze conclusie strekt tot vernietiging van de bestreden uitspraak en tot terugwijzing van de zaak naar de Rechtbank te 's‑Hertogenbosch, opdat de zaak op de bestaande vordering opnieuw wordt behandeld en afgedaan.
De Procureur-Generaal bij de Hoge Raad der Nederlanden
AG
Voetnoten
Voetnoten Conclusie 15‑11‑2011
In de strafrechtsliteratuur wordt de Poolse gekwalificeerde doodslag, bijvoorbeeld ‘doodslag gepleegd in verband met roof’ (art 148 lid 2 onder 2 KK, Pools Wetboek van strafrecht) wel aangeduid als moord. Zie: Prof. Dr. Dr. Uwe Scheffler / Mag. Kamila Matthies LL.M., ‘Die vorsätzlichen Tötungsdelikte im polnischen und deutschen Strafrecht’, p. 243, in: Wolf (Hrsg) Kriminalität im Grenzgebiet, Band 5/6: Das neue polnische Strafgesetzbuch, Schriftenreihe der Juristischen Fakultät der Europa-Universität Viadrina Frankfurt (Oder), u.a. Berlin 2002, S. 243 ff, p. 244.
Vgl. HR 8 juni 2004, LJN AO8390.