HR, 08-06-2004, nr. 00414/04W
ECLI:NL:HR:2004:AO8390
- Instantie
Hoge Raad (Strafkamer)
- Datum
08-06-2004
- Zaaknummer
00414/04W
- Conclusie
Mr Jörg
- LJN
AO8390
- Vakgebied(en)
Internationaal strafrecht (V)
- Brondocumenten en formele relaties
ECLI:NL:PHR:2004:AO8390, Conclusie, Hoge Raad (Advocaat-Generaal), 08‑06‑2004
Arrest Hoge Raad: ECLI:NL:HR:2004:AO8390
ECLI:NL:HR:2004:AO8390, Uitspraak, Hoge Raad (Strafkamer), 08‑06‑2004; (Cassatie)
Conclusie: ECLI:NL:PHR:2004:AO8390
Conclusie: ECLI:NL:PHR:2004:AO8390
Conclusie: ECLI:NL:PHR:2004:AO8390
- Wetingang
art. 31 Wet overdracht tenuitvoerlegging strafvonnissen
- Vindplaatsen
NbSr 2004/225
Conclusie 08‑06‑2004
Mr Jörg
Partij(en)
Nr. 00414/04 W
Mr Jörg
Zitting 20 april 2004
Conclusie inzake:
[verzoeker=de veroordeelde]
1.
De rechtbank te Alkmaar heeft verlof verleend tot tenuitvoerlegging in Nederland van de beslissing van The City Court te Graasten (Denemarken) van 26 mei 2003, waarbij de veroordeelde is veroordeeld tot een gevangenisstraf van zeven jaren en zes maanden, en wel voor de duur van zevenenzestig maanden en vijftien dagen.
2.
Namens verzoeker heeft mr T.B. Trotman, advocaat te 's-Gravenhage, bij schriftuur één middel van cassatie voorgesteld.
3.
Het middel klaagt onder verwijzing naar HR 21 december 1993, NJ 1995, 199 m.nt. AHJS dat de rechtbank bij de omzetting van de door de Deense rechtbank opgelegde straf art. 31 WOTS en art. 11 VOGP heeft geschonden, althans dat de strafmaatoverweging niet consistent is, innerlijk tegenstrijdig en daardoor onbegrijpelijk.
4.
De officier van justitie heeft met betrekking tot de door de WOTS-rechter op te leggen straf overwogen dat aan de veroordeelde een straf diende te worden opgelegd waardoor de veroordeelde geen dag langer, maar ook geen dag korter in Nederlandse detentie zou moeten verblijven dan hij in Denemarken in detentie had moeten verblijven.
5.
Uit de door de Deense autoriteiten verstrekte informatie volgt dat een veroordeelde aan wie voorgoed de toegang tot Denemarken is ontzegd, na ommekomst van de helft van de aan hem opgelegde straf voorwaardelijk wordt vrijgelaten. In het onderhavige geval is door de Deense rechtbank bepaald dat verzoeker zich gedurende de rest van zijn leven niet meer in Denemarken mag bevinden. Rekening houdend met de Nederlandse regeling van vervroegde invrijheidstelling betekent dit, aldus de officier van justitie, dat om op precies dezelfde effectieve straftijd uit te komen, de veroordeelde een onvoorwaardelijke gevangenisstraf van zevenenzestig maanden en vijftien dagen dient te worden opgelegd.
6.
De verdediging heeft blijkens de pleitnotities een veel lagere straf bepleit.
7.
De rechtbank heeft de veroordeelde conform de conclusie van het OM een gevangenisstraf opgelegd van zevenenzestig maanden en vijftien dagen. De rechtbank heeft hierbij onder meer het volgende overwogen:
"Bij de bepaling van de soort, de duur en de vorm van die straf heeft zij in het bijzonder het volgende laten meewegen.
[De veroordeelde] heeft zich schuldig gemaakt aan het invoeren in Denemarken van een kilogram cocaïne en 10.221 xtc-pillen.
De ernst van dit feit zal mede beoordeeld dienen te worden naar de normen die daarvoor gelden in het land waar het delict is gepleegd.
In Denemarken geldt de invoer van verdovende middelen als de onderhavige als een ernstige inbreuk op de rechtsorde. Ook naar Nederlands recht is het invoeren van een dergelijke hoeveelheid verdovende middelen een ernstig feit.
De door de Deense rechter opgelegde straf is aanmerkelijk hoger dan de door de Nederlandse rechter voor soortgelijke delicten opgelegde straffen. De rechtbank ziet dan ook aanleiding om, rekening houdend met de ernstige inbreuk op de Deense rechtsorde, een gevangenisstraf op te leggen van een duur die dezelfde daadwerkelijke vrijheidsbeneming met zich brengt als wanneer de genoemde beslissing van 26 mei 2003 door een Nederlandse rechterlijke instantie zou zijn genomen, rekening houdend enerzijds met de ernstige inbreuk op de Deense rechtsorde, anderzijds met de in Denemarken toegepaste regeling van voorwaardelijke invrijheidstelling."
8.
De Hoge Raad oordeelde in zijn arrest van 21 december 1993, NJ 1995, 199:
"dat art. 31, eerste lid, WOTS aldus moet worden verstaan, dat de rechter, bij het opleggen van de straf of maatregel welke op het overeenkomstige feit naar Nederlands recht is gesteld, de in het buitenland opgelegde sanctie, zonder de duur of omvang daarvan te overschrijden, in beginsel dient te vervangen door een straf of maatregel die naar Nederlandse maatstaven en opvattingen geacht wordt te beantwoorden aan de ernst van het feit, de omstandigheden waaronder het is gepleegd en de persoon van de dader, zij het dat de rechter bij die vervanging tevens rekening dient te houden met internationale gevoeligheden."
9.
De Nederlandse strafomzettingsrechter dient dus tussen de Scylla van internationale gevoeligheden en de Charybdis van nationale verworvenheden door te varen. Dat deed de rechtbank echter niet: zij koerste enkel op Scylla en is daar mijns inziens dan ook op de rotsen gelopen. Door zich geheel te oriënteren op de straftijd die verzoeker in Denemarken nog effectief zou dienen uit te zitten is zij tekort geschoten in haar taak een straf op te leggen waarin ook de Nederlandse maatstaven en opvattingen over een delict als het onderhavige doorklinken. Zulks houdt niet in dat de opnieuw bepaalde straf niet geheel gelijk aan de buitenlandse straf kan zijn, maar dan zal de rechter moeten beargumenteren waarom - in een geval waarin de Nederlandse maatstaven en opvattingen meebrengen dat voor een bepaald delict een lagere straf pleegt te worden opgelegd - de bijzonderheden van het geval geen lagere straf toelaten. De officier van justitie heeft verzoeker daartoe nog wel het een en ander voor de voeten geworpen, maar daarvan keert (terecht) in het vonnis niets terug. Ook overigens ontbreekt in het vonnis echter een argumentatie waarom de Nederlandse straf precies gelijk moet zijn aan de buitenlandse straf.
De rechtbank heeft art. 31, eerste lid, WOTS geschonden.
10.
Naar zijn bedoeling gelezen, is het middel terecht voorgesteld.
11.
Deze conclusie strekt tot vernietiging van de bestreden uitspraak en tot verwijzing van de zaak naar de rechtbank te Amsterdam opdat opnieuw in de straf wordt voorzien.
De Procureur-Generaal
bij de Hoge Raad der Nederlanden
AG
Uitspraak 08‑06‑2004
Inhoudsindicatie
WOTS-zaak; strafmotivering. Aan veroordeelde is t.z.v. een Opiumwetdelict een zodanige straf opgelegd dat hij, gelet op de vi-regelingen in Nederland en in Denemarken, feitelijk net zo lang gedetineerd zal zijn als wanneer hij de hem in Denemarken opgelegde straf had moeten ondergaan. De motivering van deze straf blijft binnen de grenzen van art. 11.1d VOGP en voldoet aan art. 31.1 WOTS.
Partij(en)
8 juni 2004
Strafkamer
nr. 00414/04 W
SG/SM
Hoge Raad der Nederlanden
Arrest
op het beroep in cassatie tegen een uitspraak van de Rechtbank te Alkmaar van 5 januari 2004 omtrent een verzoek van het Koninkrijk Denemarken tot overname van de tenuitvoerlegging van een rechterlijke beslissing tegen:
[de veroordeelde], geboren te [geboorteplaats] op [geboortedatum] 1959, ten tijde van de betekening van de aanzegging gedetineerd in Het Huis van Bewaring "Havenstraat" te Amsterdam.
1. De bestreden uitspraak
De Rechtbank heeft toelaatbaar verklaard de tenuitvoerlegging van de beslissing van The City Court te Graasten (Denemarken) van 26 mei 2003, waarbij de veroordeelde is veroordeeld tot een gevangenisstraf van zeven jaren en zes maanden. De Rechtbank heeft verlof verleend tot tenuitvoerlegging in Nederland van genoemde beslissing en de veroordeelde daartoe ter zake van de in die beslissing vermelde feiten een gevangenisstraf opgelegd van 67 maanden en vijftien dagen. Voorts heeft de Rechtbank bevolen dat de tijd, welke de veroordeelde in Denemarken ter uitvoering van de hem aldaar opgelegde sanctie, met het oog op de overbrenging naar Nederland en uit hoofde van de Wet overdracht tenuitvoerlegging strafvonnissen van zijn vrijheid is beroofd geweest, bij de uitvoering van die straf geheel in mindering zal worden gebracht.
2. Geding in cassatie
Het beroep is ingesteld door de veroordeelde. Namens deze heeft mr. T.B. Trotman, advocaat te 's-Gravenhage, bij schriftuur een middel van cassatie voorgesteld. De schriftuur is aan dit arrest gehecht en maakt daarvan deel uit.
De Advocaat-Generaal Jörg heeft geconcludeerd dat de Hoge Raad de bestreden uitspraak zal vernietigen en de zaak zal verwijzen naar de Rechtbank te Amsterdam opdat opnieuw in de straf wordt voorzien.
3. Beoordeling van het middel
3.1.
Het middel klaagt dat de Rechtbank een straf heeft opgelegd die niet voldoet aan het daaromtrent in de Wet overdracht tenuitvoerlegging strafvonnissen (WOTS) en het toepasselijke verdrag voorgeschrevene, althans die strafoplegging niet naar behoren heeft gemotiveerd.
3.2.
De Rechtbank heeft met betrekking tot de door haar opgelegde straf overwogen:
"Bij de beslissing over de straf die aan [de veroordeelde] dient te worden opgelegd, heeft de rechtbank zich laten leiden door:
- 4.1.
De aard van het feit en de omstandigheden waaronder het is begaan, zoals deze zijn vastgesteld door The City Court te Graasten (Denemarken) van 26 mei 2003.
- 4.2.
De persoon van [de veroordeelde], een en ander zoals de rechtbank is gebleken uit de zich in het dossier bevindende stukken, waaronder het over [de veroordeelde] uitgebrachte voorlichtingsrapport van 5 december 2003, van de Reclassering Nederland, alsmede uit het verhandelde ter terechtzitting.
De rechtbank is, gelet op het vorenstaande, van oordeel dat een onvoorwaardelijke vrijheidsbenemende straf op haar plaats is.
Bij de bepaling van de soort, de duur en de vorm van die straf heeft zij in het bijzonder het volgende laten meewegen. [De veroordeelde] heeft zich schuldig gemaakt aan het invoeren in Denemarken van 1 kilogram cocaïne en 10.221 xtc-pillen.
De ernst van dit feit zal mede beoordeeld dienen te worden naar de normen die daarvoor gelden in het land waar het delict is gepleegd.
In Denemarken geldt de invoer van verdovende middelen als de onderhavige als een ernstige inbreuk op de rechtsorde. Ook naar Nederlands recht is het invoeren van een dergelijke hoeveelheid verdovende middelen een ernstig feit.
De door de Deense rechter opgelegde straf is aanmerkelijk hoger dan de door de Nederlandse rechter voor soortgelijke delicten opgelegde straffen. De rechtbank ziet dan ook aanleiding om, rekening houdend met de ernstige inbreuk op de Deense rechtsorde, een gevangenisstraf op te leggen van een duur die dezelfde daadwerkelijke vrijheidsbeneming met zich brengt als wanneer de genoemde beslissing van 26 mei 2003 door een Nederlandse rechterlijke instantie zou zijn genomen, rekening houdend enerzijds met de ernstige inbreuk op de Deense rechtsorde, anderzijds met de in Denemarken toegepaste regeling van voorwaardelijke invrijheidstelling."
3.3.
Bij de stukken van het geding bevinden zich:
- (i)
een vonnis van het City Court te Graasten (Denemarken) van 26 mei 2003, dat in de Nederlandse vertaling zakelijk weergegeven onder meer inhoudt dat de veroordeelde tot zeven jaar en zes maanden gevangenisstraf is veroordeeld en dat hij zich gedurende de rest van zijn leven niet meer in Denemarken mag bevinden;
- (ii)
een brief van het Ministerie van Justitie van Denemarken van 29 augustus 2003 die in de Nederlandse vertaling onder meer inhoudt:
"[De veroordeelde] zal derhalve zijn volledige straf hebben uitgezeten op 10 juli 2010 en zoals gebruikelijk kan hij verwachten dat hij voorwaardelijk wordt vrijgelaten nadat hij tweederde van de toebedeelde gevangenisstraf heeft uitgezeten.
Die veroordeelden, die gedurende de rest van hun leven niet meer in het land mogen terugkeren, worden gewoonlijk voorwaardelijk vrijgelaten nadat de helft van de gevangenisstraf is uitgezeten."
3.4.
Het te dezen toepasselijke art. 31, eerste lid, WOTS dient aldus te worden verstaan, dat de rechter, bij het opleggen van de straf of maatregel welke op het overeenkomstige feit naar Nederlands recht is gesteld, de in het buitenland opgelegde sanctie, zonder de duur of de omvang daarvan te overschrijden, in beginsel dient te vervangen door een straf of maatregel die naar Nederlandse maatstaven en opvattingen geacht wordt te beantwoorden aan de ernst van het feit, de omstandigheden waaronder het is gepleegd en de persoon van de dader, zij het dat de rechter bij die vervanging tevens rekening dient te houden met internationale gevoeligheden (vgl. HR 21 december 1993, NJ 1995, 199).
3.5.
De motivering van de straf, die blijft binnen de grenzen die art. 11, eerste lid aanhef en onder d, van het toepasselijke Verdrag inzake de overbrenging van gevonniste personen (Trb. 1983, 74) stelt, voldoet aan deze in art. 31, eerste lid, WOTS gestelde eisen. Blijkens de door haar opgelegde straf en de hiervoor weergegeven motivering daarvan heeft de Rechtbank immers, uitgaande van de door de Deense rechter opgelegde straf, in de Nederlandse regeling met betrekking tot de vervroegde invrijheidstelling reden gezien om een straf op te leggen van een kortere duur dan door de Deense rechter was opgelegd, doch overigens in de aard van het feit, dat naar zij heeft overwogen ook naar Nederlandse maatstaven als ernstig moet worden aangemerkt, de omstandigheden waaronder het is begaan en de persoon van de veroordeelde aanleiding gevonden om niet verder van de door die rechter opgelegde straf af te wijken dan zij heeft gedaan.
Kennelijk heeft de Rechtbank met haar verwijzing enerzijds naar het feit dat de door de Deense rechter opgelegde straf aanmerkelijk hoger is dan de door de Nederlandse rechter voor soortgelijke delicten opgelegde straffen en anderzijds naar de in Denemarken toegepaste regeling van voorwaardelijke invrijheidstelling, tot uitdrukking willen brengen dat de verschillen in strafoplegging vooral samenhangen met een uiteenlopende regeling van vervroegde of voorwaardelijke invrijheidstelling indien de veroordeelde tevens een verbod is opgelegd om in Denemarken te verblijven. Aldus komt het oordeel van de Rechtbank daarop neer dat aan de veroordeelde een straf dient te worden opgelegd die voor wat betreft de feitelijk te ondergane vrijheidsbeneming overeenkomt met de duur van de detentie die de veroordeelde, aan wie een verblijfsontzegging in Denemarken was opgelegd, aldaar in het voor hem gunstigste geval zou hebben moeten ondergaan.
Bedoelde motivering, aldus verstaan, geeft geen blijk van een onjuiste rechtsopvatting en is niet onbegrijpelijk.
Het middel faalt derhalve.
4. Slotsom
Nu het middel niet tot cassatie kan leiden, terwijl de Hoge Raad ook geen grond aanwezig oordeelt waarop de bestreden uitspraak ambtshalve zou behoren te worden vernietigd, moet het beroep worden verworpen.
5. Beslissing
De Hoge Raad verwerpt het beroep.
Dit arrest is gewezen door de vice-president C.J.G. Bleichrodt als voorzitter, en de raadsheren J.P. Balkema en J. de Hullu, in bijzijn van de waarnemend-griffier J.D.M. Hart, en uitgesproken op 8 juni 2004.