Rb. Utrecht, 23-06-2010, nr. 287179 / KG ZA 10-429
ECLI:NL:RBUTR:2010:BM9448
- Instantie
Rechtbank Utrecht
- Datum
23-06-2010
- Zaaknummer
287179 / KG ZA 10-429
- LJN
BM9448
- Vakgebied(en)
Civiel recht algemeen (V)
- Brondocumenten en formele relaties
ECLI:NL:RBUTR:2010:BM9448, Uitspraak, Rechtbank Utrecht, 23‑06‑2010; (Kort geding)
Hoger beroep: ECLI:NL:GHAMS:2011:BR0246, Bekrachtiging/bevestiging
Uitspraak 23‑06‑2010
Inhoudsindicatie
Gebruikte domeinnaam en inhoud van de betreffende website onrechtmatig. Het belang van eiser op bescherming van zijn eer en goede naam wegen zwaarder dan het door gedaagde gestelde belang bij handhaving van de website en de uitlatingen daarop. De voorzieningenrecht beveelt daarom de website inclusief inhoud van het internet te verwijderen en verwijderd te houden.
Partij(en)
vonnis
RECHTBANK UTRECHT
Sector handels- en familierecht
zaaknummer / rolnummer: 287179 / KG ZA 10-429
Vonnis in kort geding van 23 juni 2010
in de zaak van
[eiser],
wonende te [woonplaats],
eiser,
advocaat mr. S.G. Rissik,
tegen
[gedaagde],
wonende te [woonplaats],
gedaagde,
verschenen in persoon,
Partijen zullen hierna [eiser] en [gedaagde] genoemd worden.
1. De procedure
1.1.
Het verloop van de procedure blijkt uit:
- -
de dagvaarding, betekend op 26 mei 2010;
- -
de producties 1 tot en met 3 van [eiser];
- -
de producties 1 tot en met 50 van [gedaagde];
- -
de mondelinge behandeling op 9 juni 2010;
- -
de pleitnota van [eiser];
- -
de pleitnota van [gedaagde], tevens omvattende het door [gedaagde] overgelegde stuk met het opschrift ‘Laatste woord [gedaagde] bij kort geding 9 juni 2010’.
1.2.
Ten slotte is vonnis bepaald.
2. De feiten
2.1.
In november 2000 is [gedaagde] in Hannover aan het hoofd geopereerd door neurochirurg [A]. Aanleiding voor de operatie was bewusteloosheid bij rechtsdraaiing van het hoofd.
2.2.
In de jaren 2001 tot en met 2003 en 2005 tot en met 2008 heeft [gedaagde] diverse artsen bezocht. Door de revalidatiearts [B] is [gedaagde] begin 2005 verwezen naar de neurochirurg [C] in het UMC Groningen, teneinde advies in te winnen over medicatie (met betrekking tot de bloeddruk) en eventuele behandelperspectieven. Uiteindelijk heeft op 17 mei 2005 een consult plaatsgevonden bij [eiser]. [eiser] heeft schriftelijk advies uitgebracht aan de revalidatiearts [B]. [gedaagde] heeft terstond afschrift hiervan ontvangen.
2.3.
[eiser] voert als neuroloog praktijk in het UMC Groningen.
2.4.
[gedaagde] heeft na het consult bij [eiser] een tweetal brieven, van 17 en 24 mei 2005, gestuurd aan [eiser], waarin zij hem ondermeer gebrek aan kennis en onzorgvuldig medisch handelen verwijt. Op deze brieven is niet door [eiser] geantwoord.
2.5.
[gedaagde] is voorzitter van de stichting/belangengroep ‘Slachtoffers Iatrogene Nalatigheid – Nederland’ (hierna: SIN-NL) en de stichting/belangengroep IEU-Alliance. Deze belangengroepen/stichtingen komen op voor de belangen van slachtoffers van medische fouten en hun nabestaanden. De Stichting SIN-NL is op 12 januari 2010 opgericht, met [gedaagde] als enig bestuurder.
2.6.
[gedaagde] heeft de website www.sin-nl.org in het leven geroepen. Op deze website is een zogenaamde ‘zwarte lijst’ opgenomen, waarop een foto en de naam van [eiser] is geplaatst onder vermelding van de tekst: ‘[eiser]. Medisch specialist UMC Groningen. Weigert eerlijke diagnostiek, informatie en herstelbehandeling aan slachtoffer van medische fout.’ [eiser] heeft bij e-mail van 19 december 2007 verzocht zijn foto, naam en de begeleidende tekst van de website te verwijderen.
2.7.
[gedaagde] heeft haar medewerking verleend aan het in het tijdschrift Medisch Contact van 9 april 2009 gepubliceerd artikel ‘Wakker schudden met shocktherapie’. Dit artikel betreft een interview met [gedaagde] waarin zij haar bezorgdheid uitspreekt over de wijze waarop patiënten na een medische fout worden behandeld door de medische sector in Nederland en Europa. Daarbij spreekt zij haar wens uit dat artsen gaan erkennen dat zij een fout hebben gemaakt, dat de slachtoffers een herstelbehandeling krijgen en dat zij, dan wel hun nabestaanden, eerlijke informatie krijgen.
2.8.
In medisch Contact van 28 mei 2009 heeft [eiser] door middel van een ingezonden brief op voornoemd artikel gereageerd.
2.9.
[gedaagde] is bij de rechtbank Groningen een procedure in kort geding gestart tegen [eiser], waarin zij onder meer heeft gevorderd [eiser] te veroordelen tot het plaatsen van een rectificatie in Medisch Contact. [gedaagde] heeft in die procedure gesteld dat [eiser] met de publicatie van de door hem ingezonden brief zijn beroepsgeheim heeft geschonden, omdat uit de brief duidelijk is op te maken dat het voorbeeld dat [eiser] noemt, [gedaagde] betreft. Aldus heeft [eiser] onrechtmatig jegens [gedaagde] gehandeld.
[eiser] heeft ter gelegenheid van die procedure een eis in reconventie ingesteld, waarin hij onder meer heeft gevorderd [gedaagde] te veroordelen tot het verwijderen van [eiser] van de zwarte lijst en de daarmee samenhangende omschrijving van [eiser], alsmede tot het plaatsen van een rectificatie op de website van SIN-NL.
2.10.
Na de publicatie van de ingezonden brief van [eiser], en voorafgaand aan de mondelinge behandeling van de zaak op 9 september 2009 bij de rechtbank Groningen, heeft [gedaagde] zelf (meerdere malen) nadrukkelijk de publiciteit gezocht, waarbij zij heeft verklaard dat zij de persoon is die door [eiser] in zijn brief als patiënt is bedoeld (rechtsoverweging 5.6. van het vonnis van de voorzieningenrechter van de rechtbank Groningen van 25 september 2009).
Uiteindelijk heeft de voorzieningenrechter van de rechtbank Groningen in haar vonnis van 25 september 2009 onder meer het volgende overwogen:
“(…) 5.7. Alles afwegende, is de voorzieningenrechter van oordeel dat uit de
inhoud van de ingezonden brief van [eiser] in de destijds gegeven context niet volgt
dat in die brief wordt gedoeld op de persoon van [gedaagde]. De voorzieningenrechter
betrekt meer in het bijzonder bij dit oordeel dat de twee naar [gedaagde] verwijzende
openingszinnen (zelfs qua lay-out) los staan van de daarop volgende alinea waarin
het medisch consult wordt beschreven. Aldus is de koppeling tussen de
patiënteninformatie en de persoon van [gedaagde] voor een derde niet kenbaar, zodat
[eiser] geen schending van zijn beroepsgeheim jegens [gedaagde] kan worden
verweten. (…)
- 6.3.
De voorzieningenrechter stelt voorop dat SIN-NL in het kader van het
- 6.4.
bereiken van haar doel, waarbij zij – zoals zij heeft gesteld – door de
medische sector wordt tegengewerkt omdat medische fouten en de gevolgen daarvan in de doofpot worden gestopt en er in de medische wereld een cultuur van ‘elkaar dekken’ bestaat, op een stevige wijze de publiciteit mag zoeken waarbij het haar, gelet op de aard van de gestelde tegenwerking, toekomt om publieke figuren uit de medische wereld openlijk op hun verantwoordelijkheid aan te spreken en te beschuldigen indien deze verantwoordelijkheden niet worden nagekomen.
Daarbij is tevens van belang dat de ‘zwarte lijst’ op de website van SIN-NL – die niet alleen namen van artsen maar ook van politici en publieke figuren uit de gezondheidszorg omvat – er in z’n totaliteit toe strekt publiciteit en aandacht te genereren voor medische fouten en de wijze waarop daarmee – tot op heden – in de visie van SIN-NL door de medische wereld wordt omgegaan.
- 6.4.
Daartegenover staat dat [gedaagde] zonder dat een bezwaarcommissie of een tuchtrechtelijk college zich op een negatieve wijze over zijn functioneren heeft uitgelaten op de ‘zwarte lijst’ is geplaatst. Daarbij dient evenwel betrokken te worden dat een hoge (medische) functie zoals door [gedaagde] wordt bekleed met zich kan brengen dat er (in het openbaar) kritiek op het functioneren wordt geuit en dat men daartegen (tot op zekere hoogte) ook bestand moet zijn, hetgeen door [gedaagde] ook zelf is erkend. In dit concrete geval dient daarbij voorts de omstandigheid betrokken te worden dat [gedaagde] in het verleden heeft laten blijken dat de plaatsing op de ‘zwarte lijst’ van SIN-NL hem niet raakt dan wel schaadt en dat hij – na zijn e-mail van 19 december 2007 waarin hij SIN-NL heeft verzocht zijn naam, foto en begeleidende tekst van hun website te verwijderen – lange tijd stil is blijven zitten, waardoor hij (tot op zekere hoogte) zijn recht heeft verwerkt om nu nog verwijdering van de ‘zwarte lijst’ te vorderen.
- 6.5.
Alles afwegende, is de voorzieningenrechter van oordeel dat in dit concrete geval gezien de specifieke hiervoor genoemde omstandigheden aan het belang van SIN-NL een zwaarder gewicht dient te worden toegekend dan aan het persoonlijk belang van [gedaagde]. Derhalve zullen de vorderingen van [gedaagde] worden afgewezen. (…)”
2.11.
In Medisch Contact van 7 januari 2010 is een artikel geplaatst van [D], met als titel “Dokters vogelvrij op internet”. In dit artikel wordt onder meer door [eiser] een reactie gegeven op het vonnis van de rechtbank Groningen van 25 september 2009.
2.12.
In januari 2010 is de website ‘[website]’ publiek toegankelijk geworden op het internet. De rechthebbende op de website is SIN-NL. Op de website is onder het kopje ‘medische misdrijven’ onder meer het volgende vermeld:
“(…) Dokter [eiser] maakt zich schuldig aan fraude, mishandeling, het toebrengen
van zwaar lichamelijk letsel, het achterlaten van een hulpbehoevende in nood en
doodslag c.q. moord op termijn, door het bewust en met opzetten weigeren van
adequate medische begeleiding. De Rechtbank te Groningen oordeelde op 25
September 2009 dat SIN-NL neuroloog [eiser] op de zwarte lijst mag handhaven.
Dokter [eiser] heeft geen hoger beroep aangetekend, dus de uitspraak is definitief.
(…)”
Onder het kopje ‘home’ op dezelfde website staat het volgende vermeld:
“(…) slachtoffers latrogene Nalatigheid SIN-NL heeft deze site opgezet uit publiek
belang om dokter [eiser], neuroloog in het UMCG te Groningen, openlijk
erop aan te spreken dat hij niet voldaan heeft aan zijn wettelijke zorgplicht jegens
een slachtoffer van medische fouten. Hij handhaaft hiermee de doofpoot van
medische fouten en dekt disfunctionerende vakbroeders. Bovendien koos [eiser]
ervoor om het slachtoffer via een ingezonden brief te belasteren, hetgeen de inzet
werd van een kort geding. SIN-NL beseft dat neuroloog [eiser] ongetwijfeld ook
vele patiënten deskundig en respectvol behandelt, maar dat betekent niet dat hij
daarom het recht heeft om slachtoffers van medische fouten aan hun lot over te
laten. [eiser] blijkt NB meer slachtoffers te hebben gemaakt. (…)”
2.13.
Bij brief van 30 maart 2010 heeft [eiser] via zijn raadsman [gedaagde] verzocht de gewraakte publicaties van het internet te verwijderen. [gedaagde] heeft hieraan niet voldaan, de website [website], en daarmee de gewraakte publicaties, is nog steeds publiekelijk toegankelijk.
3. Het geschil
3.1.
[eiser] vordert samengevat – om [gedaagde] bij vonnis, uitvoerbaar bij voorraad, te veroordelen;
- a.
de website [website] en de daarin opgenomen gewraakte passages van het internet te verwijderen en verwijderd te houden;
- b.
een verzoek in te dienen bij de domeinnaamhouder van de website tot het verwijderen en verwijderd houden van de website;
- c.
een verzoek in te dienen bij de exploitanten van zoekmachines tot het verwijderen en verwijderd houden van de inhoud van de website;
- d.
tot het staken en gestaakt houden van het gebruik van de naam ‘[eiser]’ op de website en in publicaties op internet en anderszins;
- e.
het onder a tot en met d gevorderde op straffe van een dwangsom;
- f.
tot betaling van een bedrag van EUR 5.000,-- als een voorschot op immateriële schadevergoeding;
- g.
in de kosten.
3.2.
Ter onderbouwing van zijn vorderingen stelt [eiser] dat [gedaagde] onrechtmatig jegens hem heeft gehandeld. Daartoe voert [eiser] aan dat door het plaatsen van uitlatingen als ‘schuldig aan fraude, mishandeling, het toebrengen van zwaar lichamelijk letsel, het achterlaten van een hulpbehoevende in nood en doodslag c.q. moord op termijn’ op het internet [eiser] zonder redelijke grond van zeer ernstige misdrijven wordt beschuldigd. De gewraakte uitlatingen zijn disproportioneel, zijn aan te merken als smaad(schrift) en tasten de eer en goede naam van [eiser] aan. Bovendien worden de uitlatingen geplaatst op een website die de naam van [eiser] draagt, zonder dat toestemming is gegeven voor het gebruik van de naam van [eiser].
3.3.
[gedaagde] voert verweer. Op de stellingen van partijen wordt hierna, voor zover van belang, nader ingegaan.
4. De beoordeling
Spoedeisend belang althans rechtsverwerking
4.1.
Door [gedaagde] is als meest verstrekkende verweer aangevoerd dat [eiser] geen spoedeisend belang heeft bij een voorlopige voorziening in kort geding. [gedaagde] meent dat [eiser] te lang heeft gewacht met het instellen van een vordering. Verder heeft [gedaagde] aangevoerd dat sprake is van rechtsverwerking nu [eiser] niet tegen het vonnis van de rechtbank Groningen van 25 september 2009 in hoger beroep is gekomen en de website [website] (hierna: [website]) dient te worden aangemerkt als een uitwerking van de toestemming die [gedaagde] is gegeven door de voorzieningenrechter te Groningen om [eiser] te handhaven op de zwarte lijst op de website www.sin-nl.org (hierna: sin-nl.org).
4.2.
[eiser] heeft aangevoerd dat onderhavige procedure ziet op uitlatingen gedaan op de website [website] en derhalve niet als uitwerking van de website van SIN-NL kan worden aangemerkt. Dat [eiser] tegen het vonnis van de rechtbank Groningen van 25 september 2009 niet in hoger beroep is gekomen doet daarom in dit kader niet ter zake. Verder heeft [eiser] aangevoerd dat hij heeft gewacht met het starten van een gerechtelijke procedure, omdat hij hoopte en trachtte in der minne tot een oplossing te komen. Toen dit niet mogelijk bleek en de website [website] gehandhaafd bleef, heeft [eiser] de onderhavige procedure aangespannen. [eiser] stelt zich op het standpunt dat hij (reputatie- en immateriële)schade ondervindt en derhalve spoedeisend belang heeft bij de gevorderde voorlopige voorzieningen.
4.3.
Bij de beoordeling van de vraag of [eiser] voldoende spoedeisend belang heeft bij zijn vorderingen in de zin van artikel 254 Rv wordt het volgende vooropgesteld. Op grond van vaste jurisprudentie geldt dat, indien in kort geding een voorziening wordt gevraagd die ertoe strekt een einde te maken aan, als stelselmatige inbreuk op een subjectief recht aan te merken handelingen waarvan de eisende partij doorlopend schade ondervindt, het alleszins voor de hand ligt dat deze partij een spoedeisend belang heeft bij haar vorderingen. De enkele omstandigheid dat de eisende partij geruime tijd heeft laten verlopen voordat zij in kort geding een tot het verkrijgen van een verbod van de gewraakte handelingen strekkende vordering instelde, behoeft de kortgedingrechter er niet van te weerhouden aan te nemen dat een spoedeisend belang bij de vordering bestaat (vgl. HR 29 juni 2001, NJ 2001, 602). Dit toetsingskader in acht genomen, wordt voorshands geoordeeld dat [eiser] voldoende spoedeisend belang heeft bij zijn vorderingen, aangezien er een voortdurende situatie bestaat waarin [gedaagde] volgens [eiser] de eer en goede naam van [eiser] aantast door feitelijk onjuiste en onnodig grievende uitlatingen op internet te plaatsen.
Ook de omstandigheid dat [eiser] geen hoger beroep heeft ingesteld tegen het vonnis van de rechtbank Groningen van 25 september 2009 is onvoldoende om de conclusie te kunnen dragen dat sprake is van rechtsverwerking aan de zijde van [eiser]. De voorzieningenrechter weegt daarbij met name mee dat het een procedure in kort geding betrof, ten aanzien waarvan de mogelijkheid om een zogenaamde bodemprocedure te starten nog immer open staat. Bovendien is de voorzieningenrechter voorshands met [eiser] van oordeel dat onderhavige vorderingen betrekking hebben op uitingen van een geheel andere aard en voorshands niet zijn te kwalificeren als (slechts) forse kritiek op de handelwijze van [eiser], zodat zij niet zijn te beschouwen als een uitwerking van hetgeen op grond van het vonnis van 25 september 2009 toegestaan zou zijn.
Dit betekent dat voldoende aannemelijk is dat [eiser] een spoedeisend belang heeft bij de ingestelde vorderingen.
Het gebruik van de domeinnaam [website]
4.4.
Ter beoordeling ligt voor of het gebruik van de website [website] onrechtmatig is jegens [eiser]. De voorzieningenrechter overweegt als volgt.
Tussen partijen is komen vast te staan dat [gedaagde] de domeinnaam [website] heeft geregistreerd en dat inmiddels de stichting SIN-NL rechthebbende is op de domeinnaam. Verder is komen vast te staan dat er op de website sin-nl.org en [website] over en weer naar de andere website wordt verwezen.
Met [eiser] is de voorzieningenrechter voorshands van oordeel dat [gedaagde] onrechtmatig jegens hem heeft gehandeld door zonder voorafgaande toestemming daartoe van [eiser], van de domeinnaam die identiek is aan de naam waaronder [eiser] voor familie, vrienden en zijn beroepsgroep en patiëntenkring bekend is te registreren, dit druist in tegen de zorgvuldigheid die men in het maatschappelijk verkeer ten opzichte van een ander persoon of goed betaamt. Voorts moet ook onrechtmatig worden geoordeeld het niet staken van het gebruik van die domeinnaam na verzoek van [eiser] om dat te doen.
Daarbij komt dat [gedaagde] door het registreren van de domeinnaam aan [eiser] de mogelijkheid heeft ontnomen om zelf te kiezen of, en zo ja welke onderneming of instelling (bijvoorbeeld het UMC Groningen) de betreffende, voor hem logische, domeinnaam mocht registreren, hetgeen in beginsel reeds onrechtmatig is. Dit betekent dat in de verhouding tussen [eiser] en [gedaagde] eerstgenoemde méér belang heeft bij de domeinnaam dan [gedaagde].
Nu de stichting inmiddels rechthebbende op de domeinnaam is gelden gelijke overwegingen jegens haar.
Ook de vermelding van de domeinnaam [website] op de website sin-nl.org wordt voorshands als onrechtmatig beoordeeld, omdat deze vermelding de suggestie wekt dat [eiser] heeft ingestemd met registratie van die domeinnaam door [gedaagde], hetgeen niet het geval is.
4.5.
[gedaagde] heeft echter in dit kader aangevoerd dat [eiser] niet-ontvankelijk is in zijn vorderingen, althans de vorderingen dienen te worden afgewezen, nu [eiser] niet [gedaagde] maar SIN-NL als rechthebbende op de domeinnaam [website] had moeten dagvaarden.
4.6.
[eiser] heeft hiertegen aangevoerd dat de domeinnaam van de website [website] op 10 december 2009 op naam van [gedaagde] is geregistreerd en dat vervolgens op 12 januari 2010 de stichting SIN-NL is opgericht, die thans rechthebbende is op de website. [eiser] is van mening dat, nu [gedaagde] voorzitter en enig bestuurder is van de stichting en zich als contact- en aanspreekpunt presenteert op de website van SIN-NL, [gedaagde] ook persoonlijk verantwoordelijk is voor het in stand houden van de website en de uitlatingen op de website. Bovendien is zij de persoon die, namens de stichting, de feitelijke handelingen dient te verrichten met betrekking tot het wijzigen van de inhoud of het verwijderen van de website.
4.7.
Gelet op hetgeen partijen ter gelegenheid van de mondelinge behandeling hebben aangevoerd en hetgeen onder 4.4 is overwogen, is de voorzieningenrechter voorshands van oordeel dat SIN-NL als rechthebbende op de domeinnaam onrechtmatig handelt jegens [eiser] door het gebruik van de domeinnaam [website].
Nu echter [gedaagde] zelf ter gelegenheid van de mondelinge behandeling nadrukkelijk heeft verklaard dat zij voorzitter en het enige bestuurslid van SIN-NL is en derhalve de enige persoon bij machte om aan een eventuele veroordeling te voldoen, handelt zij onrechtmatig door het onrechtmatig gebruik te doen voortduren. [gedaagde] zal derhalve op de in het dictum vermelde wijze, worden veroordeeld tot het verwijderen en verwijderd houden van de website [website] van het internet.
4.8.
Op grond van dit een en ander is het onder a gevorderde bevel om de website [website] van het internet te verwijderen en verwijderd te houden toewijsbaar evenals het onder b gevorderde bevel strekkende tot een verzoek aan de domeinnaamhouder.
De uitlatingen op de website [website]
4.9.
Voor zover de vorderingen van [eiser] betrekking hebben op de inhoud van de website [website], wordt het volgende overwogen.
Het door [eiser] gevorderde gebod om deze uitlatingen van het internet te verwijderen, vormt een beperking van het aan een ieder toekomend recht op vrijheid van meningsuiting als bedoeld in artikel 10 van het Europees Verdrag voor de Rechten van de Mens (hierna: EVRM). Dat recht kan ingevolge het bepaalde in het tweede lid van artikel
- 10.
EVRM slechts worden beperkt indien de beperking bij wet is voorzien en in een democratische samenleving noodzakelijk is, bijvoorbeeld ter bescherming van rechten van anderen. Van een beperking die bij de wet is voorzien, is sprake wanneer de uitlatingen van [gedaagde] onrechtmatig zijn in de zin van artikel 6:162 BW.
4.10.
Vooropgesteld moet worden dat het [gedaagde] in beginsel vrij staat om zich kritisch uit te laten over de door haar gesignaleerde gebeurtenissen en ervaringen met de medische wereld en daarover op niet mis te verstane wijze haar mening te geven en deze desgewenst ook op het internet te publiceren.
Daartegenover staat dat de grenzen die de zorgvuldigheid in het maatschappelijk verkeer meebrengt niet dienen te worden overschreden. Van een dergelijke overschrijding kan sprake zijn indien de gepubliceerde uitlatingen feitelijk onjuist of onnodig grievend zijn.
4.11.
Bij de beoordeling van de vraag of de door [gedaagde] op de website [website] geplaatste uitlatingen, zoals genoemd onder 2.12, jegens [eiser] onrechtmatig zijn, staan twee, ieder voor zich hoogwaardige maatschappelijke en persoonlijke belangen tegenover elkaar: aan de ene kant het belang dat rechtspersonen en individuele burgers niet door uitlatingen op het internet worden aangetast in hun eer en goede naam, aan de andere kant het belang dat individuele burgers zich in het openbaar kritisch, informerend en/of waarschuwend moeten kunnen uitlaten ter signalering van misstanden die de samenleving raken. Welke van deze belangen in het concrete geval zwaarder dient te wegen hangt af van de in onderling verband te beschouwen omstandigheden. Daarbij zijn de volgende omstandigheden van belang (vgl. LJN: BA5599, Gerechtshof Amsterdam 24-05-2007).
Ten eerste is de aard van de uitlatingen en de ernst van de voor [eiser] te verwachten gevolgen van belang. De op de website vermelde uitlatingen vormen zeer zware en diffamerende beschuldigingen. Hierbij wordt gewezen op de volgende bewoordingen, genoemd onder 2.12: ‘schuldig aan fraude, mishandeling, het toebrengen van zwaar lichamelijk letsel, het achterlaten van een hulpbehoevende in nood en doodslag c.q. moord op termijn, door het bewust en met opzetten weigeren van adequate medische begeleiding.’
Deze bewoordingen zijn door [gedaagde] niet door feiten gestaafd, noch op de website zelf, noch ter gelegenheid van het onderhavige kort geding, en suggereren dat [eiser] in strafrechtelijke procedures veroordeeld, althans verwikkeld is. Voldoende aannemelijk is dat dergelijke kwalificaties ernstige gevolgen (kunnen) hebben voor de beroepsuitoefening van [eiser] als neuroloog en voor de reputatie van zijn praktijk in het UMC Groningen.
Ten tweede wordt de ernst van de misstanden welke de uitlatingen aan de kaak beogen te stellen meegewogen en de mate waarin de beschuldigingen ten tijde van de uitlatingen steun vonden in het toen beschikbare feitenmateriaal.
[gedaagde] heeft op dit punt aangevoerd dat zij de doofpot cultuur die heerst onder alle artsen en medici wil doorbreken zodat slachtoffers van medische misstanden juist geïnformeerd worden en toegang hebben tot herstelbehandelingen. Dit vormt echter onvoldoende grond om zich op bovenvermelde wijze, die – zoals reeds overwogen geen steun vindt in de feiten - specifiek over [eiser] uit te laten. Daarbij is van belang dat is gebleken dat [eiser], conform het verzoek en de doorverwijzing van [B], [gedaagde] op consult heeft gezien, dat hij het door [B] verzochte advies over de medicatie en behandelperspectieven heeft opgesteld en zowel aan [B] als aan [gedaagde] heeft doen toekomen. Dat [eiser] twee brieven van [gedaagde] onbeantwoord heeft gelaten en klaarblijkelijk in het advies heeft geconcludeerd dat er geen aanleiding bestond voor (vervolg)behandeling van [gedaagde], vormt onvoldoende onderbouwing van de stelling van [gedaagde] dat zij door dit aan de kaak te stellen het algemeen belang dient.
Tot slot moet in aanmerking worden genomen de omstandigheid dat de uitlatingen op het internet zijn gedaan en de wijze waarop zij vorm gegeven zijn. Uit de door [eiser] overgelegde stukken blijkt genoegzaam dat, wanneer men op internet zoekt naar informatie over (de neuroloog) [eiser], vele zoekresultaten voeren naar de uitlatingen op de website [website].
Gewicht moet voorts worden toegekend aan de wijze waarop de website [website] is ingericht. Op de zogenaamde homepage van [website] staat [eiser] afgebeeld met een zwart balkje voor zijn ogen, met daarboven de tekst “Aanklacht tegen Prof. Dr. [eiser] neuroloog” en verder worden de uitlatingen gedaan onder een kopje ‘medische misdrijven’. Door deze wijze van vormgeven wordt op niet mis te verstande wijze gesuggereerd dat [eiser] in strafrechtelijke procedures veroordeeld is of als verdachte is aangemerkt.
4.12.
Op grond van het voorgaande moet worden geconcludeerd dat ook de inhoud van de website [website] als onrechtmatig jegens [eiser] moet worden beschouwd en dat het belang van [eiser] op bescherming van zijn eer en goede naam zwaarder dient te wegen dan het door [gedaagde] gestelde belang bij handhaving van de website en de uitlatingen daarop.
4.13.
Dit betekent dat ook hetgeen voor het overige wordt gevorderd onder a en b alsmede hetgeen is gevorderd ook c, waartegen [gedaagde] geen specifiek verweer heeft gevoerd, op de in het dictum aan te geven wijze zal worden toegewezen. Ook de onder e gevorderde dwangsom zal worden toegewezen, zij het dat daaraan een maximum zal worden verbonden.
4.14.
Het door [eiser] gevorderde verbod aan [gedaagde], om de naam [eiser] in de naam van haar website en in publicaties op het internet of in andere publicaties te gebruiken (vordering onder d), is echter te algemeen geformuleerd om voor toewijzing in aanmerking te komen.
Voorschot op de schadevergoeding
4.15.
[eiser] vordert voorts een voorschot op de schadevergoeding.
Voor toewijzing van een voorziening die strekt tot betaling van een geldsom in kort geding is slechts dan aanleiding, als het bestaan en de omvang van de vordering in hoge mate aannemelijk zijn, terwijl voorts uit hoofde van onverwijlde spoed een onmiddellijke voorziening vereist is en het risico van onmogelijkheid van terugbetaling – bij afweging van de belangen van partijen – aan toewijzing niet in de weg staat. [eiser] heeft weliswaar voldoende aannemelijk gemaakt dat hij ten gevolge van de onder 4.10 bedoelde uitlatingen reputatieschade ondervindt, maar geen feiten en omstandigheden waaruit kan worden afgeleid dat aan bovengenoemd criterium voor toewijzing van een geldvordering in kort geding is voldaan. Het onder f in de dagvaarding gevorderde voorschot zal zodoende worden afgewezen.
4.16.
[gedaagde] zal als de grotendeels in het ongelijk gestelde partij in de proceskosten worden veroordeeld. De kosten aan de zijde van [eiser] worden begroot op:
- -
dagvaarding EUR 73,89
- -
vast recht 263,00
- -
salaris advocaat 816,00
Totaal EUR 1.152,89
5. De beslissing
De voorzieningenrechter
5.1.
beveelt [gedaagde], om binnen 24 uur na betekening van dit vonnis de website [website] en daarin opgenomen passages zoals hiervoor in 2.12 vermeld van het internet te verwijderen en verwijderd te houden,
5.2.
beveelt [gedaagde], om binnen 24 uur na betekening van dit vonnis bij de domeinnaamhouder van de website [website] een verzoek in te dienen tot het verwijderen en verwijderd houden, van de website [website] en de daarin opgenomen passages zoals hiervoor in 2.12 vermeld met gelijktijdig afschrift van dat verzoek aan [eiser],
5.3.
beveelt [gedaagde], om binnen 24 uur na betekening van dit vonnis bij elk van de exploitanten van de zoekmachines genoemd onder c in het petitum van de dagvaarding een verzoek in te dienen tot het verwijderen en verwijderd houden van de hiervoor in 2.12 vermelde inhoud, met gelijktijdig afschrift van die verzoeken aan [eiser],
5.4.
bepaalt dat [gedaagde] voor iedere overtreding van het onder 5.1 tot en met 5.3 bepaalde, aan [eiser] een dwangsom verbeurt van EUR 5.000,00, vermeerderd met
EUR 500,00 voor iedere dag of gedeelte van een dag dat de betreffende overtreding voortduurt, tot een maximum van EUR 50.000,00 per overtreding,
5.5.
veroordeelt [gedaagde] in de proceskosten, aan de zijde van [eiser] tot op heden begroot op EUR 1.152,89,
5.6.
verklaart dit vonnis tot zover uitvoerbaar bij voorraad,
5.7.
wijst het meer of anders gevorderde af.
Dit vonnis is gewezen door mr. G.A.M.E. van der Burg-van Geest en in het openbaar uitgesproken op 23 juni 2010.?