Hof Amsterdam, 24-05-2007, nr. 268/07 SKG
ECLI:NL:GHAMS:2007:BA5599
- Instantie
Hof Amsterdam
- Datum
24-05-2007
- Zaaknummer
268/07 SKG
- LJN
BA5599
- Vakgebied(en)
Verbintenissenrecht (V)
- Brondocumenten en formele relaties
ECLI:NL:GHAMS:2007:BA5599, Uitspraak, Hof Amsterdam, 24‑05‑2007; (Hoger beroep kort geding)
Eerste aanleg: ECLI:NL:RBAMS:2007:AZ8671, Bekrachtiging/bevestiging
- Wetingang
art. 162 Burgerlijk Wetboek Boek 6
- Vindplaatsen
JA 2007/124
NbSr 2007/230
Uitspraak 24‑05‑2007
Inhoudsindicatie
Hoger beroep in kort geding over uitlatingen in de media door journalist over advocaat. Art. 10 EVRM. Afweging van belangen en omstandigheden. Publiek debat en onderscheid feitelijk oordeel of waardeoordeel. Kwalificatie ‘maffiamaatje’ onnodig grievend en onrechtmatig geoordeeld. Overige uitlatingen niet onrechtmatig. Steun in het beschikbare feitenmateriaal. Vorderingen niet toewijsbaar. Vonnis voorzieningenrechter bekrachtigd.
GERECHTSHOF TE AMSTERDAM
VIERDE MEERVOUDIGE BURGERLIJKE KAMER
ARREST
in de zaak van:
Abraham MOSZKOWICZ,
wonende te Amsterdam,
APPELLANT,
procureur: mr. O. Hammerstein,
t e g e n
1. Jort KELDER,
wonende te Nigtevecht, gemeente Loenen,
2. de besloten vennootschap met beperkte aansprakelijkheid
QUOTE MAGAZINES B.V.,
gevestigd te Amsterdam
GEÏNTIMEERDEN,
procureur: mr. M.Ch. Kaaks.
1. Het geding in hoger beroep
Appellant wordt hierna aangeduid als Moszkowicz, geïntimeerden tezamen als Kelder c.s. en afzonderlijk als Kelder respectievelijk Quote B.V.
Bij dagvaarding van 28 februari 2007, gevolgd door een herstelexploot van 1 maart 2007, is Moszkowicz in hoger beroep gekomen van het vonnis dat de voorzieningenrechter in de rechtbank te Amsterdam in het kort geding tussen partijen (Moszkowicz als eiser en Kelder c.s. als gedaagden) onder nummer 362024 / KG ZA 07-169 P/EB heeft gewezen en dat is uitgesproken op 15 februari 2007. Het appelexploot bevat de grieven.
Moszkowicz heeft overeenkomstig de dagvaarding vier grieven voorgesteld, zijn eis gewijzigd en geconcludeerd dat het hof het vonnis waarvan beroep zal vernietigen en opnieuw rechtdoende:
a. Kelder zal verbieden zich verder onrechtmatig over Moszkowicz uit te laten, op straffe van een dwangsom van € 25.000,- voor iedere overtreding van dat verbod met een maximum van € 500.000,-;
b. Kelder zal veroordelen binnen veertien dagen na betekening van dit arrest aan Moszkowicz te betalen als voorschot op schadevergoeding een bedrag van € 50.000,-, met wettelijke rente;
c. Kelder zal gelasten binnen acht dagen na betekening van dit arrest op de voorpagina van een landelijk verschijnend dagblad en op de voorpagina van de website ‘Quotenet’ van Quote B.V. een rectificatie te plaatsen met de in de appeldagvaarding onder 62 gestelde tekst, op straffe van een dwangsom van € 25.000,-;
d. Quote B.V. zal veroordelen alle jegens Moszkowicz onrechtmatig geoordeelde uitlatingen van Jort Kelder binnen twee dagen na betekening van dit arrest van haar site te verwijderen en verwijderd te houden, waaronder begrepen deze uitlatingen van Kelder in woord en geschrift in caches van de internetzoekmachine Google, op straffe van een dwangsom van € 100.000,-,
alles met veroordeling van Kelder c.s. in de kosten van deze procedure in beide instanties.
Daarop hebben Kelder c.s. geantwoord, de grieven bestreden, bescheiden in het geding gebracht en geconcludeerd dat het hof het vonnis waarvan beroep zal bekrachtigen en Moszkowicz zal veroordelen in, naar het hof begrijpt, de kosten gevallen op het hoger beroep.
Partijen hebben de zaak doen bepleiten op 18 april 2007, Moszkowicz door zijn procureur en mr. G. Spong, advocaat te Amsterdam, en Kelder c.s. door hun procureur, aan de hand van wederzijds overgelegde pleitnotities. Moszkowicz heeft bij die gelegenheid nog twee producties in het geding gebracht. Beide partijen hebben voor het hof beeld- en geluidsopnamen afgespeeld van fragmenten uit enkele door hen ter sprake gebrachte omroepprogramma’s en antwoord gegeven op door het hof gestelde vragen.
Ten slotte hebben partijen recht gevraagd op de stukken van beide instanties, waarvan de inhoud als hier ingevoegd wordt beschouwd.
2. Grieven
Voor de grieven verwijst het hof naar de appeldagvaarding.
3. Feiten
De voorzieningenrechter heeft in het bestreden vonnis onder 2.1 tot en met 2.16 een aantal feiten tot uitgangspunt genomen. Daartoe behoren, naast de weergave van de door Moszkowicz in dit geding aangevochten uitlatingen van Kelder en de door Moszkowicz in de media daarop geleverde commentaren, een aantal citaten uit in dag- en weekbladen verschenen publicaties van derden die op Moszkowicz betrekking hebben. Moszkowicz heeft de inhoud van die publicaties op enkele punten tegengesproken, waarop het hof voor zover nodig hierna nog zal ingaan. Voor het overige zijn de in het vonnis weergegeven feiten tussen partijen niet in geschil, zodat die feiten in zoverre ook het hof tot uitgangspunt dienen.
4. Beoordeling
4.1. Moszkowicz is advocaat te Amsterdam. Hij was tot kort voor diens dood de raadsman van de vastgoedhandelaar Willem Endstra, die in 2004 is vermoord. Moszkowicz heeft Willem Holleeder als raadsman bijgestaan in een strafzaak waarin Holleeder onder meer verdacht wordt van afpersing van Endstra. Na het bestreden vonnis heeft Moszkowicz op 20 februari 2007 de verdediging in die strafzaak neergelegd.
4.2. Kelder is hoofdredacteur van het tijdschrift Quote dat door Quote B.V. wordt uitgegeven. Quote B.V. heeft de rechten op de domeinnaam Quotenet.nl en exploiteert een website onder die naam.
4.3. Het gaat in dit geding om door Kelder in woord en geschrift publiekelijk gedane uitlatingen over Moszkowicz die volgens Moszkowicz onwaarheden en/of onnodig kwetsende kwalificaties bevatten, die zijn eerlijkheid en integriteit en daarmee zijn goede naam aantasten en die volgens Moszkowicz daarom jegens hem onrechtmatig zijn. Deze uitlatingen zijn door Kelder als volgt gedaan:
(i) Op 10 januari 2007 op de website Quotenet:
“(...) Ook vertelde Endstra in detail waarom hij Moszkowicz als advocaat aan de kant had gezet: ‘Die speelt alles door aan Holleeder.’ Ook deze verklaring zal Moszkowicz wegwuiven, en juridisch is dat nog kansrijk ook. Ik beloofde niet onmiddellijk te publiceren en liet geen tape meelopen. Bewijsrechtelijk heb ik weinig, behalve mijn woord. Wat aanzienlijk meer waard behoort te zijn dan dat van een beroepsleugenaar als Bram Moszkowicz. (...)”
(ii) Op 26 januari 2007 in een radio-uitzending van het programma Stand.nl:
“(...) mijn inspiratie om hier hard op in te schieten was eigenlijk omdat ik (...) twee dagen voor de dood van die Endstra, die vermoorde vastgoedman, met hem gesproken heb en toen zei hij: Het is toch ongelooflijk die Moszkowicz speelt dubbelspel, die was toen al hele goede maatjes in het vriendschappelijke met die Holleeder, die lijkt uit de stukken de man is die altijd Endstra afperste. (...) Ja kijk, dat zijn gewoon maffiamaatjes. Dat zijn vriendjes geweest altijd. (...) Op een gegeven moment werd Endstra afgeperst. Zowel en bekeken door de politie. Die heeft toen allemaal veiligheidstapes gemaakt van zijn kantoor. Die heeft ie toen aan zijn eigen advocaat Moszkowicz afgegeven. Euh, later toen hij wegging bij Moszkowicz als advocaat, omdat hij hem niet meer vertrouwde, toen zei hij: Mag ik die bandjes terug? En toen zei Moszkowicz: Ik heb ze niet meer, ik ben ze kwijt. Ik weet echt niet meer waar ze liggen. Nou later, duiken ze dan ineens op televisie op bij Peter R. de Vries en wat ik heb begrepen zijn die gewoon door Moszkowicz wel of niet onder dwang aan Holleeder overhandigd. (...) Kijk, de hele verdediging van Holleeder zal erop gebaseerd zijn om verklaringen van Endstra belachelijk te maken. Dus die Endstra was een leugenaar, stond onder druk van de politie, was in de war, bla bla bla. Dat krijg je dus wekenlang. Dat zal het belang van Moszkowicz zijn. Dat kun je natuurlijk gewoon toch niet maken. (...) Wat ze wel eens moeten bekijken: hoe wordt inderdaad die meneer betaald. Natuurlijk wordt hij met zwarte Dollars betaald, afpersingsgeld enz. Holleeder heeft officieel een ongelooflijk laag inkomen. Ik ben benieuwd hoe die hele koffer met geld op het kantoor van Moszkowicz gefinancierd is. Van wie dat dan komt en wat de Belastingdienst daar verder van vindt. (...) Hij is niet alleen een goede advocaat. Hij is meer dan dat. Heeft te nauwe banden met de onderwereld namelijk vriendschappelijke betrekkingen. Dat klopt niet. (...)”
(iii) Op 26 januari 2007 op de website Quotenet:
“(...) Bronnen bij Justitie bevestigen ons dat het officiële inkomen van Willem Holleeder zo’n honderdduizend euro bedroeg, afkomstig uit zijn ‘vastgoedactiviteiten’ en ‘beveiligingsbedrijf’. Is dat toereikend om het uurtarief van de Aston Martin-rijdende Moszkowicz te bekostigen, of moeten wij deze verdediging als een vriendendienst beschouwen?”
4.4. Bij de dit geding inleidende dagvaarding heeft Moszkowicz gevorderd – samengevat – Kelder te verbieden zich nog verder onrechtmatig over hem uit te laten en Kelder te bevelen de door hem in het radioprogramma Stand.nl gedane uitlatingen te rectificeren, alsmede Quote B.V. te verbieden de website Quotenet als podium voor onrechtmatige uitlatingen door Kelder en/of anderen te laten fungeren, dit alles op straffe van verbeurte van dwangsommen en met veroordeling van Kelder c.s. in de kosten van de procedure. De voorzieningenrechter heeft de vorderingen afgewezen en Moszkowicz veroordeeld in de proceskosten. Tegen deze beslissing en de daaraan ten grondslag gelegde motivering komt Moszkowicz met vier grieven op in hoger beroep.
4.5. Evenals de voorzieningenrechter stelt het hof bij de beoordeling voorop dat het gevorderde een beperking vormt op het grondrecht van vrijheid van meningsuiting dat aan Kelder c.s. op grond van art. 10, lid 1, EVRM toekomt. Dit recht kan volgens het tweede lid van dat verdragsartikel slechts worden beperkt indien deze beperking bij de wet is voorzien en deze in een democratische samenleving noodzakelijk is, bijvoorbeeld ter bescherming van de goede naam of de rechten van anderen. Van een beperking die bij de wet is voorzien, is sprake wanneer de uitlatingen van Kelder onrechtmatig zijn in de zin van art. 6:162 BW. Bij de beantwoording van de vraag of dit zich hier voordoet staan twee, ieder voor zich hoogwaardige maatschappelijke en persoonlijke belangen tegenover elkaar: aan de ene kant het belang dat individuele burgers, zoals Moszkowicz, niet door uitlatingen in de media worden aangetast in hun eer, goede naam en persoonlijke integriteit, aan de andere kant het belang dat journalisten, zoals Kelder, zich in het openbaar kritisch, informerend, opiniërend en/of waarschuwend moeten kunnen uitlaten ter signalering van misstanden die de samenleving raken.
Welke van deze belangen in het concrete geval de doorslag behoort te geven hangt af van de in onderling verband te beschouwen omstandigheden. In dit geval zijn de volgende omstandigheden relevant:
- de aard van de jegens Moszkowicz geuite beschuldigingen en de ernst van de voor hem te verwachten gevolgen;
- de ernst van de misstand welke de uitlatingen aan de kaak beogen te stellen;
- de mate waarin de beschuldigingen ten tijde van de uitlatingen steun vonden in het toen beschikbare feitenmateriaal;
- de inkleding van de beschuldigingen;
- de aard van het programma waarin de uitlatingen zijn gedaan en het gedrag van de benadeelde.
4.6. De stelling van Moszkowicz, dat Kelder de grenzen van de in het maatschappelijk verkeer betamelijke zorgvuldigheid heeft overschreden, ziet met name op de volgende uitlatingen van Kelder:
(a) dat Moszkowicz een beroepsleugenaar is;
(b) dat Moszkowicz (door Holleeder) met zwart geld, afpersingsgeld, betaald wordt;
(c) dat Moszkowicz zijn geheimhoudingsplicht jegens (wijlen) Endstra heeft geschonden;
(d) dat Moszkowicz maffiamaatjes is met Holleeder en
(e) dat Moszkowicz nauwe banden met de onderwereld heeft, namelijk vriendschappelijke betrekkingen.
4.7. De voorzieningenrechter heeft in het bestreden vonnis geoordeeld dat, alle omstandigheden afwegende, voorshands niet aannemelijk is geworden dat de uitlatingen van Kelder onrechtmatig zijn en voorts dat het belang van Kelder om een mogelijke misstand aan de kaak te stellen in dit geval zwaarder weegt dan het belang van Moszkowicz bij bescherming van zijn goede naam. In die beoordeling is ook betrokken dat Moszkowicz en Kelder in een via de media gevoerd debat met elkaar zijn verwikkeld en dat Moszkowicz een publieke figuur is.
4.8. Met grief I onder (ii) en de daarop gegeven toelichting voert Moszkowicz aan dat de voorzieningenrechter een onjuiste maatstaf heeft gehanteerd door niet in haar beoordeling te betrekken of de gevraagde voorziening noodzakelijk is in een democratische samenleving (art. 10, lid 2, EVRM) en niet met zoveel woorden het vaste redeneerschema te volgen dat door het Europese Hof voor de Rechten van de Mens (EHRM) bij de uitleg van dat verdragsartikel wordt aangehouden.
4.9. Dit onderdeel van de grief treft geen doel. Toetsing aan het bedoelde noodzakelijkheidsvereiste impliceert een (voorafgaande) afweging als hierboven in 4.5 is beschreven. In het vonnis zijn de hier tegenover elkaar staande belangen, zoals hiervoor aangeduid, tegen elkaar afgewogen in het licht van alle omstandigheden van het geval in hun onderling verband. Dit heeft geresulteerd in het oordeel dat de belangen van Kelder hier zwaarder wegen, in welk oordeel besloten ligt dat in het gegeven geval geen grond en derhalve ook geen noodzaak bestaat tot beperking van de uitingsvrijheid in de zin van art. 10, lid 2, EVRM.
4.10. Onderdeel (i) van grief I betreft de vraag of de voorzieningenrechter een juiste afweging heeft gemaakt van de in het geding zijnde belangen van Moszkowicz tegenover die van Kelder. Moszkowicz verwijst hierbij naar de in jurisprudentie van het EHRM aangegeven elementen die als bijzondere omstandigheden van het geval zijn te beschouwen, waaronder met name het onderwerp en de aard van de uiting (al of niet onderdeel van publiek debat) en de kwalificatie van het geuite oordeel (feitelijk oordeel of waarde-oordeel). Volgens Moszkowicz is de voorzieningenrechter er ten onrechte voetstoots van uitgegaan dat Kelder bedoelde een maatschappelijke misstand aan de kaak te stellen, doch laten diens bewoordingen geen andere conclusie toe dan dat zijn optreden niet in het teken staat van het dienen van het publieke belang maar veeleer in het teken van het dienen van de oplage van zijn tijdschrift en zijn eigen belang bij bekendheid. Het was hem erom te doen de reputatie van Moszkowicz te beschadigen en hij speelde daarbij op de man, aldus Moszkowicz.
4.11. Het hof zal, voor zover nodig, deze stellingen van Moszkowicz betrekken bij de beoordeling van de verder aangevoerde grieven.
4.12. De grieven II tot en met IV, die blijkens de daarop gegeven toelichting onderling samenhangen en die ertoe strekken het geding in volle omvang aan het hof voor te leggen, kunnen gezamenlijk worden behandeld. Zij zijn in de kern gericht tegen het door de voorzieningenrechter niet als onrechtmatig aanmerken van de hiervoor onder 4.6 sub a tot en met c genoemde uitlatingen van Kelder en het toelaatbaar oordelen van de gebezigde (onder d genoemde) term “maffiamaatje”. Bij die beslissing zijn volgens Moszkowicz ten onrechte de door hem betwiste feiten, die in de in rov. 2 van het vonnis aangehaalde krant- en tijdschriftartikelen (zie hierboven onder 3) zijn vermeld, als vaststaand aangenomen. Voorts wordt aangevoerd dat ten onrechte niet in de belangenafweging is betrokken dat Moszkowicz het beroep van advocaat uitoefent en dat het hem, bij afwijzing van zijn vordering, onmogelijk wordt (en inmiddels is) gemaakt om de verdediging van Holleeder voort te zetten.
4.13. In de media, zoals die in het vonnis zijn geciteerd, is het optreden van Moszkowicz als advocaat, meer in het bijzonder als advocaat van (indertijd) Endstra en (tot voor kort) Holleeder, bij herhaling kritisch aan de orde gesteld. Moszkowicz is hierdoor onderwerp geworden van het publieke debat zoals dat in de media naar aanleiding van geruchtmakende gebeurtenissen rond de personen Endstra en Holleeder is en wordt gevoerd en in welk debat ook Kelder zich als journalist heeft gemengd. Het hof neemt, evenals de voorzieningenrechter dat heeft gedaan, bij de beoordeling voorts in aanmerking dat beide partijen zich publiekelijk in minder vleiende bewoordingen over elkaar hebben uitgelaten. Zo heeft Moszkowicz, reagerend op uitlatingen van Kelder, hem in een televisieprogramma een quizmaster die op de televisie wat babbelt met wat dames en een geborneerde pseudo-journalist genoemd, en op de website Quotenet een blaataap die maar een eind raak lult.
4.14. De voorzieningenrechter heeft in de beoordeling mede betrokken dat Moszkowicz, niet alleen door zijn bekendheid als advocaat maar vooral ook als veel geziene gast in televisieprogramma’s, moet worden beschouwd als een zeer bekende persoonlijkheid, hetgeen meebrengt dat hij als zodanig een grotere tolerantie dient op te brengen dan een private persoon ten opzichte van in de media tegenover hem gedane negatieve uitlatingen. Moszkowicz bestrijdt niet dat een mediabekende figuur iets meer moet velen in de sfeer van een privacyschending, maar benadrukt daarbij dat hij zich niet beklaagt over een inbreuk op zijn privéleven doch over het niet, althans onvoldoende, rekening houden met de te verwachten schadelijke gevolgen van de gewraakte aantijgingen voor hem in zijn hoedanigheid van advocaat in een concrete strafzaak.
4.15. Hierbij dient evenwel niet uit het oog te worden verloren dat de (toenmalige) dubbele positie van Moszkowicz als advocaat van enerzijds Endstra en anderzijds Holleeder, waarop de kritische uitlatingen en aantijgingen van Kelder zijn toegespitst, sinds september 2005 (productie 31 e.v. van Kelder) bij herhaling in de media aan de orde is gesteld, niet alleen in landelijke publieksbladen maar ook recentelijk nog in het vaktijdschrift Het Advocatenblad. Ook is in de media gepubliceerd over – door Moszkowicz niet als zodanig weersproken – vriendschappelijke betrekkingen tussen hem en zijn cliënt Holleeder, waarover hieronder nog nader.
In de strafzaak tegen Holleeder heeft het Openbaar Ministerie in een tot de rechtbank gerichte schriftelijke toelichting (productie 30 Kelder, blz. 10) in dit verband gesproken van een “complicerende factor” in het optreden van de raadsman Moszkowicz, uit het oogpunt van zowel de waarheidsvinding als diens verhouding tot een oud-cliënt (Endstra) die een andere cliënt (Holleeder) beschuldigt.
Tot zover moet de conclusie dan ook zijn dat Moszkowicz de mede door Kelder geuite kritiek in belangrijke mate zelf over zich heeft afgeroepen, zodat hij zich daarover niet kan beklagen. De vraag is evenwel, of Kelder hierbij de grenzen van het rechtens betamelijke heeft overschreden en of de door hem gebruikte bewoordingen, zoals die hierboven onder 4.6 zijn weergegeven, in het licht van de omstandigheden van het geval als onnodig grievend en aldus als onrechtmatig jegens Moszkowicz zijn aan te merken.
4.16. De door Kelder op de website Quotenet gebezigde kwalificatie “beroepsleugenaar” moet bezien worden in de context van die publicatie, waarin de dubbele positie van Moszkowicz als (gewezen) raadsman aan de orde is. Dat is, althans dat was toentertijd, onderwerp van een publiekelijk gevoerd debat. Partijen zijn verwikkeld in een polemiek waarin zij elkaar over en weer weinig vleiende bewoordingen hebben toegevoegd. Naar het oordeel van het hof gaat het hier dan ook niet om een feitelijke aantijging, maar veeleer om een negatief waardeoordeel over de advocaat Moszkowicz, zoals dat in het algemeen wel vaker wordt gehoord over strafrechtadvocaten wanneer deze de waarheidsvinding achterstellen bij het dienen van het belang van hun cliënt. Aldus beschouwd is de gewraakte uitlating niet als onrechtmatig aan te merken.
4.17. Kelder heeft in het door Stand.nl uitgezonden radio-interview de geuite veronderstelling, dat Moszkowicz door Holleeder met crimineel geld (zwart geld, afpersingsgeld) wordt betaald, beargumenteerd met het door hem genoemde officiële inkomen van Holleeder in combinatie met zijn stelling dat dit inkomen ontoereikend is om het honorarium van Moszkowicz te voldoen. Dat het om een koffer zou gaan is duidelijk beeldspraak. Het onderwerp dat advocaten in sommige gevallen mogelijk met zwart geld worden betaald heeft reeds langer de aandacht, getuige het in 2000 door de minister van Justitie voorgenomen onderzoek hiernaar. Het staat Kelder vrij om dit onderwerp publiekelijk aan de orde te stellen. Dat hij dit, als beargumenteerde veronderstel-ling, ook ten aanzien van Moszkowicz in de zaak Holleeder heeft gedaan kan daarom, mede bezien in het verband van de tussen partijen gevoerde polemiek, niet als onrechtmatig worden aangemerkt.
4.18. Het staat Kelder eveneens vrij de vraag aan de orde te stellen, of Moszkowicz als advocaat zijn geheimhoudingsplicht jegens Endstra heeft geschonden. In de overgelegde transcriptie van het radioprogramma Stand.nl (productie 1 Moszkowicz in eerste aanleg) is niet de aantijging te vinden, dat Moszkowicz dit daadwerkelijk zou hebben gedaan. Wel heeft Kelder gewezen op de, hierboven reeds aangeduide, dubbele rol van Moszkowicz als raadsman en op in dat verband gerezen vragen ten aanzien van video-opnamen die Endstra in bewaring zou hebben gegeven bij Moszkowicz en die later bleken op te duiken in een televisieprogramma van Peter R. de Vries, die naar zeggen van Holleeder de banden van hem zou hebben ontvangen. Kelder heeft uitdrukkelijk gezegd dat niet te bewijzen is dat Moszkowicz de banden aan Holleeder heeft gegeven, maar dat Moszkowicz de schijn tegen heeft en dat dit niet goed voor het vak is. Gelet op het kader waarin deze uitlatingen zijn gedaan, namelijk in het debat over de (ook door het Openbaar Ministerie opgeworpen) vraag of het aanvaardbaar is dat Moszkowicz, als ex-advocaat van Endstra, Holleeder verdedigt in de strafzaak betreffende de verdenking van afpersing van Endstra door Holleeder, kan dit niet als onrechtmatig worden aangemerkt.
Het valt ook niet aan Kelder te verwijten dat deze door Moszkowicz zelf in het leven geroepen dubbele positie (in de woorden van het Openbaar Ministerie: deze complicerende factor) er uiteindelijk toe heeft geleid dat Moszkowicz heeft besloten de verdediging van Holleeder neer te leggen.
4.19. Indien de in het meergenoemde radio-interview door Kelder geuite beschuldiging dat Moszkowicz te nauwe banden heeft met de onderwereld, namelijk vriendschappelijke betrekkingen, juist is dan levert dat een ernstige misstand op. In het algemeen moet het een journalist vrij staan een dergelijke misstand publiekelijk aan de kaak te stellen, mits daarbij de grenzen van het betamelijke niet worden overschreden en de aantijgingen voldoende steun vinden in het beschikbare feitenmateriaal.
4.20. In diverse media (het hof verwijst naar de in het vonnis geciteerde artikelen uit onder meer Elsevier en De Volkskrant in 2006) zijn omstandigheden beschreven die wijzen op meer dan alleen zakelijke contacten van Moszkowicz met zijn toenmalige cliënten Endstra en Holleeder. De desbetreffende journalisten baseerden zich daarbij mede op voor hen beschikbare informatie uit het dossier in de strafzaak van Holleeder. Het gaat hierbij onder meer om de volgende omstandigheden:
- het feit dat Moszkowicz op uitnodiging van Endstra een liefdadigheidsdiner in Monaco bijwoonde, waar hij aan één tafel zat met onder anderen Sam Klepper en John Mieremet; die personen zijn inmiddels alle drie op gewelddadige wijze om het leven gebracht, waarbij door de politie wordt gesproken van liquidaties in het criminele milieu;
- het feit dat Endstra gedurende een jaar gratis een woning beschikbaar heeft gesteld aan de echtgenote van Moszkowicz;
- het feit dat de echtgenote van Moszkowicz de vorige eigenaar was van een scooter van Holleeder, die wordt verdacht te behoren tot het criminele milieu;
- het door een getuige bevestigde feit dat Moszkowicz en Holleeder in een hotel in Zuid Frankrijk op vriendschappelijke wijze, in het gezelschap van de kinderen, met elkaar omgingen.
4.21. Moszkowicz heeft deze feiten, die hij op zichzelf niet betwist, afgedaan als door Kelder uit de losse pols verzamelde mediaberichten en roddels en hij bestrijdt de daaraan gegeven uitleg en verbonden conclusies. Volgens Moszkowicz is er niets verkeerd aan dat hij zijn cliënten op vriendschappelijke wijze pleegt te bejegenen. Dat neemt echter niet weg dat in de genoemde omstandigheden aanwijzing is te vinden voor een verhouding tussen Moszkowicz en zijn toenmalige cliënten Endstra en Holleeder, die verder gaat dan een strikt zakelijke relatie. In zoverre kan dan ook vastgesteld worden dat de door Kelder geuite beschuldiging voldoende steun vond in het toen beschikbare feitenmateriaal, waarvan een deel al in de openbaarheid was gebracht.
4.22. Kelder heeft Moszkowicz voorts nog een maffiamaatje genoemd. Het behoeft geen betoog dat een dergelijke kwalificatie ernstige gevolgen heeft voor de beroepsuitoefening als advocaat. Deze beschuldiging, die verder strekt dan het benoemen van vriendschappelijke betrekkingen met personen uit het criminele milieu, is zeer diffamerend en voor een advocaat uiterst schadelijk en vindt geen, althans onvoldoende, steun in het beschikbare feitenmateriaal. Ook indien in aanmerking wordt genomen dat deze uitlating door Kelder min of meer terloops is gedaan in een als gesproken column te beschouwen radioprogramma, waarin weinig ruimte is voor nuance en discussie, en niet bedoeld is als een feitelijk oordeel maar als een door Kelder aan de feiten verbonden waardeoordeel, moet geoordeeld worden dat Kelder hier de grenzen van het rechtens betamelijke heeft overschreden en zich onnodig grievend heeft uitgelaten, zonder zich in de vereiste mate rekenschap te geven van de te verwachten gevolgen ervan voor Moszkowicz in zijn hoedanigheid van advocaat. Het hof komt daarom tot het oordeel dat, alle omstandigheden in aanmerking genomen, de door Kelder gebezigde uitlating “maffiamaatje” als onrechtmatig jegens Moszkowicz moet worden aangemerkt. In zoverre slagen de grieven.
4.23. Het door Moszkowicz gevorderde verbod aan Kelder om zich verder onrechtmatig over hem uit te laten is echter te algemeen geformuleerd om voor toewijzing in aanmerking te komen. Bovendien bestaat hierbij naar het voorlopig oordeel van het hof onvoldoende belang, nu niet is gebleken van gevaar voor herhaling van de als onrechtmatig aangemerkte uitlating. Alle omstandigheden in aanmerking genomen bestaat ook onvoldoende grond voor de vordering tot rectificatie. Het gevorderde voorschot op een schadevergoeding is, bij gebrek aan voldoende onderbouwing, evenmin toewijsbaar. Gelet op hetgeen hiervoor is overwogen met betrekking tot alle gewraakte uitlatingen, is een door onrechtmatig handelen van Kelder veroorzaakte reputatieschade niet zodanig aannemelijk, dat hierop in kort geding zou kunnen worden vooruitgelopen. Bovendien is niet gebleken van een spoedeisend belang bij deze geldvordering. Uit het voorgaande vloeit voort dat de vordering jegens Quote B.V. evenmin toewijsbaar is.
5. Slotsom
De grieven slagen voor zover daarmee wordt opgekomen tegen het door de voorzieningenrechter niet als onrechtmatig oordelen van de uitlating “maffiamaatje” en falen voor het overige. De door Moszkowicz ingestelde vorderingen zijn niet toewijsbaar. Het vonnis waarvan beroep zal, met aanpassing van de motivering, worden bekrachtigd. Dit brengt mee dat de proceskosten ten laste komen van Moszkowicz als de grotendeels in het ongelijk gestelde partij.
6. Beslissing
Het hof:
bekrachtigt – met aanpassing van de motivering als onder nummer 4.22 van dit arrest is aangegeven - het vonnis waarvan beroep;
verwijst Moszkowicz in de kosten van het geding in hoger beroep, aan de zijde van Kelder c.s. tot op heden begroot op € 894,- aan salaris procureur en op € 300,- aan verschotten;
verklaart deze veroordeling in de kosten uitvoerbaar bij voorraad.
Dit arrest is gewezen door mrs. M. Coeterier, N. van Lingen en A. Rutten-Roos en in het openbaar uitgesproken op 24 mei 2007.