Einde inhoudsopgave
Verdrag inzake de bestrijding van strafbare feiten verbonden met elektronische netwerken
Artikel 6 Misbruik van technische hulpmiddelen
Geldend
Geldend vanaf 01-07-2004
- Bronpublicatie:
23-11-2001, Trb. 2004, 290 (uitgifte: 30-11-2004, kamerstukken/regelingnummer: -)
- Inwerkingtreding
01-07-2004
- Bronpublicatie inwerkingtreding:
23-11-2001, Trb. 2004, 290 (uitgifte: 30-11-2004, kamerstukken/regelingnummer: -)
- Vakgebied(en)
Informatierecht / ICT
Internationaal strafrecht / Internationale misdrijven
Internationaal strafrecht / Justitiële en politionele samenwerking
1.
Iedere Partij neemt de wetgevende en andere maatregelen die nodig zijn om in haar nationale wetgeving als strafbaar feit aan te merken:
- a.
het opzettelijk en wederrechtelijk vervaardigen, verkopen, verkrijgen voor gebruik, invoeren, verspreiden of anderszins beschikbaar stellen van:
- i.
een technisch hulpmiddel, waaronder begrepen een computerprogramma, dat hoofdzakelijk is ontworpen of geschikt gemaakt voor het plegen van een van de strafbare feiten, bedoeld in de artikelen 2 tot en met 5;
- ii.
een computerwachtwoord, toegangscode of soortgelijk gegeven waarmee toegang kan worden verkregen tot een computersysteem of een gedeelte daarvan,
met het oogmerk dat dit technisch hulpmiddel of gegeven wordt gebruikt voor het plegen van een van de in de artikelen 2 tot en met 5 bedoelde strafbare feiten; en
- b.
het bezit van een in onderdeel a, i of ii, bedoeld technisch hulpmiddel of gegeven, met het oogmerk dat dit wordt gebruikt voor het plegen van een van de in de artikelen 2 tot en met 5 bedoelde strafbare feiten. Een Partij kan bij wet als voorwaarde voor strafbaarheid stellen dat sprake moet zijn van het bezit van een aantal van deze technische hulpmiddelen of gegevens.
2.
Dit artikel mag niet zodanig worden uitgelegd dat sprake is van strafrechtelijke aansprakelijkheid wanneer de in het eerste lid van dit artikel bedoelde vervaardiging, verkoop, verkrijging voor gebruik, invoer, verspreiding of andere vorm van beschikbaarstelling of het bedoelde bezit niet bedoeld is voor het plegen van een overeenkomstig de artikelen 2 tot en met 5 van dit Verdrag strafbaar gesteld feit, zoals ten behoeve van het geautoriseerd testen of het beschermen van een computersysteem.
3.
Iedere Partij kan zich het recht voorbehouden het eerste lid van dit artikel niet toe te passen, mits het voorbehoud geen betrekking heeft op de verkoop, de verspreiding of het anderszins beschikbaar stellen van de in het eerste lid, onderdeel a, ii, van dit artikel bedoelde gegevens.