Hof 's-Gravenhage, 27-09-2011, nr. 200.078.140
ECLI:NL:GHSGR:2011:BU8682
- Instantie
Hof 's-Gravenhage
- Datum
27-09-2011
- Zaaknummer
200.078.140
- LJN
BU8682
- Vakgebied(en)
Personen- en familierecht (V)
- Brondocumenten en formele relaties
ECLI:NL:GHSGR:2011:BU8682, Uitspraak, Hof 's-Gravenhage, 27‑09‑2011; (Hoger beroep)
Uitspraak 27‑09‑2011
Inhoudsindicatie
Verdeling huwelijkse gemeenschap. Verrekening overbedelingsschuld met achterstallige alimentatie. Bestaan van een gestelde lening niet aangetoond. Opleggen dwangsom.
Partij(en)
GERECHTSHOF ’s-GRAVENHAGE
Sector Civiel recht
Zaaknummer : 200.078.140/01
Zaak-/rolnummer rechtbank : 338482/HA ZA 09-1749
arrest van het team familie van 27 september 2011
inzake
[de man],
wonende te [adres],
appellant, tevens incidenteel geïntimeerde,
hierna te noemen: de man,
advocaat: mr. S.H.R. van Heeks te Amsterdam,
tegen
[de vrouw],
wonende te [gemeente],
geïntimeerde, tevens incidenteel appellante,
hierna te noemen: de vrouw,
advocaat: mr. H.K. Jap-A-Joe te Utrecht.
Het geding
Bij exploot van 29 november 2010 is de man in hoger beroep gekomen van het vonnis door de rechtbank ’s-Gravenhage op 29 september 2010 tussen de vrouw als eiseres en de man als gedaagde gewezen, hierna: het bestreden vonnis.
Voor de loop van het geding in eerste aanleg verwijst het hof naar hetgeen de rechtbank daaromtrent in het be¬stre¬den vonnis heeft ver¬meld.
Bij memorie van grieven, waarbij twee producties zijn gevoegd, heeft de man vijf grieven aangevoerd. De man verzoekt (het hof begrijpt: vordert) bij arrest, voor zover mogelijk uitvoerbaar bij voorraad, de bestreden beschikking (het hof begrijpt: het bestreden vonnis) te vernietigen en vast te stellen dat het verzoek (het hof begrijpt: de vordering) van de vrouw niet-ontvankelijk is, dan wel dit af te wijzen, althans zodanig te beslissen als het hof in goede justitie zal vermenen te behoren.
Bij memorie van antwoord tevens houdende incidenteel appel en vermeerdering van eis, heeft de vrouw de gronden van het hoger beroep bestreden en geconcludeerd tot verwerping van het beroep van de man. In incidenteel appel heeft de vrouw een grief aangevoerd en haar eis vermeerderd. De vrouw vordert in incidenteel appel de verdeling vast te stellen als onder 4 van haar memorie is weergegeven met veroordeling van de man als onder 5 van die memorie is verzocht (het hof begrijpt: gevorderd).
Bij memorie van antwoord in het incidenteel appel en de aanvulling van eis heeft de man de gronden van het incidenteel hoger beroep bestreden. Hij heeft geconcludeerd het door de vrouw in incidenteel appel gevorderde af te wijzen en de vrouw te veroordelen in de kosten van het incidenteel appel.
De vrouw heeft het procesdossier aan het hof over¬ge¬legd en arrest gevraagd.
Beoordeling van het hoger beroep
- 1.
Tegen de feiten zoals deze door de rechtbank onder 2.1 tot en met 2.5 in het bestreden vonnis zijn vastgesteld, is niet opgekomen, zodat het hof in dit hoger beroep van die feiten uitgaat.
- 2.
In het bestreden vonnis heeft de rechtbank in het kader van de vaststelling van de verdeling van de tussen partijen bestaande ontbonden huwelijksgemeenschap op de voet van artikel 3:185 BW de onroerende zaak in [land A] toebedeeld aan de man tegen een waarde van € 35.000,-. Voorts is bepaald dat de schuld bij de [A bank] per peildatum, 11 maart 2004, geheel voor rekening van de vrouw komt. De man is wegens overbedeling veroordeeld tot betaling aan de vrouw van € 17.500,- (de helft van de waarde van de onroerende zaak) plus de helft van de schuld bij de [A bank] per 11 maart 2004, vermeerderd met de helft van de sindsdien over dat bedrag verschenen debetrente tot 29 september 2010. Bepaald is dat partijen elk gehouden zijn om de helft van de kosten, verbonden aan de uitvoering van deze verdeling, te voldoen. Het vonnis is tot zover uitvoerbaar bij voorraad verklaard, de kosten zijn tussen partijen gecompenseerd en het meer of anders gevorderde is afgewezen.
- 3.
Het hof stelt vooreerst vast dat tussen partijen in confesso is dat de (resterende) bestanddelen van de ontbonden huwelijksgemeenschap waarover beslist moet worden, zijn de onroerende zaak en de schuld bij de [A bank]. De lijfskleren en inboedelgoederen zijn tussen partijen reeds verdeeld.
- 4.
Het hof ziet vervolgens aanleiding het incidentele appel van de vrouw eerst te behandelen.
Incidenteel appel
Verdeling en verrekening
- 5.
De vrouw komt in incidenteel appel op tegen de wijze waarop de rechtbank de verdeling heeft vastgesteld. Zij vordert dat de onroerende zaak aan de vrouw wordt toegedeeld voor een bedrag van € 35.000,- onder bepaling dat de helft van de waarde ad € 17.500,- welke zij aan de man verschuldigd wordt, wordt verrekend met de schuld die de man aan haar heeft wegens achterstallige alimentatietermijnen. De toedeling van de schuld bij de [A bank] als door de rechtbank is bepaald, kan in stand blijven.
- 6.
De vrouw legt aan haar vordering ten grondslag dat de man geen toedeling van de onroerende zaak aan hem, zoals in eerste aanleg is bepaald, wenst. Voorts voert de vrouw aan dat - gelet op het nalatige betaalgedrag van de man inzake zijn alimentatieverplichting jegens haar - waardoor zij een onbetwiste opeisbare vordering op de man heeft van € 33.810,- - is te voorzien dat bij toedeling van de onroerende zaak aan de man hij het de vrouw wegens overbedeling toekomende bedrag eveneens niet zal voldoen. Bovendien wil de vrouw voorkomen dat de kwestie van de verdeling nog jarenlang blijft slepen. De vrouw wijst erop dat zij alleen door middel van de door haar voorgestane verrekening in staat zal zijn om de helft van de waarde van de onroerende zaak aan de man te voldoen daar zij niet over andere middelen beschikt.
- 7.
De man weerspreekt dat de vrouw wegens achterstallige alimentatietermijnen een onbetwiste opeisbare vordering op hem heeft van € 33.810,-. Volgens de man hebben partijen direct na de echtscheidingsprocedure weer enige tijd samengewoond, waardoor de vrouw haar recht op de in die procedure bepaalde alimentatie van rechtswege heeft verloren. De man voert voorts aan dat het de vrouw bekend is dat hij op [datum a] failliet is verklaard, welk faillissement volgens het door de man op [datum b] ontvangen bericht is opgeheven wegens gebrek aan baten. In het verslag van de curator komt de schuld aan dan wel de vordering van de vrouw echter niet voor zodat het ervoor moet worden gehouden dat er geen sprake is van de voormelde alimentatieschuld, aldus de man. De man stelt ten slotte dat, indien de onroerende zaak aan de vrouw wordt toegedeeld, hij het bedrag uit zijn vordering wegens overbedeling van de vrouw nodig heeft om (een groot deel van) de schuld aan [de heer X] te voldoen, aangezien [de heer X] zich anders zal beroepen ‘op de overeenkomst tussen partijen’.
- 8.
Het hof verstaat - mede gelet op de door de vrouw in haar memorie van antwoord tevens houdende incidenteel appel en vermeerdering van eis onder het kopje ‘Incidenteel appel’ gegeven inleiding (bladzijde 6) - de onder overweging 5 gemelde vordering van de vrouw aldus dat zij in hoger beroep vordert het bestreden vonnis voor zover aan het oordeel van het hof onderworpen, te vernietigen en de verdeling van de tussen partijen bestaande ontbonden huwelijksgemeenschap op de door haar voorgestane wijze vast te stellen.
- 9.
Nu partijen over de verdeling niet tot overeenstemming kunnen komen en de vrouw de vaststelling van de verdeling vordert, zal het hof op de voet van artikel 3:185 BW zelf de wijze van verdeling vaststellen. Het hof is van oordeel dat, rekening houdende naar billijkheid met de belangen van partijen en met het oog op alle voormelde feiten en omstandigheden van het geval, de onroerende zaak voor de waarde van € 35.000,- aan de vrouw dient te worden toegedeeld, waarbij de vrouw wegens overbedeling gehouden is de helft van de waarde van de onroerende zaak, ofwel € 17.500,-, aan de man te vergoeden. Het hof houdt hierbij in het bijzonder rekening met de omstandigheid dat de man, zoals het hof opmaakt uit zijn memorie van antwoord inzake het incidentele appel en de vermeerdering van eis, niet in staat is de gevolgen van de toedeling van de onroerende zaak aan hem te financieren. Voorts houdt het hof rekening met de omstandigheid dat de huwelijksgemeenschap van partijen reeds op 11 maart 2004 is ontbonden, zodat tussen partijen gedurende ruim zeven jaar een onverdeeldheid bestaat.
- 10.
Omtrent de door de vrouw gevorderde verrekening van haar verplichting tot vergoeding van haar overbedelingsschuld aan de man met de alimentatievordering van de vrouw op de man overweegt het hof dat hetgeen de man ter betwisting van die alimentatievordering aanvoert hem niet kan baten. Zijn stelling dat partijen nadien nog zouden hebben samengewoond doet aan het bestaan van de vordering niet af. De gestelde hervatting van de samenwoning maakt geen einde aan de alimentatieverplichting van de man, omdat dit niet een samenwonen met een ander inhoudt, zoals in artikel 1:160 BW is bepaald. De omstandigheid dat de vordering niet bij de curator zou zijn aangemeld betekent evenmin, dat deze vordering niet zou bestaan. De man heeft de vordering niet op andere gronden betwist zodat het hof er van uitgaat dat de vrouw een vordering op de man heeft wegens achterstallige alimentatietermijnen ten bedrage van in ieder geval € 17.500,-.
- 11.
Het hof overweegt omtrent verrekening als volgt. De vrouw heeft op grond van artikel 6:127 BW in beginsel de bevoegdheid tot verrekening nu zij van de man een prestatie, namelijk betaling van de achterstallige alimentatietermijnen te vorderen heeft die beantwoordt aan haar schuld jegens de man, namelijk zijn vordering wegens onderbedeling en de vrouw bevoegd is zowel tot betaling van voormelde vordering als tot het afdwingen van de betaling van de achterstallige alimentatietermijnen. Hierbij is niet vereist dat de man daadwerkelijk zou kunnen nakomen. Gesteld noch gebleken is dat in de onderhavige zaak sprake is van wettelijke gronden die aan een dergelijke verrekening in de weg staan. Het verweer van de man, dat hij het bedrag uit zijn vordering wegens overbedeling van de vrouw nodig heeft om (een groot deel van) de schuld aan [de heer X] te voldoen, staat aan verrekening evenmin in de weg. Hetgeen de man overigens opmerkt, voert niet tot een ander oordeel. De vrouw is derhalve bevoegd haar verplichting wegens overbedeling van € 17.500,- aan de man tot het beloop van dat bedrag te verrekenen met de vordering wegens achterstallige alimentatietermijnen die de vrouw op de man heeft ten bedrage van in ieder geval € 17.500,- zodat de vrouw de man ten aanzien van de onroerende zaak niets meer is verschuldigd.
Principaal appel
Waarde onroerende zaak in [land A]
- 12.
De eerste grief van de man richt zich tegen hetgeen de rechtbank bij de vaststelling van de feiten in rechtsoverweging 2.6 heeft overwogen, te weten: “Partijen zijn ter comparitie overeengekomen dat ten behoeve van de verdeling van de ontbonden huwelijksgemeenschap de waarde van de onroerende zaak op € 35.000,- wordt vastgesteld.” Volgens de man heeft de rechtbank ten onrechte gemeend dat hij akkoord is gegaan met voormelde waarde; hij verkeerde ter comparitie in de veronderstelling dat het [valuta] guldens betrof in plaats van euro’s zodat naar euro’s omgerekend sprake is van een waarde van € 7.875,-. De vrouw weerspreekt het door de man gestelde.
- 13.
Het hof overweegt als volgt. Nu de onroerende zaak voor een bedrag van € 35.000,- aan de vrouw zal worden toegedeeld, heeft de man geen belang meer bij het vaststellen van een lagere waarde. Immers, de omvang van zijn vordering wegens onderbedeling zou dan eveneens verminderen. De man heeft derhalve geen belang meer bij zijn grief.
Lening van € 20.000,-
- 14.
Volgens de man behoort tot de huwelijksgemeenschap ook een door beide partijen in 2002 bij [de heer X] aangegane schuld ten bedrage van € 20.000,- met gemelde onroerende zaak als onderpand. De rechtbank heeft die stelling van de man verworpen. Tegen die beslissing en de daarvoor gegeven motivering richten zich de grieven twee en drie in principaal beroep.
- 15.
De man klaagt in grief twee dat de rechtbank ten onrechte voorbij is gegaan aan genoemde lening. Hij legt in hoger beroep ter zake alsnog een schriftelijke overeenkomst over, gedateerd 25 januari 2002 (productie 1). Volgens hem is deze lening, nadat de termijn daarvan was verstreken, verlengd bij de notaris, zoals blijkt uit de stukken in eerste aanleg.
- 16.
In zijn derde grief stelt de man dat de rechtbank hem de gelegenheid had moeten bieden te verklaren wat de grondslag was van de door hem opgevoerde lening. Volgens de man heeft hij het bedrag van € 20.000,- destijds van [de heer X] geleend ten behoeve van de bruiloft van de broer van de vrouw en is voormeld bedrag vervolgens in mei 2003 door de vrouw per overschrijving naar deze broer in [land A] ‘gestuurd. De man biedt getuigenbewijs aan ten aanzien van de wijze waarop het geld is verstrekt en wie daarbij aanwezig waren.
- 17.
De vrouw betwist het bestaan van de schuld aan [de heer X]. Volgens de vrouw is de door de man overgelegde onderhandse akte van 25 januari 2002 vals, nu de man ter comparitie van 5 maart 2010 heeft verklaard dat de overeenkomst eerst mondeling is aangegaan. De overgelegde schriftelijke overeenkomst bindt haar als derde op geen enkele wijze. Zij bestrijdt ook de in dit stuk vermelde dagtekening. De vrouw wijst erop dat pas ter comparitie in eerste aanleg voor het eerst melding is gemaakt van deze schuld en dat de toenmalige advocaat van de man toen heeft afgezien van het overleggen van een - volgens de vrouw vals - notarieel stuk van 16 september 2009 dat de man bij zich had aangaande de gestelde lening. In hoger beroep legt de man laatstgenoemd stuk ook niet over, maar komt hij met de valse onderhandse akte van 25 januari 2002, aldus de vrouw. In het kader van grief 3 voert de vrouw aan dat, nu de schuld door haar wordt ontkend, de grondslag van die schuld irrelevant is. Daarenboven heeft de man in eerste aanleg niet te kennen gegeven de schuld te willen toelichten en is de door de man beschreven toedracht bezijden de waarheid, aldus de vrouw.
- 18.
Het hof begrijpt dat de man beoogt te stellen dat de gestelde schuld een huwelijkse schuld is, daar deze tijdens het huwelijk van partijen zou zijn aangegaan. Voor een dergelijke schuld geldt dat partijen in hun onderlinge verhouding beiden - ieder voor de helft - draagplichtig zijn. Het hof is echter van oordeel dat de man de gestelde schuld aan [de heer X] in het licht van de gemotiveerde betwisting van de vrouw onvoldoende heeft onderbouwd en overweegt daartoe als volgt. Op zich stond het de man vrij de schuld ter comparitie op te voeren en in hoger beroep dienaangaande nog een stuk over te leggen. Het overgelegde stuk getiteld ‘Geld leenovereenkomst’ is gedateerd 25 januari 2002. In dit door de man en [naam] (het hof begrijpt dat dit R. [de heer X] moet zijn) ondertekende stuk verklaart de man op 25 januari 2002 een bedrag van € 20.000,- te hebben geleend van [de heer X]. Zoals de vrouw terecht aanvoert, heeft de man echter volgens het proces-verbaal van 5 maart 2010 een andere verklaring afgelegd, namelijk de volgende: “Ik heb ongeveer in 2002 samen met mevrouw een lening afgesloten bij de heer [de heer X] van € 20.000,-. Daarbij had ik met [de heer X] afgesproken dat het huis de borg zou zijn voor de lening. Het was eerst een mondelinge overeenkomst, later is dit op verzoek van [de heer X] vastgelegd bij de notaris.”
Het hof gaat er van uit dat bij dit laatste doelt op de in een notariële akte - verleden op 16 november 2009 voor een notaris te ’s-Gravenhage - vastgelegde schuldbekentenis, waarvan hij volgens het desbetreffende proces-verbaal ter comparitie van 5 maart 2010 een afschrift, dan wel kopie van een afschrift aan de advocaat van de vrouw heeft overhandigd. Het bestaan van een andere dan genoemde notariële akte ter zake van deze lening is gesteld noch gebleken. Anders dan de vrouw meent maakt die akte wel degelijk deel uit van het procesdossier, nu het stuk zich (ook) bevindt in het door de vrouw in hoger beroep overgelegde procesdossier.
- 19.
In de door de vrouw betwiste notariële akte van 16 november 2009 is - zakelijk weergegeven - onder meer opgenomen dat de man verklaart wegens heden ter leen ontvangen gelden ‘hoofdelijk’ schuldig te zijn aan [de heer X] een som van € 20.000,- . Deze akte is op 19 november 2009 bij ‘Proces-verbaal van verbetering inzake clerical error behorend bij de akte houdende een schuldbekentenis de dato zestien november tweeduizend negen’ gerectificeerd in die zin dat - zakelijk weergegeven - de man verklaart per mei 2003 wegens ter leen ontvangen gelden ‘hoofdelijk’ schuldig te zijn aan [de heer X] een som van € 20.000,-. Als reden voor de rectificatie wordt in het proces-verbaal van verbetering vermeld: ‘In de te rectificeren passage is door een misslag abusievelijk een verkeerde datum opgenomen waarop de gelden ter leen zijn ontvangen, te weten “heden” (de datum als vermeld in de oorspronkelijke akte). Dit is onjuist de gelden zijn namelijk per mei tweeduizend drie ter leen ontvangen.’
Ongeacht de merites van deze akte, stelt het hof vast dat de daarin vermelde datum van ‘heden’ (16 november 2009) later verbeterd in ‘mei 2003’ niet overeen komt met de datum 25 januari 2002 waarop de man volgens het door hem overgelegde onderhandse stuk een bedrag van € 20.000,- van [de heer X] zou hebben geleend.
- 20.
Gelet op de hiervoor besproken incongruenties - mondelinge dan wel schriftelijke overeenkomst, verschillende data waarop de overeenkomst zou zijn gesloten/de gelden zouden zijn ontvangen - is het hof van oordeel dat de man zijn stelling dat sprake is van een lening van € 20.000,- die al op 25 januari 2002 althans voor de peildatum, 11 maart 2004, is afgesloten - in het licht van de gemotiveerde betwisting door de vrouw - onvoldoende heeft onderbouwd. Het hof gaat er derhalve vanuit dat een lening als gesteld geen deel uitmaakt van de gemeenschap.
- 21.
Het vorenstaande brengt mee dat de derde grief van de man geen bespreking meer behoeft. Aan het door de man gedane bewijsaanbod ter zake komt het hof niet toe.
Overige grieven van de man
- 22.
De man klaagt in zijn vierde grief dat de rechtbank ten onrechte niet is ingegaan op het gebruik van de onroerende zaak. Volgens de man heeft de zuster van de vrouw samen met haar echtgenoot drie jaren in de woning gewoond, zonder daarvoor een vergoeding te betalen. Bovendien hebben zij de woning in onbewoonbare staat achtergelaten. De vrouw betwist het door de man gestelde en voert aan dat voor de verdeling van de onroerende zaak irrelevant is wanneer en door wie de woning is gebruikt.
- 23.
Het hof overweegt als volgt. Voor zover de man met zijn grief beoogt te stellen dat partijen nog een vordering op de zuster van de vrouw en haar echtgenoot hebben, gaat het hof hieraan voorbij, nu dit overigens niet is onderbouwd en in het kader van deze procedure aan die stelling door de man geen rechtsgevolg wordt verbonden. Voor zover de man met zijn grief beoogt te stellen dat de onroerende zaak voor een lagere waarde in de verdeling moet worden betrokken, heeft de man - zoals reeds overwogen - geen belang meer bij zijn grief.
- 24.
De vijfde grief van de man die er - kort gezegd - toe strekt dat bij de verdeling van de onroerende zaak dient te worden uitgegaan van een lagere waarde en dat rekening dient te worden gehouden met de lening bij [de heer X], behoeft geen nadere bespreking nu - zoals reeds is overwogen - de man geen belang heeft bij een lagere waarde en het hof ervan uitgaat dat een lening als gesteld geen deel uitmaakt van de ontbonden huwelijksgemeenschap.
Principaal en incidenteel appel
- 25.
Nu geen der partijen grieven heeft gericht tegen hetgeen de rechtbank omtrent de schuld bij de [A bank], de kosten verbonden aan de uitvoering van de verdeling, alsmede de proceskosten heeft bepaald, zal het hof - om praktische redenen, in het kader van de op andere wijze dan de rechtbank vast te stellen wijze van verdeling - overeenkomstig beslissen, met dien verstande dat het hof inzake de schuld bij de [A bank] de man zal veroordelen tot betaling van de helft van de sinds 11 maart 2004 verschenen debetrente tot de datum van dit arrest.
Dwangsom
- 26.
De vrouw heeft bij memorie van antwoord, tevens houdende incidenteel appel en vermeerdering van eis, gevorderd na vaststelling van de verdeling als onder sub 4 van die memorie is weergegeven de man bij arrest, uitvoerbaar bij voorraad, te veroordelen om binnen veertien dagen na het in dezen te wijzen arrest zijn medewerking te verlenen aan het passeren van een akte van scheiding en deling (het hof begrijpt: een akte van verdeling) voor een in [land A] residerende notaris, bij welke akte de toedeling aan de vrouw wordt geconstateerd dan wel de onroerende zaak aan de vrouw wordt geleverd en daartoe een notariële akte van volmacht (het hof begrijpt: een door een Nederlandse notaris gelegaliseerde onderhandse akte) af te geven op straffe van een dwangsom van € 500,- per dag, voor iedere dag dat de man daarmee in gebreke mocht blijven.
- 27.
De man verweert zich hiertegen en voert aan, naar het hof begrijpt, dat hij, gelet op zijn inkomen, niet tot enige betaling in staat is, alsmede dat het opleggen van een dwangsom op onjuiste gronden wordt gevorderd aangezien de man de door de vrouw gevorderde verrekening heeft betwist.
- 28.
Het hof overweegt als volgt. Op grond van artikel 611a lid 1 en 2 Wetboek van Burgerlijke Rechtsvordering (hierna: Rv) kan de rechter op vordering van een der partijen de wederpartij veroordelen tot betaling van een dwangsom. Daarbij kan de dwangsom ook voor het eerst in hoger beroep worden gevorderd. Het hof ziet aanleiding de man een dwangsom op te leggen, teneinde de uitvoering van de onderhavige beslissing te bevorderen. Dat de man geen middelen zou hebben om dwangsommen te voldoen, staat hieraan niet in de weg. De man kan immers het verbeuren van dwangsommen voorkomen door aan dit arrest uitvoering te geven.
- 29.
In het onderhavige geval ziet het hof aanleiding te bepalen dat partijen binnen zes weken na de betekening van dit arrest hun medewerking verlenen aan het verlijden van een akte van verdeling voor een in [land A] gevestigde notaris, overeenkomstig de bij deze beschikking vastgestelde wijze van verdeling, waarbij partijen elkaar volledige kwijting en décharge verlenen voor de verdeling van hun ontbonden huwelijksgemeenschap, op straffe van een dwangsom van € 250,- per dag voor de man voor iedere dag dat hij in gebreke mocht blijven te voldoen aan bovenstaande beslissingen, aan welke dwangsom een maximum zal worden verbonden van € 20.000,-.
Proceskosten hoger beroep
- 30.
Het hof zal de proceskosten tussen partijen in hoger beroep compenseren daar partijen gewezen echtgenoten zijn. Omstandigheden op grond waarvan van de regel van artikel 237 Rv moet worden afgeweken, zijn gesteld noch gebleken. De vordering van de man om de vrouw te veroordelen in de kosten van het incidenteel appel dient derhalve te worden afgewezen. Daar geen grief is gericht tegen de compensatie van de proceskosten van partijen in de eerste aanleg, zal het hof overeenkomstig beslissen.
- 31.
Dit alles leidt tot de volgende beslissing, waarbij het hof op praktische gronden het bestreden vonnis zal vernietigen en de wijze van verdeling opnieuw zal vaststellen.
Beslissing
Het hof:
in het principale en het incidentele appel:
vernietigt het vonnis door de rechtbank ‘s-Gravenhage op 29 september 2010 tussen partijen gewezen en opnieuw rechtdoen¬de:
stelt de wijze van de verdeling van de huwelijksgemeenschap van partijen die door de echtscheiding op 11 maart 2004 is ontbonden vast als volgt:
aan de vrouw zal worden toegedeeld de onroerende zaak, zijnde blijkens het overgelegde hypothecair uittreksel No [nummer] van de bewaarder van de hypotheken enz. in [land A] een perceel land groot 450 m² gelegen in het district [land A], thans [plaats] aangeduid op de kaart van de landmeter A.E. Calor d.d. [datum 1] met de letters [letters] en op de verzamelkaart van de genoemde landmeter d.d. [datum 2] met het nummer 40, benevens de voorlangs dit perceel lopende weg op de voormelde kaart aangeduid door de figuur [letters] welk perceelland en strook deel uitmaken van het perceelland groot 54758 ha gelegen aan het middenpad van [naam 1] in het disctrict [land A], gedeelte van het perceelland bekend als Afdeling 1 Sectie [naam 1] nummer 43, welk perceel thans plaatselijk is aangeduid als [straatnaam] te [plaats], onder de verplichting aan de man wegens overbedeling te betalen de helft van de waarde, ofwel € 17.500,-, waarbij de vrouw bevoegd is tot verrekening als in overweging 11 overwogen;
aan de man zal worden toegedeeld een vordering wegens onderbedeling ten laste van de vrouw ter grootte € 17.500,-, met inachtneming van de aan de vrouw verleende bevoegdheid tot verrekening als in overweging 11 overwogen;
de vrouw zal in het kader van de verdeling van de ontbonden huwelijksgemeenschap geheel voor haar rekening zal nemen en als eigen schuld voldoen:
- -
de schuld bij de [A bank];
de man zal in het kader van de verdeling van de ontbonden huwelijksgemeenschap aan de vrouw voldoen de helft van de hoogte van de schuld bij de [A bank] per 11 maart 2004, vermeerderd met de helft van de sindsdien over dat bedrag verschenen debetrente tot de datum van dit arrest;
bepaalt dat partijen binnen zes weken na de betekening van dit arrest hun medewerking verlenen aan het verlijden van een akte van verdeling voor een in [land A] gevestigde notaris, overeenkomstig de bovenstaande verdelingsbeslissingen, waarbij partijen elkaar volledige kwijting en décharge verlenen voor de verdeling van hun ontbonden huwelijksgemeenschap, op straffe van een dwangsom van € 250,- per dag voor de man voor iedere dag dat hij in gebreke mocht blijven te voldoen aan bovenstaande beslissingen, aan welke dwangsom een maximum zal worden verbonden van € 20.000,-;
bepaalt dat partijen ieder gehouden zijn de helft van de kosten van de notaris dan wel andere aan de akte van verdeling verbonden kosten - zoals kadasterkosten - voor hun rekening te nemen;
verklaart dit vonnis tot zover uitvoerbaar bij voorraad;
compenseert de kosten van het geding in eerste aanleg en in hoger beroep tussen partijen aldus dat iedere partij de eigen kosten draagt;
wijst het in hoger beroep meer of anders gevorderde af.
Dit arrest is gewezen door mrs. Kamminga, Mink en Stollenwerck en is uitgesproken ter openbare terechtzitting van 27 september 2011 in aanwezigheid van de griffier.