Hof Arnhem-Leeuwarden, 15-10-2015, nr. 200.176.961
ECLI:NL:GHARL:2015:8748
- Instantie
Hof Arnhem-Leeuwarden
- Datum
15-10-2015
- Zaaknummer
200.176.961
- Vakgebied(en)
Burgerlijk procesrecht (V)
Insolventierecht (V)
- Brondocumenten en formele relaties
ECLI:NL:GHARL:2015:8748, Uitspraak, Hof Arnhem-Leeuwarden, 15‑10‑2015; (Hoger beroep)
Cassatie: ECLI:NL:HR:2016:1086, Bekrachtiging/bevestiging
- Vindplaatsen
INS-Updates.nl 2016-0003
Uitspraak 15‑10‑2015
Inhoudsindicatie
Hoger beroep ontvankelijik? Met e-mail hoger beroep ingesteld? Gebreken die zich voor herstel lenen?
Partij(en)
GERECHTSHOF ARNHEM-LEEUWARDEN
locatie Arnhem
afdeling civiel recht, handel
zaaknummer gerechtshof 200.176.961
zaaknummer rechtbank Overijssel, zittingsplaats Almelo C/08/15/455
arrest van 15 oktober 2015
in de zaak van
de besloten vennootschap met beperkte aansprakelijkheid
Exploitatie Maatschappij “[appellant]” B.V.
gevestigd te [vestigingsplaats],
appellante,
hierna: [appellant],
advocaat: mr. H.H. Tan,
tegen:
de Ontvanger van de Belastingdienst/Midden- en Kleinbedrijf,
kantoorhoudende te Zwolle,
geïntimeerde,
hierna: de Ontvanger,
gemachtigde: mr. P.D. van Gaalen-Rens.
1. Het geding in eerste aanleg
Bij vonnis van de rechtbank Overijssel, zittingsplaats Almelo van 8 september 2015 is [appellant] op verzoek van de Ontvanger in staat van faillissement verklaard. Hierbij is tot rechter-commissaris benoemd mr. J.M. Marsman en is tot curator aangesteld mr. H.R. Quint.
2. Het geding in hoger beroep
2.1
Het hof heeft kennisgenomen van de volgende stukken:
- -
het beroepsschrift (met bijlagen) van mr. Tan, binnengekomen op 17 september 2015;
- -
het procesdossier van mr. Tan, eveneens binnengekomen op 17 september 2015;
- -
de brief met bijlagen van mr. Tan van 18 september 2015;
- -
de brief met bijlage van mr. Tan van 28 september 2015;
- -
de brief met bijlage van mr. Tan van 30 september 2015;
- -
het verweerschrift van de Ontvanger (met bijlagen) van 7 oktober 2015;
- -
de brief met bijlagen van de curator van 9 oktober 2015;
- -
de brief met bijlage van de curator van 13 oktober 2015;
- -
het proces-verbaal van de faillissementszitting van de rechtbank Overijssel, zittingsplaats Zwolle d.d. 8 september 2015.
2.2
De mondelinge behandeling heeft op 15 oktober 2015 plaatsgevonden. Daarbij zijn namens [appellant] verschenen de heer [A] (hierna: [A]) en de heer [B], bijgestaan door mrs. H.H. Tan en L. Wijnbergen. Namens de Ontvanger is mr. P.D. van Gaalen-Rens verschenen. De curator, mr. Quint, is eveneens verschenen.
2.3
Ter zitting is behandeld de vraag of [appellant] ontvankelijk is in haar hoger beroep. Partijen en de curator hebben hun standpunten hierover kenbaar gemaakt. Het hof heeft na schorsing mondeling uitspraak gedaan zoals onder ‘4. De beslissing’ vermeld.
3. De motivering van de beslissing in hoger beroep
3.1
Nu niet is gesteld of gebleken dat het centrum van de voornaamste belangen van [appellant] zich in een andere lidstaat dan Nederland bevindt, gaat het hof op grond van het bepaalde in artikel 3 van de EU Insolventieverordening uit van de bevoegdheid van de Nederlandse rechter.
3.2
De eerste vraag die voorligt is of [appellant] ontvankelijk is in haar hoger beroep.
Ter zitting van 8 september 2015 heeft de rechtbank Overijssel, zittingsplaats Almelo de faillissementsaanvraag van de Ontvanger in aanwezigheid van [A] en zijn toenmalige advocaat mr. Teunis namens [appellant] behandeld. Na afloop van die zitting heeft de rechtbank het faillissement van [appellant] uitgesproken. [A] heeft het vonnis, zo heeft hij ter mondelinge behandeling in hoger beroep verklaard, op 11 september 2015 ontvangen. Op 16 september 2015 om 22:22 uur heeft [A] per e-mail, verzonden aan een medewerker van die rechtbank met een cc aan mr. Teunis, bericht: “Hierbij tekenen wij beroep aan tegen het gewezen vonnis, inhoudende het faillissement van Exploitatie Maatschappij [appellant] bv op 8 september j.l. Motivatie van ons beroep zullen met enkele dagen bij Uw rechtbank inleveren.”
Op 17 september 2015 is het door mr. Tan ondertekende beroepschrift bij het hof binnengekomen. Op 30 september 2015 heeft mr. Tan de e-mail van 16 september 2015 ondertekend en het stuk in deze vorm aan het hof toegezonden.
3.3
Ter zitting heeft [appellant] zich primair op het standpunt gesteld dat met de e-mail van 16 september 2015 hoger beroep is ingesteld. De gebreken aan dit beroepschrift – 1) het ontbreken van gronden, 2) het indienen bij het verkeerde rechtscollege en 3) het niet indienen door een advocaat – zijn later hersteld; aldus [appellant].
Subsidiair heeft [appellant] zich op het standpunt gesteld dat de termijnoverschrijding bij de indiening van het beroepschrift op 17 september 2015 verschoonbaar is. [appellant] heeft daartoe de volgende argumenten aangevoerd: [appellant] heeft het vonnis van de rechtbank pas op 11 september 2015 ontvangen, zij werd op dat moment niet meer bijgestaan door een advocaat, het is duidelijk dat [A] namens [appellant] per e-mail heeft geprobeerd hoger beroep in te stellen en tenslotte is sprake van een relatief zeer geringe termijnoverschrijding te weten één dag, terwijl [appellant] een groot belang heeft bij een inhoudelijke behandeling van haar beroep.
3.4
Op grond van artikel 8 lid 4 Fw geschiedt het hoger beroep bij een verzoekschrift in te dienen ter griffie van het rechtscollege dat van de zaak kennis moet nemen. Volgens vaste jurisprudentie is, naast afgifte aan de balie van de griffie, ook mogelijk dat het beroepschrift per post of per fax wordt ingediend. Het indienen van een beroepschrift per e-mail is in de rechtspraak niet aanvaard (en is in artikel 3.1.4 van het Procesreglement verzoekschriftprocedures handels- en insolventiezaken gerechtshoven – in tegenstelling tot indiening per post of per fax – ook uitdrukkelijk uitgesloten).
Naar het oordeel van het hof kan de door [A] op 16 september 2015 aan een medewerker van de rechtbank verzonden e-mail dan ook niet worden beschouwd als een rechtsgeldig ingediend beroepschrift, waarvan de gebreken kunnen worden geheeld. Het primaire standpunt van [appellant] wordt om die reden verworpen.
3.5
Op 17 september 2015 is door mr. Tan een beroepschrift ingediend. Niet in geschil is dat dit één dag te laat is. Bij de beoordeling of deze termijnoverschrijding verschoonbaar is stelt het hof het volgende voorop.
Op grond van vaste rechtspraak gelden de volgende uitgangspunten en regels in zowel dagvaardings- als in verzoekschriftprocedures:
( i) Rechtsmiddeltermijnen zijn van openbare orde en moeten door de rechter ambtshalve worden toegepast. In het belang van een goede rechtspleging moet duidelijkheid bestaan omtrent het tijdstip waarop een termijn voor het aanwenden van een rechtsmiddel aanvangt en eindigt. Aan rechtsmiddeltermijnen dient dan ook strikt de hand te worden gehouden.
(ii) Op laatstgenoemd uitgangspunt kan slechts onder bijzondere omstandigheden een uitzondering worden gemaakt, zoals in het geval van zogenoemde apparaatsfouten.
(iii) Een termijnoverschrijding is verschoonbaar indien degene die beroep instelt, ten gevolge van een door (de griffie van) de rechtbank of het hof begane fout of verzuim niet tijdig wist en redelijkerwijs ook niet kon weten dat de rechter uitspraak heeft gedaan en de uitspraak hem als gevolg van een niet aan hem toe te rekenen fout of verzuim pas na afloop van de termijn voor het instellen van hoger beroep of cassatie is toegezonden of verstrekt.
(iv) Niet verschoonbaar is een termijnoverschrijding indien tijdens de mondelinge behandeling waarbij partijen, voorzien van rechtsbijstand, aanwezig waren, door de voorzitter is medegedeeld dat op een bepaalde datum uitspraak zal worden gedaan, en dit ook daadwerkelijk gebeurt.
( v) De (proces)advocaat moet op grond van zijn deskundigheid en kennis zonder meer geacht worden op de hoogte te zijn van de in de desbetreffende procedure geldende termijnen en van de verstrekkende gevolgen die verbonden zijn aan overschrijding daarvan.
(vi) Er kan evenwel sprake zijn van een bijzondere situatie, waarin een uitzondering gerechtvaardigd is op de gevolgen die zijn verbonden aan overschrijding van een processuele termijn.
3.6
De door [appellant] aangevoerde omstandigheden maken de termijnoverschrijding niet verschoonbaar. Haar bestuurder [A] was in ieder geval op vrijdag 11 september 2015 op de hoogte van de uitspraak van de rechtbank van 8 september 2015. Volgens zijn eigen verklaring ter zitting bij het hof heeft hij in het daarop volgende weekend nagedacht over het vonnis en de gevolgen daarvan. Eveneens volgens zijn eigen verklaring heeft hij op maandag (14 september 2015) de zaak besproken met de toenmalige advocaat van [appellant], mr. Teunis, die hem ook ter zitting bij de rechtbank had bijgestaan en wist hij, [A], dat de termijn voor hoger beroep op woensdag 16 september 2015 afliep. [A] heeft die woensdag verschillende pogingen gedaan om mr. Teunis telefonisch te spreken met de intentie hem te vragen hoger beroep in te stellen. Nu [appellant] vijf dagen voor het verstrijken van de beroepstermijn kennis had genomen van het vonnis en zij tevens op de hoogte was van het einde van de beroepstermijn, is, gelet op voormeld strikte karakter van de beroepstermijnen, de overschrijding van de beroepstermijn met één dag niet verschoonbaar. De door [appellant] in dit kader nog aangevoerde omstandigheden maken dat niet anders. Ook het subsidiaire standpunt van [appellant] wordt verworpen.
3.7
Uit het voorgaande volgt dat [appellant] niet-ontvankelijk is in het door haar ingestelde beroep.
4. De beslissing
Het hof, recht doende in hoger beroep:
verklaart [appellant] niet-ontvankelijk in haar hoger beroep.
Dit arrest is gewezen door mrs. L.J. de Kerpel-van de Poel, Ch.E. Bethlem en H.L. Wattel en is in tegenwoordigheid van de griffier in het openbaar uitgesproken op 15 oktober 2015 en aangevuld met de motivering van de beslissing in hoger beroep zoals vermeld onder 3. op 19 oktober 2015.