Rb. 's-Hertogenbosch, 19-02-2009, nr. AWB 07-3528
ECLI:NL:RBSHE:2009:BH7074
- Instantie
Rechtbank 's-Hertogenbosch
- Datum
19-02-2009
- Zaaknummer
AWB 07-3528
- LJN
BH7074
- Vakgebied(en)
Bestuursrecht algemeen (V)
- Brondocumenten en formele relaties
ECLI:NL:RBSHE:2009:BH7074, Uitspraak, Rechtbank 's-Hertogenbosch, 19‑02‑2009; (Eerste aanleg - meervoudig)
Hoger beroep: ECLI:NL:RVS:2010:BL0746, Bekrachtiging/bevestiging
Uitspraak 19‑02‑2009
Inhoudsindicatie
Betreft boete in verband met overtreding van artikel 2, eerste lid en artikel 15, eerste lid, van de Wet arbeid vreemdelingen. Het betoog dat de redelijke termijn van artikel 6, eerste lid, van het EVRM is overschreden slaagt. De beslechting van het geschil heeft in eerste aanleg ruim twee jaar en vijf maanden geduurd. De rechtbank ziet in deze overschrijding aanleiding de boete te matigen met 8 procent.
Partij(en)
RECHTBANK ’s-HERTOGENBOSCH
Sector bestuursrecht
Zaaknummer: AWB 07/3528
Uitspraak van de meervoudige kamer van 19 februari 2009
inzake
de besloten vennootschap Varkensbedrijf Ulicoten BV h.o.d.n. Interpool,
te Haaren,
eiseres,
gemachtigde mr. E.G.F. Vliegenberg,
tegen
de staatssecretaris (thans: de minister) van Sociale Zaken en Werkgelegenheid,
te 's-Gravenhage,
verweerder,
gemachtigde mr. E.M. Vrijman.
Procesverloop
Bij besluit van 16 november 2006 heeft verweerder aan eiseres een bestuurlijke boete opgelegd van in totaal € 104.500,--, bestaande uit een bedrag van € 88.000,-- in verband met overtreding van artikel 2, eerste lid, van de Wet arbeid vreemdelingen (Wav) en een bedrag van € 16.500,-- vanwege overtreding van artikel 15, eerste lid, van de Wav.
Het hiertegen door eiseres gemaakte bezwaar is door verweerder bij besluit van 12 september 2007 ongegrond verklaard.
Eiseres heeft op 23 oktober 2007 tegen dit besluit beroep ingesteld.
De zaak is behandeld ter zitting van 13 januari 2009, waar eiseres is verschenen bij haar gemachtigde. Verweerder is verschenen bij zijn gemachtigde.
Overwegingen
- 1.
Aan de orde is of verweerder terecht en op goede gronden heeft besloten aan eiseres op grond van overtreding van artikel 2, eerste lid, c.q. artikel 15, eerste lid, van de Wav een bestuurlijke boete van in totaal € 104.500,-- op te leggen.
Feiten
- 2.
Op 6 juni 2005 heeft een bedrijfsongeval plaatsgevonden in het bedrijf van [bedrijf] BV te [plaats]. Naar aanleiding hiervan hebben ambtenaren van de Regiopolitie Zuid-Holland Zuid een onderzoek op deze werkplek ingesteld. Bij dit onderzoek bleek dat [vreemdeling 1] op 6 juni 2005 via eiseres in het bedrijf van [bedrijf] BV arbeid verrichtte bestaande uit het bedienen van een machine voor kartonverpakking en dat hij, tijdens het verrichten van deze werkzaamheden, slachtoffer is geworden van een bedrijfsongeval. Uit nadien door de arbeidsinspectie verricht onderzoek is gebleken dat in de periode van 31 januari 2005 tot en met 14 augustus 2005 elf vreemdelingen via eiseres voor [bedrijf] BV werkzaamheden hebben verricht. Het betrof [vreemdeling 1], [vreemdeling 2], [vreemdeling 3], [vreemdeling 4], [vreemdeling 5], [vreemdeling 6], [vreemdeling 7], [vreemdeling 8], [vreemdeling 9], [vreemdeling 10] en [vreemdeling 11], allen met de Poolse nationaliteit en vreemdelingen in de zin van de Vreemdelingenwet 2000 (hierna: Vw 2000). Eiseres en [bedrijf] BV beschikten niet over tewerkstellingsvergunningen voor de tewerkstelling van deze vreemdelingen. De inspecteurs van de Arbeidsinspectie hebben elf overtredingen van artikel 2, eerste lid, van de Wav geconstateerd. [bedrijf] BV bleek verder niet te beschikken over afschriften van geldige identiteitsdocumenten van de vreemdelingen die door tussenkomst van eiseres te werk waren gesteld. Deze inspecteurs hebben daarmee tevens elf overtredingen van artikel 15, eerste lid, van de Wav geconstateerd. Op 26 juli 2006 is op ambtsbelofte een boeterapport opgemaakt, dat aan eiseres is toegezonden. Met de kennisgeving van 25 augustus 2006 is eiseres op de hoogte gesteld van het voornemen van verweerder haar een bestuurlijke boete op te leggen.
Standpunten partijen
- 3.
Verweerder heeft aan het bestreden besluit ten grondslag gelegd dat eiseres de aangetroffen vreemdelingen als werkgever arbeid heeft laten verrichten zonder voor hen in het bezit te zijn van tewerkstellingsvergunningen en dat eiseres daarmee artikel 2, eerste lid, van de Wav heeft overtreden. Voorts heeft eiseres er niet voor gezorgd dat bij aanvang van de arbeid in de administratie van [bedrijf] BV afschriften van geldige identiteitsbewijzen aanwezig waren van de vreemdelingen, hetgeen een overtreding is van artikel 15, eerste lid, van de Wav. Verweerder is van mening dat geen sprake is van feiten en omstandigheden op grond waarvan van het opleggen van de boete zou moeten worden afgezien of de boete zou moeten worden gematigd.
- 4.
Eiseres heeft zich in beroep -zakelijk weergegeven- op het standpunt gesteld dat zij niet als werkgever kan worden aangemerkt, omdat zij slechts de administratie van Interpool V.O.F. heeft verzorgd en dat de vreemdelingen hun inkomsten via Interpool V.O.F. en niet via eiseres hebben gegenereerd. Volgens eiseres is voorts geen sprake van overtreding van de Wav omdat de aangetroffen vreemdelingen vennoten zijn van Interpool V.O.F. en zijn aan te merken als zelfstandigen. Ten aanzien van de door de vreemdelingen ten overstaan van de inspecteurs van de arbeidsinspectie afgelegde verklaringen is eiseres van mening dat deze onvoldoende zorgvuldig tot stand zijn gekomen, zodat aan die verklaringen geen waarde kan worden gehecht. Eiseres heeft gesteld dat in haar situatie geen sprake is geweest van het behalen van financieel voordeel en dat het boetebedrag voor een overtreding niet zonder meer met het aantal werkzame personen kan worden vermenigvuldigd. Volgens eiseres staat het totale boetebedrag niet in redelijke verhouding tot de door de overtreden artikelen te beschermen belangen. Tot slot heeft eiseres, onder verwijzing naar artikel 6, eerste lid, van het Europees Verdrag tot bescherming van de Rechten van de Mens en de fundamentele vrijheden (EVRM), gesteld dat de totale duur van de procedure nu al onaanvaardbaar kan worden geacht. Dit dient er naar de mening van eiseres toe te leiden dat de opgelegde boete wordt gematigd.
Wettelijk kader
- 5.
Ingevolge artikel 1, eerste lid, aanhef, en onder b, van de Wav is degene die in de uitoefening van een ambt, beroep of bedrijf een ander arbeid laat verrichten, werkgever.
- 6.
Ingevolge artikel 2, eerste lid, van de Wav is het een werkgever verboden een vreemdeling in Nederland arbeid te laten verrichten zonder tewerkstellingsvergunning.
- 7.
Ingevolge artikel 15, eerste lid, van de Wav draagt, indien de werkgever door een vreemdeling arbeid laat verrichten waarbij die feitelijk worden verricht bij een andere werkgever, de eerstgenoemde werkgever er bij aanvang van de arbeid door de vreemdeling onverwijld zorg voor dat de andere werkgever een afschrift van het document, bedoeld in artikel 1, eerste lid, onder 1º tot en met 3º, van de Wet op de identificatieplicht, van de vreemdeling ontvangt.
Ingevolge het tweede lid van voormeld artikel stelt de werkgever die het afschrift van het document, bedoeld in het eerste lid, ontvangt de identiteit van de vreemdeling vast aan de hand van het genoemde document en neemt het afschrift op in de administratie.
- 8.
Ingevolge artikel 18 van de Wav wordt overtreding van artikel 2 van de Wav en van artikel 15 van de Wav als beboetbaar feit aangemerkt.
- 9.
Ingevolge artikel 19a, tweede lid, van de Wav gelden de ter zake van deze wet gestelde beboetbare feiten ten opzichte van elke persoon met of ten aanzien van wie een beboetbaar feit is begaan.
- 10.
Artikel 19d van de Wav luidt - voor zover hier van belang - als volgt:
- 1.
De hoogte van de boete, die voor een beboetbaar feit kan worden opgelegd is, indien begaan door:
- a.
(…)
- b.
een rechtspersoon, gelijk aan de geldsom van ten hoogste € 45.000,--,
- 2.
(…).
- 3.
Onze Minister stelt beleidsregels vast waarin de boetebedragen voor de beboetbare feiten worden vastgesteld.
- 11.
De in artikel 19d, derde lid, van de Wav bedoelde beleidsregels zijn de ”Beleidsregels boeteoplegging Wet arbeid vreemdelingen” van 15 december 2006 (Staatscourant 2006, nummer 250, hierna: de beleidsregels). Volgens beleidsregel 4 daarvan bestaat de totale bij een boetebeschikking op te leggen boete, ingeval er sprake is van meer beboetbare feiten, uit de som van de per beboetbaar feit berekende boetebedragen.
- 12.
Blijkens de ”Tarieflijst boetenormbedragen bestuurlijke boete Wet arbeid vreemdelingen”, behorende bij Beleidsregels, bedraagt het boetenormbedrag bij overtreding van het in artikel 2, eerste lid, van de Wav neergelegde verbod € 8.000,--. Bij overtreding van artikel 15 van de Wav bedraagt de boete € 1.500,--.
- 13.
Ingevolge artikel 39, eerste lid, van het Verdrag tot oprichting van de Europese Gemeenschap (hierna: het EG-Verdrag) is het verkeer van werknemers binnen de Gemeenschap vrij.
- 14.
Ingevolge artikel 43, eerste alinea, van het EG-Verdrag zijn in het kader van de daarop volgende bepalingen beperkingen van de vrijheid van vestiging voor onderdanen van een lidstaat op het grondgebied van een andere lidstaat verboden. Dit verbod heeft eveneens betrekking op beperkingen betreffende de oprichting van agentschappen, filialen of dochterondernemingen door de onderdanen van een lidstaat die op het grondgebied van een lidstaat zijn gevestigd.
- 15.
Ingevolge de laatste alinea van dit artikel omvat de vrijheid van vestiging, behoudens de bepalingen van het hoofdstuk betreffende het kapitaal, de toegang tot werkzaamheden anders dan in loondienst en de uitoefening daarvan alsmede de oprichting en het beheer van ondernemingen, en met name van vennootschappen in de zin van de tweede alinea van artikel 48, overeenkomstig de bepalingen welke door de wetgeving van het land van vestiging voor de eigen onderdanen zijn vastgesteld.
- 16.
Ingevolge Bijlage XII Lijst bedoeld in artikel 24 van de Toetredingsakte Polen (hierna: Bijlage XII), onderdeel 2, punt 1, is voor wat betreft het vrij verkeer van werknemers en het vrij verrichten van diensten dat gepaard gaat met tijdelijk verkeer van werknemers als bedoeld in artikel 1 van Richtlijn 96/71/EG (hierna: de richtlijn) tussen, voor zover thans van belang, Polen en Nederland, artikel 39 van het EG-Verdrag slechts volledig van toepassing onder voorbehoud van de overgangsregelingen van de punten 2 tot en met 14.
- 17.
Ingevolge punt 2 van de overgangsregeling, voor zover thans van belang, zullen de huidige lidstaten, in afwijking van de artikelen 1 tot en met 6 van Verordening (EEG) nummer 1612/68 en tot het einde van het tweede jaar na de datum van toetreding van Polen, nationale of uit bilaterale overeenkomsten voortvloeiende maatregelen toepassen om de toegang van Poolse onderdanen tot hun arbeidsmarkten te regelen.
- 18.
Nederland heeft ingevolge voormelde Bijlage XII de mogelijkheid om het recht op het vrij verkeer van werknemers zoals neergelegd in artikel 39 van het EG-Verdrag tijdelijk te beperken en heeft door voortzetting van de overgangsperiode de vergunningplicht ingevolge de Wav tot 1 mei 2007 gehandhaafd (Kamerstukken II, 2003/04, 29.407, nummer 1 e.v.).
- 19.
In Bijlage XII is tussen Polen en Nederland geen overgangsregeling getroffen voor het vrij verkeer van werknemers.
Oordeel van de rechtbank
- 20.
Ter zitting heeft eiseres verklaard dat de grond inhoudende dat ten aanzien van Poolse arbeidskrachten per 1 mei 2007 sprake is van een gewijzigd inzicht van de wetgever over de strafwaardigheid van overtreding van het bepaalde in artikel 2, eerste lid, van de Wav, alsmede de grond ten aanzien van het werkgeversbegrip, als ingetrokken kunnen worden beschouwd. Deze gronden zijn dan ook niet meer aan de orde.
- 21.
Niet gebleken is dat verweerder niet van de door de vreemdelingen afgelegde verklaringen mocht uitgaan. De vreemdelingen hebben hun verklaringen in alle vrijheid afgelegd aan beëdigde toezichthouders via een tolk in de Poolse taal. De vreemdelingen hebben de door hen afgelegde verklaringen ondertekend en zij hebben volhard in hetgeen zij hebben verklaard. De verklaringen komen de rechtbank niet inconsistent of ongeloofwaardig voor.
- 22.
De stelling van eiseres dat niet gebleken is dat de vreemdelingen daadwerkelijk bij [bedrijf] BV aan het werk zijn geweest, wordt niet gevolgd, nu eiseres met betrekking tot de werkzaamheden van de vreemdelingen heeft gefactureerd aan [bedrijf] BV en loonbelasting heeft betaald. Ook uit de bij het boeterapport gevoegde urenstaten blijkt dat de vreemdelingen werkzaamheden bij [bedrijf]] BV hebben verricht.
- 23.
Eiseres heeft betoogd dat de vreemdelingen als zelfstandigen werkzaam waren, hetgeen tot gevolg zou hebben dat geen tewerkstellingsvergunningen waren vereist. Verweerder heeft dit bestreden en gesteld dat de vreemdelingen in de periode van 31 januari 2005 tot en met 14 augustus 2005 als werknemers waren te beschouwen.
- 24.
In het arrest van het Hof van Justitie van de Europese Gemeenschappen (hierna: het HvJ EG) van 15 december 2005 in de zaken met nummers C-151/04 en C-152/04 (Nadin en Durré; Jur. 2005, p. I-11203) heeft het HvJ EG onder verwijzing naar het arrest van het HvJ EG van 20 november 2001 in zaak nr. C-268/99 (Jany, LJN: AN6828) in rechtsoverweging 31 overwogen:
”Aangezien het hoofdkenmerk van een arbeidsverhouding in de zin van artikel 39 EG-Verdrag is, dat iemand gedurende een bepaalde tijd voor een ander en onder diens gezag prestaties levert en als tegenprestatie een vergoeding ontvangt, moet als een werkzaamheid anders dan in loondienst in de zin van artikel 43 EG-Verdrag worden aangemerkt, de activiteit die een persoon zonder gezagsverhouding uitoefent (zie arrest van 20 november 2001, Jany e.a., C-268/99, Jurispr. blz. I-8615, punt 34 en de aangehaalde rechtspraak).”
- 25.
Van belang bij de beantwoording van de vraag of de vreemdelingen als werknemer of als zelfstandige werkzaam waren, is derhalve of een gezagsverhouding aanwezig was. Vast staat dat de vreemdelingen bij de Kamer van Koophandel niet als vennoten van Interpool V.O.F. staan ingeschreven. Drie vreemdelingen hebben verklaard dat zij loon hebben ontvangen en werkzaam waren voor eiseres en dat er geen sprake was van een vennootschap. Door [financieel manager], financieel manager bij [bedrijf] BV is verklaard dat de werknemers van Interpool V.O.F. zelf wekelijks een urenbriefje invulden dat zij lieten ondertekenen door de bedrijfsleider of [manager productie en logistiek], dat door Interpool V.O.F. een factuur werd toegezonden van het totaal aantal gewerkte uren van deze personen en dat de factuur werd betaald aan Interpool V.O.F. Door [manager productie en logistiek], manager productie en logistiek bij De Jong Golfkarton BV, is verklaard dat hij als leidinggevende de urenlijstjes tekende en dat de Poolse vreemdelingen tegen een vast uurtarief werkten en hij nooit heeft gehoord dat zij als zelfstandige werkzaam waren. Tijdens de hoorzitting heeft [financieel manager] verklaard dat de Poolse vreemdelingen dezelfde werkzaamheden verrichtten als de Nederlandse werknemers, dat een bedrijfsleider iedere dag instructies gaf, dat een lijst werd bijgehouden met wat er per dag moest gebeuren en dat de locatiebeheerder van [bedrijf] BV de verrichte werkzaamheden controleerde. De hiervoor genoemde verklaringen, in onderling verband bezien, geven geen grond voor het oordeel dat verweerder de vreemdelingen ten onrechte als werknemers heeft aangemerkt. In het bijzonder kan hieruit worden afgeleid dat de vreemdelingen bij het verrichten van hun werkzaamheden in een gezagsverhouding tot [bedrijf] BV stonden. Het betoog van eiseres kan dan ook niet slagen.
- 26.
Eiseres heeft voorts betoogd dat zij niet als werkgever kan worden aangemerkt omdat zij slechts de administratie voor de vreemdelingen heeft uitgevoerd. Dit betoog faalt. De Wav kent een ruim werkgeversbegrip. Blijkens de memorie van toelichting (Kamerstukken II 1993/1994, 23 574, nr. 3, pag. 13) bij de artikelen 1 en 2 van de Wav is diegene die een vreemdeling feitelijk arbeid laat verrichten aan te merken als vergunningplichtig werkgever en is deze werkgever te allen tijde verantwoordelijk voor en aanspreekbaar op het al dan niet aanwezig zijn van de vereiste tewerkstellingsvergunning. Daarbij is niet relevant of sprake is van een arbeidsovereenkomst of gezagsverhouding, terwijl evenmin van belang is of de arbeid tegen beloning plaatsvindt. Het feit dat ten dienste van een werkgever arbeid wordt verricht is gelet op de memorie van antwoord voor het feitelijk werkgeverschap reeds voldoende (Kamerstukken II 1993/1994, 23 574, nr. 5, pag. 2). Op grond van meergenoemde verklaringen kan genoegzaam worden vastgesteld dat de vreemdelingen arbeid hebben verricht ten dienste van eiseres.
- 27.
Nu vast staat dat het hier gaat om vreemdelingen in de zin van de Vw 2000 en dat voor hun tewerkstelling geen tewerkstellingsvergunningen aan eiseres zijn afgegeven, is sprake van elf overtredingen van artikel 2, eerste lid, van de Wav. Voorts is sprake van elf overtredingen van artikel 15, eerste lid, van de Wav, nu onweersproken is gebleven dat in de administratie bij [bedrijf] BV geen afschriften van geldige identiteitsbewijzen van de vreemdelingen aanwezig waren en gesteld noch gebleken is dat eiseres voor de ontvangst ervan bij aanvang van de arbeid door de vreemdelingen heeft zorg gedragen.
- 28.
De omstandigheid dat de termijn, genoemd in artikel 19e, derde lid, van de Wav is overschreden, leidt niet tot de conclusie dat niet langer een boete kon worden opgelegd. Uit de geschiedenis van de totstandkoming van deze bepaling (Kamerstukken II, 2003/04, 29523, nr. 3, p.18), blijkt dat die termijn een termijn van orde is, aan de overschrijding waarvan geen gevolgen zijn verbonden.
- 29.
Eiseres heeft betoogd dat, voor zover sprake is van overtreding van de Wav, deze overtreding slechts heeft te gelden als één beboetbaar feit. Het aantal vreemdelingen dat is tewerkgesteld doet volgens eiseres niet ter zake. Dit betoog valt echter niet te rijmen met het bepaalde in artikel 19a, tweede lid, van de Wav (zie ook de uitspraak van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State (hierna: de Afdeling) van 5 november 2008, nummer LJN: BG3414, rechtsoverweging 2.7.1). De cumulatie van boetes met een factor gelijk aan het aantal malen dat in strijd met artikel 2 van de Wav is gehandeld volgt rechtstreeks uit de wet. Dat niet zowel voor artikel 2 van de Wav als voor artikel 15 van de Wav een boete kan worden opgelegd wordt niet gevolgd. Voornoemde artikelen zien immers op twee verschillende verplichtingen. Overtreding ervan is afzonderlijk beboetbaar.
- 30.
Blijkens vaste rechtspraak van de Afdeling (zie onder andere de uitspraak van 11 juli 2007, nummer LJN: BA3910), is bij een besluit tot boeteoplegging het in artikel 3:4 van de Awb neergelegde evenredigheidsbeginsel aan de orde. Als de toepassing van de beleidsregels voor een belanghebbende gevolgen heeft die wegens bijzondere omstandigheden onevenredig zijn in verhouding tot de met de beleidsregels te dienen doelen, dan moet van deze beleidsregels worden afgeweken. Bij bijzondere omstandigheden die tot matiging aanleiding geven gaat het in ieder geval, mede gelet op artikel 4:84 van de Awb, om individuele omstandigheden met een uitzonderlijk karakter. Het is aan degene die een beroep doet op bijzondere omstandigheden om dit beroep te onderbouwen.
- 31.
In dit geval is niet gebleken dat sprake is van geheel ontbreken van verwijtbaarheid op grond waarvan verweerder van het opleggen van een boete had moeten afzien. Eiseres heeft betoogd dat de boete, gelet op de doelen van de wet, disproportioneel is, temeer nu door haar geen enkel voordeel is behaald. Dit betoog faalt. Volgens vaste rechtspraak van de Afdeling (zie onder andere de uitspraak van 24 december 2008, nummer LJN: BG8313), leidt reeds de omstandigheid dat de werkgever voor de tewerkstelling van de desbetreffende vreemdelingen geen tewerkstellingsvergunning heeft aangevraagd tot het oordeel dat deze in strijd met de doelstellingen van de Wav heeft gehandeld, omdat hierdoor de tot verlening van tewerkstellingsvergunningen bevoegde instantie -de Centrale organisatie werk en inkomen- niet heeft kunnen beoordelen of door het tewerkstellen van de desbetreffende vreemdelingen al dan niet sprake is van verdringing van legaal arbeidsaanbod. Voor het overige heeft eiseres geen concrete feiten of omstandigheden gesteld die volgens haar als bijzondere omstandigheden moeten worden aangemerkt. Een kwetsbare bedrijfseconomische situatie van het bedrijf levert op zichzelf geen bijzondere omstandigheid in de hier bedoelde zin op.
- 32.
Tot slot heeft eiseres betoogd dat de redelijke termijn van artikel 6, eerste lid, van het EVRM is overschreden en dat om deze reden de boete moet worden gematigd. Ingevolge voormeld artikel heeft een ieder bij het bepalen van de gegrondheid van een tegen hem ingestelde vervolging recht op een eerlijke en openbare behandeling van zijn zaak, binnen een redelijke termijn, door een onafhankelijk en onpartijdig gerecht dat bij de wet is ingesteld. Blijkens rechtspraak van de Afdeling (zie onder meer de uitspraak van 24 december 2008, nummer LJN: BG8306) is de redelijke termijn als hiervoor bedoeld overschreden, indien de duur van de totale procedure onredelijk lang is. Volgens de Hoge Raad heeft voor de beslechting van het geschil in eerste aanleg als uitgangspunt te gelden dat deze niet binnen een redelijke termijn geschiedt, indien de rechtbank niet binnen twee jaar nadat die termijn is aangevangen uitspraak doet. Deze termijn vangt volgens de Hoge Raad aan op het moment dat vanwege het betrokken bestuurorgaan jegens de beboete een handeling is verricht waaraan deze in redelijkheid de verwachting kan ontlenen dat aan hem een boete zal worden opgelegd (arrest van de HR van 22 april 2005, nr. 37984; AB 2006,11). Of de redelijke termijn is overschreden dient voorts te worden beoordeeld aan de hand van de omstandigheden van het geval. Daarbij zijn van betekenis het processuele gedrag van eiseres gedurende de hele procesgang, de ingewikkeldheid van de zaak, de aard van de maatregel en het daardoor getroffen belang van eiseres alsmede de wijze waarop de zaak door bestuursorgaan en de rechter is behandeld (zie onder meer de uitspraak van de Afdeling van 19 november 2003, nummer LJN: AN8332).
- 33.
Aangezien eiseres in dit geval aan de boetekennisgeving van 25 augustus 2006 in redelijkheid de verwachting heeft kunnen ontlenen dat haar een boete zou worden opgelegd, is de redelijke termijn op dat moment aangevangen. De beslechting van het geschil is geëindigd met deze uitspraak, zodat de beslechting in eerste aanleg ruim twee jaar en vijf maanden heeft geduurd.
- 34.
In dit geval betreft het een niet bijzonder ingewikkelde zaak, waarbij de procesgang niet door eiseres is gefrustreerd. Evenmin hebben zich bijzondere en onvoorziene complicaties voorgedaan. De redelijke termijn is derhalve overschreden. Het beroep is gegrond.
- 35.
De rechtbank ziet in de overschrijding van de redelijke termijn aanleiding de boete te matigen. Gelet op de lengte van de periode waarmee de redelijke termijn is overschreden en de omstandigheden van het geval acht de rechtbank een vermindering van de boete met 8% redelijk. De rechtbank verwijst hierbij naar de uitspraak van de Hoge Raad van 3 oktober 2000, nummer LJN: AA7309.
- 36.
De rechtbank zal op de voet van artikel 8:72, vierde lid, van de Awb zelf voorzien in de zaak door de boete te matigen tot € 96.140,--.
- 37.
De rechtbank heeft in de overwegingen van deze uitspraak diverse beroepsgronden uitdrukkelijk en zonder voorbehoud verworpen. Als eiseres niet wil berusten in de verwerping van deze beroepsgronden, is het nodig dat zij tegen deze uitspraak tijdig hoger beroep instelt. Als zij dit nalaat, bestaat namelijk de mogelijkheid dat de bestuursrechter in een eventueel vervolg van deze procedure zal uitgaan van de juistheid van het oordeel van de rechtbank over de in deze uitspraak verworpen beroepsgronden.
- 38.
De rechtbank acht termen aanwezig verweerder te veroordelen in de door eiseres gemaakte proceskosten. Deze kosten zijn met inachtneming van het Besluit proceskosten bestuursrecht en de daarbij behorende bijlage begroot op in totaal € 644,-- voor kosten van door een derde beroepsmatig verleende rechtsbijstand:
• 1 punt voor het indienen van een (aanvullend) beroepschrift;
• 1 punt voor het verschijnen ter zitting;
• waarde per punt € 322,--;
• wegingsfactor 1.
- 39.
Tevens zal de rechtbank bepalen dat de Staat der Nederlanden eiseres het door haar betaalde griffierecht ten bedrage van € 285,-- dient te vergoeden.
- 40.
Beslist wordt als volgt.
Beslissing
De rechtbank,
- -
verklaart het beroep gegrond;
- -
vernietigt het besluit van 12 september 2007, voor zover het betrekking heeft op de hoogte van het boetebedrag;
- -
vermindert de opgelegde boete tot € 96.140,--;
- -
bepaalt dat haar uitspraak in de plaats treedt van het vernietigde gedeelte van het bestreden besluit;
- -
veroordeelt verweerder in de door eiseres gemaakte proceskosten, vastgesteld op € 644,--;
- -
wijst de Staat der Nederlanden aan als de rechtspersoon die de proceskosten dient te vergoeden;
- -
bepaalt dat de Staat der Nederlanden eiseres het door haar betaalde griffierecht ten bedrage van € 285,-- dient te vergoeden.
Aldus gedaan door mr. J.H.G. van den Broek als voorzitter en mr. A.H.N. Kruijer en mr. D.J. de Lange als leden in tegenwoordigheid van A.J.H. van der Donk als griffier en in het openbaar uitgesproken op 19 februari 2009.
Partijen kunnen tegen deze uitspraak binnen zes weken na de datum van verzending van deze uitspraak hoger beroep instellen bij de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State, Postbus 20019, 2500 EA Den Haag.
Afschriften verzonden: