HR, 03-02-2012, nr. 10/05475
ECLI:NL:HR:2012:BV2583
- Instantie
Hoge Raad
- Datum
03-02-2012
- Zaaknummer
10/05475
- LJN
BV2583
- Vakgebied(en)
Belastingrecht algemeen (V)
Bestuursprocesrecht (V)
- Brondocumenten en formele relaties
Beroepschrift, Hoge Raad, 03‑02‑2012
ECLI:NL:HR:2012:BV2583, Uitspraak, Hoge Raad, 03‑02‑2012; (Cassatie)
In cassatie op: ECLI:NL:GHARN:2010:BO6168, Bekrachtiging/bevestiging
- Wetingang
- Vindplaatsen
V-N 2012/9.9 met annotatie van Redactie
AB 2012/72 met annotatie van R. Ortlep
Belastingblad 2012/109 met annotatie van W.G. van den Ban
BNB 2012/95 met annotatie van W.J.N.M. SNOIJINK
FED 2012/32 met annotatie van G. GROENEWEGEN
JG 2012/24 met annotatie van mr. R. de Korte
NTFR 2012/393 met annotatie van mr. J.F. Kastelein MRE MRICS RV
Beroepschrift 03‑02‑2012
Edelhoogachtbaar college,
Naar aanleiding van de schriftelijke uitspraken van 9 november 2010 en 16 november 2010 van het Gerechtshof Arnhem onder nummer BK/MK-10/00138 stelt het college van burgemeester en wethouders van de gemeente Zwolle beroep in cassatie in.
Cassatiemiddel 1
Het Gerechtshof heeft het recht geschonden, met name artikel artikel 8:69 van de Algemene wet bestuursrecht is geschonden, dan wel de uitspraak onvoldoende met redenen omkleed waardoor artikel 8:77 van de Algemene wet bestuursrecht is geschonden.
Toelichting
Het Gerechtshof heeft het recht geschonden dan wel onvoldoende gemotiveerd door twee uitspraken in één zaak te doen. Op 9 november 2010 is de oorspronkelijke uitspraak verzonden. Op 16 november 2010 is de gerectificeerde uitspraak met dagtekening 9 november 2010 verzonden met als onderwerp in de begeleidende brief: ‘Voornemen rectificatie uitspraak van gerechtshof’. Onduidelijk is welke uitspraak nu geldt. Een definitieve rectificatie is niet ontvangen. Reeds hierom dient de uitspraak te worden vernietigd en dient terugwijzing te volgen, zodat het Gerechtshof duidelijk kan maken wat het heeft bedoeld.
Cassatiemiddel 2
Het Gerechtshof heeft het recht geschonden, met name artikel 17, lid 2 van de Wet waardering onroerende zaken (verder: Wet WOZ), dan wel heeft het Gerechtshof zijn uitspraak onvoldoende met redenen omkleed waardoor artikel 8:77, lid 1, onderdeel b van de Algemene wet bestuursrecht is geschonden.
Feiten
Belanghebbende was op 1 januari 2008 eigenaar van het object [A-STRAAT 1] te [Z] De waarde van het object is bij WOZ-beschikking vastgesteld op € 166.000,- welke waarde naar aanleiding van het beroep is verlaagd naar € 150.000,-. Belanghebbende heeft hoger beroep ingesteld bij het Gerechtshof Arnhem. Het Gerechtshof heeft de vastgestelde waarde bij uitspraak verlaagd naar € 100.000,-. Het Gerechtshof heeft het volgende in de respectieve versies van 9 november 2010 en 16 november 2010 overwogen:
Oorspronkelijke versie
4.7
Op grond van vaste jurisprudentie dient bij de bepaling van de WOZ-waarde van een serviceflat de waardedrukkende invloed van de verplichting tot het betalen van servicekosten te worden weggedacht (vergelijk: Hoge Raad 23 februari 2000, nr. 34 900, LJN AA4901, BNB 2000/191).
Dit neemt echter niet weg dat, hoewel de waardeopbouw van de woning met de nodige zorgvuldigheid is samengesteld, het Hof met belanghebbende van oordeel is dat de Ambtenaar ten onrechte ter onderbouwing van de waarde gebruik heeft gemaakt van referentiepanden die geen onderdeel zijn van een servicecomplex. Gelet op de aard en functie van een serviceflat acht het Hof aannemelijk dat de ‘meestbiedende koper’ op de markt van serviceflats een andere is dan de ‘meestbiedende koper’ op de markt van ‘gewone’ appartementen, waarbij aannemelijk is dat de prijsvorming in belangrijke mate afwijkend is. Dit oordeel brengt met zich mee dat de Ambtenaar niet aan de op hem rustende last te bewijzen dat de vastgestelde waarde niet te hoog is, heeft voldaan.
Na rectificatie
4.7
Op grond van vaste jurisprudentie dient bij de bepaling van de WOZ-waarde van een serviceflat de waardedrukkende invloed van de verplichting tot het betalen van servicekosten te worden weggedacht (vergelijk: Hoge Raad 23 februari 2000, nr. 34 900, LJN AA4901, BNB 2000/191). Dit neemt echter niet weg dat, hoewel de waardeopbouw van de woning met de nodige zorgvuldigheid is samengesteld, het Hof met belanghebbende van oordeel is dat de Ambtenaar ten onrechte geen rekening heeft gehouden met het feit dat aan een serviceflat, gelet op de aard en functie daarvan een specifiek imago heeft. Met belanghebbende acht het Hof aannemelijk dat gelet op dit specifieke imago de ‘meestbiedende koper’ op de markt van serviceflats een andere is dan de ‘meestbiedende koper’ op de markt van ‘gewone’ appartementen, waarbij aannemelijk is dat de prijsvorming in belangrijke mate afwijkend is. Dit oordeel brengt met zich mee dat de Ambtenaar niet aan de op hem rustende last te bewijzen dat de vastgestelde waarde niet te hoog is, heeft voldaan.
Toelichting
Het Gerechtshof constateert eerst terecht dat de waardedrukkende invloed van de verplichting tot het betalen van servicekosten dient te worden weggedacht De prijs van serviceflats wordt sterk beïnvloed door de aanwezigheid van de persoonlijke verplichting in de vorm van servicekosten. Het Gerechtshof houdt echter rekening met de persoonlijke verplichtingen omdat het constateert dat de markt voor serviceflats een andere is dan die voor ‘gewone’ flats. Dit maakt de uitspraak innerlijk tegenstrijdig, want hoewel het Gerechtshof zegt dat met servicekosten geen rekening mag worden gehouden doet het Hof dat feitelijk wel door ongemotiveerd twee markten te onderscheiden. Het Gerechtshof heeft daarmee artikel 17 van de Wet WOZ geschonden.
In de oorspronkelijke uitspraak wordt gesteld dat er geen rekening mag worden gehouden met referentiepanden die geen onderdeel uitmaken van het servicecomplex. In de gerectificeerde uitspraak wordt gesteld dat er een specifiek imago kleeft aan de serviceflat. Het begrip ‘specifiek imago’ is niet nader omschreven en komt dan ook zonder enige motivering uit de lucht vallen. De conclusie dat gelet op het specifieke imago de ‘meestbiedende koper’ op de markt van serviceflats een andere is dan ‘meestbiedende koper’ van ‘gewone’ appartementen is niet gebaseerd op enig onderzoek. Het is ook geen feit van algemene bekendheid. Het oordeel van het Gerechtshof dat de waarde moet worden verlaagd is dan ook niet met redenen omkleed.
In dit geval verzoeken wij om vernietiging en verwijzing naar een ander Gerechtshof teneinde een beslissing conform het recht te geven.
Cassatiemiddel 3
Het Gerechtshof heeft het recht geschonden, dan wel heeft het Gerechtshof zijn uitspraak onvoldoende met redenen omkleed waardoor artikel 8:77, lid 1, onderdeel b van de Algemene wet bestuursrecht is geschonden.
Toelichting
Het Gerechtshof oordeelt dat de heffingsambtenaar de waarde niet aannemelijk heeft gemaakt omdat er een ‘specifiek imago’ aan de serviceflats kleeft. Of dat ‘specifiek imago’ waardedrukkend of waardeverhogend heeft het Gerechtshof niet onderzocht en kan het derhalve ook niet inschatten. Toch beslist het Gerechtshof dat de waarde moet worden verlaagd. Deze beslissing vindt geen steun in het recht of had op zijn minst moeten worden gemotiveerd.
Het voorgaande maakt dat de uitspraak niet aan de daaraan te stellen vereisten voldoet en zodoende de beslissing niet kan dragen.
Conclusie
Wij concluderen bij het cassatiemiddel 1 tot vernietiging van de in cassatie bestreden uitspraak en tot terugwijzing van de zaak naar het Gerechtshof Arnhem en bij de cassatiemiddelen 2 en 3 tot vernietiging van de uitspraak en verwijzing naar een ander Gerechtshof.
Uitspraak 03‑02‑2012
3 februari 2012
nr. 10/05475
Arrest
gewezen op het beroep in cassatie van het college van burgemeester en wethouders van de gemeente Zwolle (hierna: het College) tegen de uitspraak van het Gerechtshof te Arnhem van 9 november 2010, nr. 10/00138, betreffende een ten aanzien van X te Z (hierna: belanghebbende) genomen beschikking op grond van de Wet waardering onroerende zaken (hierna: de Wet WOZ).
1. Het geding in feitelijke instanties
Ten aanzien van belanghebbende is bij beschikking de waarde van de onroerende zaak a-straat 1 te Z voor het kalenderjaar 2008 vastgesteld op € 166.000.
Na door belanghebbende daartegen gemaakt bezwaar heeft de heffingsambtenaar van de gemeente Zwolle (hierna: de heffingsambtenaar) bij uitspraak de beschikking gehandhaafd.
De Rechtbank Zwolle-Lelystad (nr. AWB 08/1527) heeft het tegen die uitspraak ingestelde beroep gegrond verklaard, de uitspraak van de heffingsambtenaar vernietigd en de vastgestelde waarde verminderd tot € 150.000.
Belanghebbende heeft tegen de uitspraak van de Rechtbank hoger beroep ingesteld bij het Hof.
Het Hof heeft de uitspraak van de Rechtbank vernietigd, het beroep gegrond verklaard, de uitspraak van de heffingsambtenaar vernietigd en de vastgestelde waarde verminderd tot € 100.000. Deze uitspraak van het Hof is aan dit arrest gehecht.
Het Hof heeft op 16 november 2010 een gerectificeerde uitspraak aan partijen verzonden.
2. Geding in cassatie
Het College heeft tegen 's Hofs uitspraak beroep in cassatie ingesteld. Het beroepschrift in cassatie is aan dit arrest gehecht en maakt daarvan deel uit.
Belanghebbende heeft een verweerschrift ingediend.
3. Beoordeling van de middelen
3.1. In cassatie kan van het volgende worden uitgegaan.
Belanghebbende, geboren in 1915, was in het onderhavige jaar (2008) eigenaar van de hiervoor bedoelde tot woning dienende onroerende zaak (hierna: de woning). De woning is een appartement in een serviceflatgebouw.
Op de waardepeildatum, 1 januari 2007, gold dat belanghebbende circa € 800 per maand aan servicekosten verschuldigd was.
3.2. De heffingsambtenaar heeft zich op het standpunt gesteld dat de waarde van de woning moet worden vastgesteld op € 150.000. Hij heeft deze waarde onderbouwd met een taxatierapport en verkoopgegevens van een zestal referentiepanden.
3.3. Het Hof heeft in onderdeel 4.7 van zijn uitspraak geoordeeld dat de heffingsambtenaar niet heeft voldaan aan de op hem rustende last te bewijzen dat de vastgestelde waarde niet te hoog is. Daarbij heeft het Hof geoordeeld dat de heffingsambtenaar ter onderbouwing van de waarde ten onrechte gebruik heeft gemaakt van referentiepanden die geen onderdeel zijn van een servicecomplex. Gelet op de aard en de functie van een serviceflat acht het Hof aannemelijk dat de "meestbiedende koper" op de markt van serviceflats een andere is dan de "meestbiedende koper" op de markt van "gewone" appartementen. Het Hof heeft daarbij in aanmerking genomen dat het aannemelijk acht dat de prijsvorming voor beide categorieën appartementen in belangrijke mate afwijkend is.
3.4.1. Bij brief van 16 november 2010 heeft het Hof partijen laten weten dat in de uitspraak van 9 november 2010 een onjuistheid is geslopen, en heeft het aan partijen een gerectificeerde uitspraak toegezonden waarin overweging 4.7 is gewijzigd.
3.4.2. De nieuwe overweging 4.7, die in het beroepschrift in cassatie wordt geciteerd, houdt het oordeel in dat de heffingsambtenaar ten onrechte geen rekening heeft gehouden met het feit dat aan een serviceflat, gelet op de aard en functie daarvan, een specifiek imago kleeft. Met belanghebbende acht het Hof aannemelijk dat gelet op dit specifieke imago de "meestbiedende koper" op de markt van serviceflats een andere is dan de "meestbiedende koper" op de markt van "gewone" appartementen, waarbij aannemelijk is, aldus het Hof, dat de prijsvorming in belangrijke mate afwijkend is.
3.5.1. Het eerste middel betoogt terecht dat het Hof, nadat het op 9 november 2010 uitspraak had gedaan, niet meer de vrijheid had om de motivering van die uitspraak aldus te wijzigen. Nadat het Hof zijn uitspraak aan partijen had bekendgemaakt, had die beslissing rechtskracht gekregen en kon het Hof daar in beginsel geen wijzigingen meer in aanbrengen (vgl. HR 18 april 1990, nr. 25877, BNB 1990/195). Dat is slechts anders indien sprake zou zijn van verbetering van een kennelijke fout die zich voor eenvoudig herstel leent (vgl. artikel 31 van het Wetboek van Burgerlijke Rechtsvordering). Van een zodanige fout is in dit geval geen sprake.
3.5.2. Tot cassatie kan dit echter niet leiden. Het hiervoor in 3.5.1 overwogene brengt mee dat de op 16 november 2010 aan partijen toegezonden gewijzigde uitspraak in cassatie buiten beschouwing moet blijven (zie HR 6 juli 2010, nr. 08/00167, LJN BJ7243). In cassatie dient daarom de op 9 november 2010 als eerste aan partijen toegezonden uitspraak te worden beoordeeld.
3.6.1. Het tweede en derde middel richten zich tegen het oordeel van het Hof ten aanzien van het gebruik van referentiepanden bij de waardepaling van de onderhavige serviceflat.
3.6.2. Bij de beoordeling van de middelen moet worden vooropgesteld dat bij de bepaling van de WOZ-waarde van een serviceflat geen rekening wordt gehouden met de waardedrukkende invloed van de verplichting tot het betalen van servicekosten waartegenover de bewoner van die flat persoonlijke diensten ontvangt (vgl. HR 23 februari 2000, nr. 34900, LJN AA4901, BNB 2000/191). Het Hof is daar ook van uitgegaan.
3.6.3. Het hiervoor in 3.3 weergegeven oordeel van het Hof moet kennelijk aldus worden opgevat dat de markt voor serviceflats als de onderhavige van dien aard is dat - ook na eliminatie van de waardedrukkende invloed van de verplichting tot het betalen van servicekosten - voor deze flats, gelet op de aard en de functie daarvan, prijzen worden betaald die in belangrijke mate lager zijn dan de prijzen die betaald worden voor overigens vergelijkbare flats. Het Hof heeft daarbij kennelijk in aanmerking genomen dat belanghebbende onvoldoende weersproken heeft gesteld dat de behoefte waarin voorheen door serviceflats als de onderhavige werd voorzien sterk is teruggelopen, en dat die ontwikkeling veel meer te maken heeft met het gehele concept van de serviceflat dan met de servicekosten.
3.6.4. Aldus opgevat geeft 's Hofs oordeel geen blijk van een onjuiste opvatting van het waarderingsvoorschrift van artikel 17, lid 2, van de Wet WOZ. Een omstandigheid die de marktpositie van de onroerende zaak zelf beïnvloedt, blijft bij die waardering niet buiten aanmerking. 's Hofs oordeel kan, als verweven met waarderingen van feitelijke aard, voor het overige in cassatie niet op juistheid worden getoetst. Het is ook niet onbegrijpelijk of onvoldoende gemotiveerd. Het tweede en derde middel falen derhalve.
4. Proceskosten
De Hoge Raad acht geen termen aanwezig voor een veroordeling in de proceskosten.
5. Beslissing
De Hoge Raad verklaart het beroep in cassatie ongegrond.
Dit arrest is gewezen door de vice-president J.W. van den Berge als voorzitter, en de raadsheren C. Schaap, A.H.T. Heisterkamp, M.W.C. Feteris en R.J. Koopman, in tegenwoordigheid van de waarnemend griffier A.I. Boussak-Leeksma, en in het openbaar uitgesproken op 3 februari 2012.
Van de gemeente Zwolle wordt ter zake van het door het college van burgemeester en wethouders ingestelde beroep in cassatie een griffierecht geheven van € 448.