Rb. Den Haag, 14-02-2018, nr. 6531609 RP VERZ 17-50695
ECLI:NL:RBDHA:2018:978
- Instantie
Rechtbank Den Haag
- Datum
14-02-2018
- Zaaknummer
6531609 RP VERZ 17-50695
- Vakgebied(en)
Arbeidsrecht (V)
- Brondocumenten en formele relaties
ECLI:NL:RBDHA:2018:978, Uitspraak, Rechtbank Den Haag, 14‑02‑2018; (Beschikking)
- Vindplaatsen
AR-Updates.nl 2018-0243
VAAN-AR-Updates.nl 2018-0243
Uitspraak 14‑02‑2018
Inhoudsindicatie
Verzoek tot toekenning van een aanzegvergoeding afgewezen nu de wetgever met de invoering van artikel 7:668 BW niet heeft bedoeld werknemers in gevallen als deze te beschermen.
Partij(en)
Rechtbank DEN HAAG
Zittingsplaats ’s-Gravenhage
Zaak-/rolnr.: 6531609 RP VERZ 17-50695
Uitspraakdatum: 14 februari 2018
Beschikking van de kantonrechter in de zaak van:
[verzoeker] ,
wonende te [woonplaats] ,
verzoekende partij,
gemachtigde: mr. K. Bekkers,
tegen
de besloten vennootschap met beperkte aansprakelijkheid
Technisch Bureau Solleveld B.V. h.o.d.n. Solleveld & van Leeuwen Installatietechniek,
gevestigd te Vooorburg,
verwerende partij,
namens wie haar bestuurder J.E. Ruygrok is verschenen.
Partijen worden in het hiernavolgende aangeduid als “ [verzoeker] ” en “Solleveld”.
1. De procedure
1.1.
De kantonrechter heeft kennis genomen van:
- -
het verzoekschrift met bijlagen, binnengekomen bij de griffie op 19 december 2017;
- -
het verweerschrift met bijlagen, binnengekomen bij de griffie op 22 januari 2018;
- -
de aantekeningen van de griffier van de op 31 januari 2018 gehouden mondelinge behandeling.
2. De feiten
2.1.
[verzoeker] is op [2017] in dienst getreden bij Solleveld in de functie van [functie] . Het dienstverband is aangegaan voor de bepaalde tijd van zeven maanden.
2.2.
Op 22 en 29 september 2017 heeft [verzoeker] gesprekken gehad bij een andere potentiële werkgever.
2.3.
Op 23 oktober 2017 heeft [verzoeker] aan Solleveld mondeling de arbeidsovereenkomst opgezegd en bericht dat hij met ingang van 1 november 2017 bij een andere werkgever in dienst zou treden. Solleveld heeft bij brief van 30 oktober 2017 de opzegging bevestigd.
3. Het geschil
3.1.
[verzoeker] heeft verzocht Solleveld te veroordelen tot betaling van de aanzegvergoeding als bedoeld in artikel 7:668 lid 3 BW ter hoogte van € 2.182,00 bruto en een schadevergoeding van € 385,00 netto, beide bedragen vermeerderd met de wettelijke rente daarover vanaf 1 november 2017 tot de dag der algehele voldoening. Tevens verzoekt [verzoeker] in verband met de aanzegvergoeding een schriftelijke en deugdelijke netto/bruto specificatie op straffe van een dwangsom. Tot slot verzoekt [verzoeker] om betaling van de buitengerechtelijke kosten van € 374,55 en veroordeling van Solleveld in de proceskosten.
3.2.
Aan zijn verzoek legt [verzoeker] ten grondslag dat Solleveld niet heeft voldaan aan haar verplichting [verzoeker] schriftelijk te informeren over het al dan niet voortzetten van de arbeidsovereenkomst tussen partijen. Tevens is Solleveld eigen risico verschuldigd, nu dat eigen risico het gevolg is van een bedrijfsongeval waarvoor Solleveld op grond van artikel 7:658 BW aansprakelijk is.
3.3.
Solleveld voert verweer strekkende tot afwijzing van het verzoek. Solleveld betwist dat zij de aanzegverplichting heeft geschonden en stelt dat zij Solleveld mondeling heeft bericht dat de arbeidsovereenkomst zou worden voortgezet. [verzoeker] heeft daarop nimmer duidelijk gereageerd en uiteindelijk heeft [verzoeker] op het laatste moment medegedeeld dat hij een andere baan had gevonden, terwijl hij toen al voor de periode na 1 november 2017 was ingedeeld. Het verzochte eigen risico heeft Solleveld inmiddels overgemaakt.
4. De beoordeling
4.1.
Ter zitting heeft [verzoeker] erkend dat het eigen risico inmiddels is voldaan, zodat het daartoe strekkende verzoek zal worden afgewezen, nu hij daar geen belang meer bij heeft.
4.2.
Met betrekking tot het verzoek om een vergoeding wegens schending van de aanzegverplichting, geldt dat het verzoek binnen drie maanden na de dag waarop de verplichting op grond van artikel 7:668 lid 1 BW is ontstaan is ontvangen en daarmee tijdig is ingediend.
4.3.
Op grond van het bepaalde in artikel 7:668 lid 3 BW is een werkgever de vergoeding verschuldigd indien hij de werknemer niet uiterlijk een maand voordat een arbeidsovereenkomst voor bepaalde tijd van rechtswege eindigt schriftelijk informeert over het al dan niet voortzetten van die arbeidsovereenkomst. In dit geval is de arbeidsovereenkomst tussen partijen, door het verstrijken van de bepaalde tijd waarvoor de arbeidsovereenkomst is aangegaan, van rechtswege geëindigd op 1 november 2017.
4.4.
In geschil is of Solleveld zowel meermaals mondeling als schriftelijk aan [verzoeker] heeft medegedeeld dat de arbeidsovereenkomst na 1 november 2017 zou worden verlengd. Solleveld heeft een brief van 22 september 2017 in het geding gebracht waarin de verlenging aan [verzoeker] wordt aangezegd. [verzoeker] heeft betwist deze brief te hebben ontvangen.
4.5.
Vast staat dat [verzoeker] op 22 en 29 september 2017 – op verzoek van een vriend – op gesprek is geweest bij een andere werkgever. Vervolgens heeft [verzoeker] op 23 oktober 2017 aan Solleveld bericht dat hij een baan bij die andere werkgever had geaccepteerd en dat hij de arbeidsovereenkomst niet wenste te verlengen.
4.6.
Uit de parlementaire geschiedenis WWZ (33 818) volgt dat de wetgever met de in artikel 7:668 BW neergelegde wettelijke aanzegtermijn beoogd heeft werknemers met een tijdelijke arbeidsovereenkomst (meer) zekerheid te bieden met betrekking tot de vraag of de tijdelijke arbeidsovereenkomst na het verstrijken van de overeengekomen termijn al dan niet door de werkgever wordt voortgezet. Het wetsartikel is tevens bedoeld om een mondelinge toezegging van een werkgever dat de arbeidsovereenkomst wordt verlengd te formaliseren via in dit geval de schriftelijke aanzegplicht. Met deze aanzegplicht wil de wetgever voorkomen dat een werkgever wel al mondeling aan de werknemer toezegt de arbeidsovereenkomst te verlengen, maar deze toezegging vervolgens niet nakomt en de werknemer alsnog na het einde van het dienstverband op zoek moet gaan naar een nieuwe baan. In zoverre beoogt het wetsartikel de positie van de werknemer te versterken.
4.7.
De laatstgenoemde situatie doet zich hier niet voor. In dit geval is [verzoeker] al ruim voordat de aanzegmogelijkheid is verstreken op zoek gegaan naar een andere baan. Ter zitting heeft hij erkend dat hij begin oktober 2017 Solleveld er op heeft gewezen dat hij de mogelijkheid had om een baan bij een andere werkgever te aanvaarden. Uit die mededeling volgt dat [verzoeker] begin oktober 2017 wist dat hij bij een andere werkgever in dienst kon treden. De kantonrechter acht het gegeven de omstandigheden ongeloofwaardig dat hij daadwerkelijk de wens of bedoeling heeft gehad om bij Solleveld in dienst te blijven na 1 november 2017, nu hij op 23 oktober 2017 te kennen heeft gegeven dat hij reeds een andere baan had. Derhalve heeft hij ook niet in onzekerheid gezeten of is hem een toezegging gedaan die niet is nagekomen door Solleveld. De wetgever heeft niet beoogd een werknemer die reeds voordat de aanzegtermijn is verstreken (uitzicht op) een baan bij een andere werkgever had, een schadevergoeding wegens schending van de aanzegverplichting toe te kennen, wanneer die werknemer uiteindelijk ook daadwerkelijk bij die andere werkgever in dienst treedt.
4.8.
Onder de gegeven omstandigheden is de kantonrechter van oordeel dat het naar maatstaven van redelijkheid en billijkheid onaanvaardbaar is dat [verzoeker] zich jegens Solleveld erop beroept dat de aanzegging niet tijdig en schriftelijk is geschied. Het verzoek tot veroordeling van Solleveld tot betaling van de aanzegvergoeding wordt daarom afgewezen. Daarmee ligt ook het verzoek om de specificatie voor afwijzing gereed.
4.9.
Nu Solleveld zich bij e-mail van haar gemachtigde van 4 december 2017 bereid heeft verklaard het eigen risico te vergoeden en het geschil van partijen zich in de correspondentie vooral richt op de gevorderde aanzegvergoeding, zijn de verzochte buitengerechtelijke kosten feitelijk veroorzaakt door die ten onrechte gevorderde schadevergoeding. Om die reden ziet de kantonrechter aanleiding de verzochte vergoeding van de buitengerechtelijke kosten eveneens af te wijzen.
4.10.
Nu Solleveld de vergoeding van het eigen risico pas heeft betaald nadat [verzoeker] het verzoek heeft ingediend, en Solleveld gehouden was dat eigen risico te voldoen, ziet de kantonrechter aanleiding om de proceskosten te compenseren, in die zin dat elk der partijen de eigen kosten draagt.
5. De beslissing
De kantonrechter:
5.1.
wijst het verzoek af;
5.2.
compenseert de proceskosten, in die zin dat elk der partijen de eigen kosten draagt.
Deze beschikking is gegeven door mr. J.L.M. Luiten, kantonrechter en op 14 februari 2018 in het openbaar uitgesproken in aanwezigheid van de griffier.