NJB 2023/2834
Getuigenverzoek verdediging en de onderbouwing daarvan: herhaling van de hoofdregel uit HR 4 juli 2017, ECLI:NL:HR:2017:1015 dat een tot de zittingsrechter gericht verzoek tot het horen van getuigen door de verdediging moet worden gemotiveerd en van de uitzondering Post-Keskin daarop uit HR 20 april 2021, ECLI:NL:HR:2021:576 dat van de verdediging geen nadere onderbouwing mag worden verlangd als het gaat om een getuige ten aanzien van wie de verdediging het ondervragingsrecht nog niet heeft kunnen uitoefenen, terwijl deze getuige al – in het vooronderzoek of anderszins – een verklaring heeft afgelegd met een belastende strekking. In geval het verzoek betrekking heeft op het horen van getuigen over uitlatingen die zij hebben gedaan tegenover andere gespreksdeelnemers in bijv. OVC-gesprekken, heimelijk afgeluisterde telefoongesprekken of pingberichten, gaat het niet om een door een getuige afgelegde verklaring met een belastende strekking. In deze situatie geldt voormelde hoofdregel dat het verzoek door de verdediging moet worden gemotiveerd. Ook ten aanzien van bewijsmateriaal waarin uitlatingen zijn opgenomen die niet als een getuigenverklaring met een belastende strekking kunnen worden aangemerkt, geldt dat op grond van art. 6 EVRM aan de verdachte het recht toekomt om de authenticiteit en de betrouwbaarheid van dat bewijs te betwisten en zich tegen het gebruik ervan te verzetten, en dat daarbij van de verdediging onder meer mag worden verwacht dat zij het nodige initiatief neemt voor het (doen) verrichten van (nader) onderzoek naar die authenticiteit en betrouwbaarheid, bijvoorbeeld door het verzoek te doen een persoon die dergelijke uitlatingen heeft gedaan als getuige te horen en daarbij toe te lichten in welk opzicht zij de uitlatingen betwist en waarin haar belang bij het verzochte onderzoek is gelegen. De Hoge Raad zet hierbij uiteen wat er moet gebeuren indien de verdediging ondanks dit nodige initiatief beperkingen heeft ondervonden in de mogelijkheid om de authenticiteit en de betrouwbaarheid van het bewijs te betwisten, bijvoorbeeld omdat de persoon die de betreffende uitlatingen heeft gedaan niet kan worden gehoord als getuige. In casu kon het hof oordelen dat het opnieuw horen van een verzochte getuige niet noodzakelijk is en dat het door art. 6 EVRM gewaarborgde recht op een eerlijk proces niet in de weg staat aan het gebruik voor het bewijs van de uitlatingen die de verzochte getuige deed tijdens OVCgesprekken, heimelijk afgeluisterde telefoongesprekken en pingberichten.
HR 21-11-2023, ECLI:NL:HR:2023:1549
- Instantie
Hoge Raad (Strafkamer)
- Datum
21 november 2023
- Magistraten
Mrs. M.J. Borgers, A.L.J. van Strien, M. Kuijer
- Zaaknummer
21/03017
- Folio weergave
- Deze functie is alleen te gebruiken als je bent ingelogd.
- Vakgebied(en)
Strafrecht algemeen (V)
- Brondocumenten
ECLI:NL:HR:2023:1549, Uitspraak, Hoge Raad (Strafkamer), 21‑11‑2023
ECLI:NL:PHR:2023:681, Conclusie, Hoge Raad (Advocaat-Generaal), 11‑07‑2023
- Wetingang
(art. 6 EVRM)
Essentie
Getuigenverzoek verdediging en de onderbouwing daarvan: herhaling van de hoofdregel uit HR 4 juli 2017, ECLI:NL:HR:2017:1015 dat een tot de zittingsrechter gericht verzoek tot het horen van getuigen door de verdediging moet worden gemotiveerd en van de uitzondering Post-Keskin daarop uit HR 20 april 2021, ECLI:NL:HR:2021:576 dat van de verdediging geen nadere onderbouwing mag worden verlangd als het gaat om een getuige ten aanzien van wie de verdediging het ondervragingsrecht nog niet heeft kunnen uitoefenen, terwijl deze getuige al – in het vooronderzoek of anderszins – een verklaring heeft afgelegd met een belastende strekking. In ... Verder lezen? Log in om dit document te bekijken.