Rb. Gelderland, 05-03-2014, nr. C/05/253394 / FA RK 13-14048
ECLI:NL:RBGEL:2014:1542
- Instantie
Rechtbank Gelderland
- Datum
05-03-2014
- Zaaknummer
C/05/253394 / FA RK 13-14048
- Vakgebied(en)
Gezondheidsrecht (V)
Personen- en familierecht (V)
- Brondocumenten en formele relaties
ECLI:NL:RBGEL:2014:1542, Uitspraak, Rechtbank Gelderland, 05‑03‑2014; (Eerste aanleg - meervoudig, Rekestprocedure)
- Wetingang
- Vindplaatsen
JVggz 2014/14 met annotatie van W. Dijkers
Uitspraak 05‑03‑2014
Inhoudsindicatie
Wet Bopz. Verzoek schadevergoeding artikel 28 afgewezen ondanks onrechtmatig handelen burgemeester. De geneeskundige verklaring waarop de last IBS is gebaseerd, is opgemaakt door een arts, niet zijnde psychiater. Na opname volgt een aanvullende verklaring opgemaakt door een psychiater die kort geleden nog bij de behandeling was betrokken. De rechtbank wijst voortzetting van de IBS vervolgens af. De rechtbank oordeelt in het kader van een verzoek om schadevergoeding dat het tot de taak van de burgemeester behoort dat hij erop toeziet dat (alsnog) een geneeskundige verklaring door een onafhankelijke psychiater wordt opgemaakt. Omdat de burgemeester daarop niet heeft toegezien, acht de rechtbank het handelen (nalaten) van de burgemeester onrechtmatig. Omdat over de noodzaak van de last geen twijfel bestaat (een week later heeft de rechtbank voortzetting van een tweede IBS toegestaan) kan volgens de rechtbank als genoegdoening worden volstaan met de constatering dat de eerste inbewaringstelling onrechtmatig was.
Partij(en)
beschikking
RECHTBANK GELDERLAND
Team familierecht
Zittingsplaats Arnhem
Zaakgegevens: C/05/253394 / FA RK 13-14048
Datum uitspraak: 5 maart 2014
beschikking schadevergoeding artikel 28 Wet Bopz
in de zaak van
[naam] (nader te noemen: verzoekster),
wonende te [woonplaats],
advocaat mr. W.A.M. Maatman-Abarbanel te Buren
tegen
De burgemeester van de GEMEENTE [plaats] (nader te noemen: de burgemeester),
advocaat mr. L.A.P. Arends te Nijmegen
1. De procedure
1.1.
Ter gelegenheid van de mondelinge behandeling op 28 oktober 2013 van een verzoek van de officier van justitie tot voortzetting van de inbewaringstelling van verzoekster, heeft verzoekster verzocht de burgemeester op grond van artikel 28 van de Wet bijzondere opnemingen in psychiatrische ziekenhuizen (hierna: de wet) te veroordelen tot een schadevergoeding wegens onrechtmatige vrijheidsberoving. Bij beschikking van deze rechtbank van 28 oktober 2013 (C-05/252971 / FA RK 13/13933) is het zelfstandige verzoek tot schadevergoeding afgesplitst en is bepaald dat dit verzoek als afzonderlijk verzoek zal worden behandeld.
1.2.
Ter terechtzitting van 12 februari 2014 zijn gehoord:
- -
mr. W.A.M. Maatman-Abarbanel voornoemd, namens verzoekster;
- -
mr. L.A.P. Arends voornoemd, namens de gemeente.
2. De feiten
2.1.
Verzoekster is woonachtig te [woonplaats]. Verzoekster is in de ochtend van 22 oktober 2013 in zeer geagiteerde staat aangetroffen in haar zwaar verwaarloosde woning. Om 12.00 uur is verzoekster psychiatrisch thuis onderzocht door mevrouw drs.[naam], arts in opleiding tot psychiater. Zij lijdt, volgens de hierna te noemen geneeskundige verklaring van 22 oktober 2013, aan stemmingsstoornissen, manische of gemengde episodes, met pyschotische kenmerken. Er was ten tijde van het opmaken van de verklaring sprake van psychotische decompensatie.
2.2.
Verzoekster is vervolgens overgebracht naar het politiebureau in [plaats]. Mevrouw [naam arts in opleiding tot psychiater] heeft van haar bevindingen op 22 oktober 2013, 14.16 uur, een geneeskundige verklaring als bedoeld in artikel 21 van de wet opgemaakt. Op 22 oktober 2013, 14.29 uur, heeft de heer drs. [naam], wethouder van de gemeente [plaats], namens de burgemeester van die gemeente (hierna aangeduid als de burgemeester), op grond van artikel 20 van de wet een last tot inbewaringstelling (hierna: de last) afgegeven. De last is gesteld op naam van [naam], geboren op [geboortedatum] en woonachtige [adres]. Volgens de last bevond verzoekster zich ten tijde van afgifte van de last op [adres] (het politiebureau aldaar). Betrokkene is vervolgens om 17.00 uur opgenomen in [de kliniek] te [plaats] van [de instelling].
2.3.
Op 23 oktober 2013 heeft de heer[naam], psychiater, een aanvullende geneeskundige verklaring opgemaakt. Hierin merkt hij op dat hij verzoekster direct na opname en de volgende dag om 9.45 uur heeft gesproken. De heer [naam psychiater] verklaart dat hij instemt met de inhoud van de door mevrouw [naam arts in opleiding tot psychiater] opgestelde verklaring. In de aanvullende verklaring is vermeld dat de heer [naam psychiater] is betrokken bij de behandeling van verzoekster.
2.4.
Bij beschikking van 28 oktober 2013 (C/05/252971, FA RK 13/13933) heeft deze rechtbank het verzoek tot voortzetting van de inbewaringstelling van verzoekster afgewezen omdat de geneeskundige verklaring niet is afgegeven door een onafhankelijke psychiater. Redengevend hiervoor was dat de heer [naam psychiater] minder dan een jaar voorafgaand aan het afgeven van de aanvullende verklaring gedurende een periode van twee maanden bij de behandeling van verzoekster betrokken is geweest.
2.5.
Op 28 oktober 2013 is verzoekster opnieuw op last van de burgemeester in bewaring gesteld en opgenomen in een psychiatrisch ziekenhuis. Op 4 november 2013 heeft deze rechtbank een machtiging tot voortzetting van de inbewaringstelling afgegeven (253320 / FA RK 13/14012).
3. Verzoek en verweer
3.1.
Verzoekster verzoekt de gemeente te veroordelen tot een schadevergoeding van € 1.207,50, dan wel een door de rechtbank in goede justitie te bepalen bedrag, uitvoerbaar bij voorraad. Zij legt aan haar verzoek ten grondslag dat in de last tot inbewaringstelling niet de juiste naam van verzoekster is vermeld en dat het gedwongen verblijf in de instelling onrechtmatig is geweest omdat de geneeskundige verklaring niet is opgemaakt door een onafhankelijk psychiater. Verzoekster heeft haar klacht dat de last is afgegeven door een onbevoegde burgemeester ter zitting ingetrokken.
3.2.
De gemeente voert gemotiveerd verweer en concludeert tot afwijzing van het verzoek.
4. Beoordeling van het verzoek
4.1.
Ingevolge artikel 28 van de wet kan degene ten aanzien van wie een last is gegeven tot inbewaringstelling de rechter verzoeken een schadevergoeding toe te kennen op de grond dat de door de burgemeester gegeven last onrechtmatig was.
4.2.
Verzoekster stelt dat de last onrechtmatig was omdat de tenaamstelling daarvan onjuist is. Zij wijst erop dat de last op naam van [naam] gesteld had moeten worden. Ter toelichting wordt namens verzoekster aangevoerd dat zij lijdt aan een identiteitsstoornis en dat door de onzorgvuldige tenaamstelling bij haar verwarring en stress zijn toegenomen. In de loop der tijd heeft verzoekster tegenover haar advocaat allerlei namen genoemd. Volgens de advocaat is dat onderdeel van haar psychotische klachten. Zij wijst er daarnaast op dat ook bij de tweede last de verkeerde tenaamstelling is gebruikt, hetgeen verzoekster onnodig heeft beangstigd. De gemeente voert aan dat verzoekster in het systeem van [de instelling] stond ingeschreven als mevrouw [naam], met de roepnaam [naam]. Volgens de gemeente kan, als al sprake is van een onjuiste tenaamstelling, geen twijfel hebben bestaan dat de last ten aanzien van de juiste persoon werd afgegeven. Een eventuele vergissing kan voor verzoekster geen schade hebben opgeleverd, aldus de gemeente.
tenaamstelling last
4.3.
De klacht met betrekking tot de tenaamstelling acht de rechtbank ongegrond. Het woonadres en de geboortedatum van verzoekster zijn correct vermeld. Weliswaar wijkt de in de last gebruikte voornaam af van de voornamen volgens de gemeentelijke basisadministratie, maar nu geen sprake is geweest van enige onduidelijkheid over welke persoon wordt bedoeld in de last, acht de rechtbank de gebruikte tenaamstelling weliswaar onzorgvuldig, maar niet onrechtmatig.
rechtmatigheid vrijheidsbeneming
4.4.
Verzoekster stelt dat sprake is geweest van onrechtmatige vrijheidsbeneming. Onder verwijzing naar het arrest van de Hoge Raad van 26 september 2008 (LJN BD4375) stelt zij dat niet aan de vereisten voor afgifte van een last, te weten dat sprake is van een beoordeling door een onafhankelijke deskundige (objective medical expert), is voldaan omdat de geneeskundige verklaring is opgemaakt door een arts die geen psychiater is en omdat vervolgens de aanvullende verklaring is opgemaakt door een psychiater die kort daarvoor nog betrokken is geweest bij de behandeling van verzoekster. Volgens verzoekster eindigt de taak van de burgemeester niet op het tijdstip van afgifte van de last. Indien de verklaring niet door een onafhankelijke deskundige is afgegeven, dient de burgemeester erop toe te zien dat verzoekster zo spoedig mogelijk, maar in ieder geval binnen zes uur na opname, alsnog wordt beoordeeld door een onafhankelijke deskundige. Nu de burgemeester dat heeft nagelaten, is sprake geweest van onrechtmatige vrijheidsbeneming waarvoor de burgemeester verantwoordelijk is. Verzoekster stelt dat zij hierdoor immateriële schade heeft geleden, begroot op € 1.207,50 (€ 150,00 per dag, gedurende zeven dagen, te verhogen met 15% buitengerechtelijke kosten).
4.5.
De burgemeester betwist dat sprake is geweest van onrechtmatige vrijheidsbeneming. Onder verwijzing naar het eerder genoemde arrest van de Hoge Raad van 26 september 2008, stelt hij dat zowel de wet als de jurisprudentie toelaten dat een geneeskundige verklaring wordt afgegeven door een arts, niet-psychiater. De burgemeester betwist dat het nog zijn verantwoordelijkheid is erop toe te zien dat een belanghebbende binnen zes uur na opneming alsnog door een psychiater wordt beoordeeld. Dat het voor een machtiging voortzetting inbewaringstelling nodig is dat alsnog een (aanvullende) verklaring door een psychiater wordt opgemaakt, doet daar niet aan af. Tevens stelt de burgemeester dat niet aannemelijk is geworden dat verzoekster schade heeft geleden. Weliswaar werd de voortzetting van de inbewaringstelling op 28 oktober 2013 afgewezen vanwege de omstandigheid dat de psychiater die de aanvullende verklaring heeft opgemaakt eerder bij de behandeling was betrokken, maar voor een op diezelfde dag gegeven (tweede) last tot inbewaringstelling werd wel een machtiging tot voortzetting verleend. Daarmee staat volgens de burgemeester vast dat de eerste inbewaringstelling noodzakelijk was en er daardoor geen schade is geleden.
4.6.
De rechtbank overweegt als volgt. Ingevolge artikel 20 van de wet, voor zover hier van belang, gelast de burgemeester een inbewaringstelling niet dan nadat een, bij voorkeur niet-behandelend, psychiater of, zo dat niet mogelijk is, een bij voorkeur niet-behandelend arts, niet psychiater zijnde, een schriftelijke verklaring heeft verstrekt waaruit met inachtneming van het bepaalde in het tweede en derde lid, blijkt dat het geval, bedoeld in artikel 20, tweede lid, zich voordoet. Alhoewel de tekst van deze bepaling ruimte laat voor onderzoek door een arts, niet zijnde psychiater, of door een psychiater die bij de behandeling is betrokken, moet op grond van de jurisprudentie van het Europese hof voor de rechten van de mens (EHRM) met betrekking tot artikel 5 van het Europese verdrag voor de rechten van de mens (EVRM) anders worden geoordeeld. Uit onder andere de arresten van het EHRM inzake Winterwerp (arrest van 24 oktober 1979, NJ 1980/114) en Varbanov (arrest van 5 oktober 2000, BJ 2001/36) volgt als hoofdregel dat het onderzoek voorafgaand aan de inbewaringstelling moet worden verricht door een onafhankelijke medische expert (objective medical expert). Dat betekent dat het onderzoek moet worden verricht door een psychiater die niet bij de behandeling is betrokken. In noodsituaties (emergency cases) kan worden volstaan met een onderzoek door een arts die geen psychiater is of door een wel bij de behandeling betrokken psychiater, mits onmiddellijk na opname alsnog een onderzoek door een niet bij de behandeling betrokken psychiater wordt verricht. Deze jurisprudentie stelt derhalve zwaardere eisen dan de eisen die uit de wet voorvloeien.
4.7.
Anders dan de burgemeester kennelijk bepleit, is hij niet alleen verantwoordelijk voor de afgifte, maar ook voor de uitvoering van de last tot inbewaringstelling. De rechtbank merkt hierbij op dat in de wetsgeschiedenis van de wet naar voren komt dat de burgemeester een belangrijke eigen rol heeft. Hij mag niet volstaan met een marginale toetsing van de geneeskundige verklaring. Zie hiervoor bijvoorbeeld hetgeen is opgemerkt in de memorie van antwoord van wetsvoorstel 21239 bij beantwoording van de vraag of de burgemeester wel de aangewezen persoon is voor afgifte van de last inbewaringstelling (Tweede kamer, vergaderjaar 1990-1991, 21 239 nr. 6, pagina 17):“Met betrekking tot de ernst van de geestesstoornis en het daaruit voortvloeiend gevaar weegt voor de burgemeester of de door hem aangewezen wethouder uiteraard zwaar de geneeskundige verklaring. De burgemeester en de aangewezen wethouder moeten echter in staat worden geacht de onderbouwing van de conclusie van de deskundige kritisch te bezien. Bovendien kunnen zij zich een zelfstandig oordeel vormen over de concrete gebeurtenissen die mede hebben geleid tot het vermoeden dat ernstig gevaar dreigt. Die voorvallen worden veelal vermeld in het politierapport. Het openbaar ministerie zou niet op een andere wijze tot een oordeelsvorming komen. De overwegingen op grond waarvan onze voorkeur uitgaat naar inbewaringstelling door of onder verantwoordelijkheid van de burgemeester, zijn de volgende.
- In de middelgrote en kleine gemeenten beschikt de burgemeester veelal over achtergrondinformatie en wordt door hem of haar persoonlijke aandacht gegeven aan elk geval van inbewaringstelling.
- Persoonlijke, niet tot een telefonisch contact beperkte, bemoeienis van de tot de lastgeving bevoegde autoriteit is wenselijk. Aan de geografisch gemakkelijk bereikbare burgemeester moet op grond van die bereikbaarheid de voorkeur worden gegeven boven de officier van
justitie.
- De inbewaringstelling is een maatregel van openbare orde en veiligheid ter afwending van onmiddellijk dreigend gevaar en behoort als zodanig tot het terrein van de burgemeester.”
Tenslotte merkt de rechtbank op dat ook uit de wet zelf blijkt dat de bemoeienis van de burgemeester niet ophoudt bij afgifte van de last. De rechtbank verwijst hiervoor naar de artikelen 22 (toevoeging raadsman), 24 (bevel opname), 25 (informeren inspecteur en officier van justitie) en 26 (informeren partner en familie).
4.8.
Uit het voorgaande vloeit naar het oordeel van de rechtbank daarom voort dat de burgemeester zich vóór afgifte van de last ervan dient te overtuigen dat een betrokkene is onderzocht door een niet bij de behandeling betrokken psychiater en dat aan de overige wettelijke eisen voor inbewaringstelling is voldaan. Als de burgemeester constateert dat de verklaring is opgemaakt door een arts die geen psychiater is of door een wel bij de behandeling betrokken psychiater, dient hij te beoordelen of sprake is van een noodsituatie die afgifte van de last toch rechtvaardigt. Vervolgens dient hij – in het kader van de tenuitvoerlegging van de last – er op toe te zien dat onmiddellijk na de opname alsnog een onderzoek door een niet betrokken psychiater wordt verricht. De omstandigheid dat de betrokkene op dat moment al in een instelling is opgenomen en dat het doen uitvoeren van zo’n aanvullend onderzoek mogelijk niet zonder meer door de burgemeester kan worden bewerkstelligd, doet hier niet aan af. Gelet op het ingrijpende, vrijheidsbenemende karakter van de last ligt het op zijn weg zich door middel van een aanvullend onderzoek door een niet betrokken psychiater persoonlijk te doen overtuigen dat sprake is van een stoornis in de zin van de wet. Anders dan de burgemeester bepleit kan uit het arrest van de Hoge Raad van 26 september 2008, LJN BD4375, niet worden afgeleid dat de burgemeester na afgifte van de last geen verdergaande verplichtingen heeft. Dit arrest ziet slechts op de vraag of de rechter bij beoordeling van de voortzetting van de inbewaringstelling (ex nunc) genoegen mag nemen met een na afgifte van de last tot inbewaringstelling opgemaakte aanvullende verklaring van een niet bij de behandeling betrokken psychiater, maar het arrest zegt niets over de rechtmatigheid van de daaraan voorafgaande last tot inbewaringstelling (ex tunc).
4.9.
In de onderhavige zaak staat vast dat de geneeskundige verklaring is opgemaakt door een arts die geen psychiater is en dat de burgemeester hiervan op de hoogte was omdat dit in de geneeskundige verklaring is vermeld. Niet gesteld of gebleken is dat de burgemeester onderzoek heeft gedaan naar de noodzaak de verklaring te laten opmaken door een arts die geen psychiater is. Evenmin is gesteld of gebleken dat de burgemeester opdracht heeft gegeven en toezicht heeft gehouden tot een onmiddellijk na opname in te stellen onderzoek door een niet bij de behandeling betrokken psychiater. Tenslotte staat vast dat weliswaar een aanvullende geneeskundige verklaring is opgemaakt door een psychiater, maar dat deze bij de behandeling betrokken is geweest en dat op grond hiervan de rechtbank het verzoek tot voortzetting van de inbewaringstelling heeft afgewezen. Gelet hierop is de inbewaringstelling gedurende de gehele periode dat deze heeft geduurd onrechtmatig geweest en is de burgemeester hiervoor verantwoordelijk. De vraag of het aanvullende geneeskundige onderzoek tijdig heeft plaatsgevonden, behoeft daarom geen beantwoording.
schade
4.10.
Met betrekking tot de door verzoekster gevorderde schadevergoeding overweegt de rechtbank als volgt. Verzoekster legt aan haar verzoek ten grondslag dat sprake is van door de onrechtmatige vrijheidsbeneming geleden immateriële schade. Ter zitting heeft zij daaraan toegevoegd dat zij door de onjuiste aanduiding van haar voornaam extra in verwarring is geraakt. Zoals hiervoor is overwogen acht de rechtbank het gebruik van de onjuiste voornaam van verzoekster niet onrechtmatig, zodat het daarmee samenhangende verzoek om schadevergoeding moet worden afgewezen. De rechtbank zal hierna ingaan op de vraag of voor de onrechtmatige vrijheidsbeneming zelf een schadevergoeding moet worden toegekend.
4.11.
Voor toekenning van een schadevergoeding op grond van artikel 28 van de wet is noodzakelijk dat aannemelijk is dat de gestelde schade is geleden en dat deze is veroorzaakt door het niet in acht nemen van de wettelijke voorschriften door de burgemeester. Uit de jurisprudentie van de Hoge Raad (onder andere HR 13 december 1996, LJN ZC2229, NJ 1997, 682 met betrekking tot artikel 35 van de wet) volgt weliswaar dat verzoekster volgens de normale regels dient te bewijzen dat zij door het onrechtmatige gedrag van de burgemeester schade heeft geleden, maar dat het begrip schade niet is gebonden aan de beperkingen welke in artikel 6:106 BW aan vergoeding van immateriële schade worden gesteld. Dit vloeit volgens dit arrest voort uit de strekking van artikel 35 van de wet, waarmee beoogd is te voldoen aan artikel 5 lid 5 EVRM dat bepaalt dat iedereen die slachtoffer is geweest van een detentie in strijd met de bepalingen van de leden 1 tot en 4 van artikel 5 EVRM, recht heeft op schadeloosstelling, welke ten minste bestaat uit een billijke genoegdoening als bedoeld in artikel 50 EVRM. Dit brengt mee dat op grond van artikel 35 van de wet een vergoeding kan worden toegekend ter zake van nadeel, bestaande in het gedurende enige tijd in onzekerheid verkeren over de rechtmatigheid van een gedwongen opname waardoor in die periode spanning en frustratie zijn ontstaan. Dat geldt volgens genoemd arrest ook als de vrijheidsbeneming op zichzelf bezien niet onrechtmatig is geweest, maar tijdens dat verblijf wettelijke voorschriften zijn geschonden. Een op ondervonden spanning en frustratie gerichte vergoeding laat zich slechts intuïtief schatten en behoeft geen nadere motivering. De gewone regels van stelplicht en bewijslast zijn hierop niet van toepassing. Een vergelijking met de volgens regels van artikel 89 van het Wetboek van strafvordering geldende dagvergoedingen kan volgens de Hoge Raad niet zonder meer als richtlijn dienen. Tevens is het mogelijk dat de enkele vaststelling door de rechter dat sprake is geweest van schending van de betreffende voorschriften, een voldoende genoegdoening vormt. De rechtbank ziet geen aanleiding ten aanzien van artikel 28 van de wet anders te oordelen.
4.12.
De rechtbank begrijpt het standpunt van verzoekster in die zin dat zij door schending van de wettelijke voorschriften, bestaande uit het achterwege blijven van een tijdig onderzoek door een onafhankelijke psychiater, immateriële schade, bestaande uit spanning en frustratie, heeft opgelopen waarvoor zij een genoegdoening wenst. Het ontstaan van opgelopen spanning en frustratie is door de burgemeester niet weersproken, zodat de rechtbank hiervan zal uitgaan. Verzoekster begroot deze schade op € 150,00 per dag dat zij onrechtmatig van haar vrijheid is beroofd. Een nadere onderbouwing daarvan heeft zij niet gegeven. De rechtbank neemt aan dat zij hiermee aansluiting heeft willen zoeken bij de in artikel 89 van het Wetboek van strafvordering opgenomen regeling.
4.13.
Bij de beoordeling van de vraag of aan verzoekster hiervoor een schadevergoeding moet worden toegekend acht de rechtbank van belang dat verzoekster niet heeft betwist dat het noodzakelijk was haar tegen haar wil in de instelling op te nemen en dat, afgezien van de omstandigheid dat de geneeskundige verklaring niet door een onafhankelijke psychiater was afgegeven, aan alle voorwaarden voor een inbewaringstelling werd voldaan. Dit vindt zijn bevestiging in de omstandigheid dat de rechtbank bij de beoordeling van de tweede inbewaringstelling een machtiging tot voortzetting daarvan heeft verleend. Daarnaast acht de rechtbank van belang dat de onrechtmatige situatie slechts gedurende een beperkte tijd heeft voortbestaan. Voor aansluiting bij de regeling van artikel 89 Sv ziet de rechtbank daarom geen aanleiding. Gelet hierop is de rechtbank, anders dan verzoekster bepleit, van oordeel dat het onrechtmatig handelen van de burgemeester niet tot het toekennen van een schadevergoeding dient te leiden, maar dat kan worden volstaan met de vaststelling van de onrechtmatigheid daarvan.
conclusie
4.14.
Het verzoek om toekenning van een schadevergoeding moet worden afgewezen. Hierdoor moet ook het verzoek om de burgemeester in de proceskosten te veroordelen worden afgewezen.
5. Beslissing
De rechtbank wijst het verzoek af.
Deze beschikking is gegeven door mrs. A.I. van Amsterdam, voorzitter en mr. A.E.M. Overkamp en mr. S. Kuypers, rechters, in tegenwoordigheid van mr. S.M.M. van Dalen als griffier en in het openbaar uitgesproken op 5 maart 2014.
Indien hoger beroep tegen deze beschikking mogelijk is, kan dat worden ingesteld:
- door de verzoekers en degenen aan wie een afschrift van de beschikking is verstrekt of verzonden, binnen drie maanden na de dag van de uitspraak,
- door andere belanghebbenden binnen drie maanden na de betekening daarvan of nadat de beschikking aan hen op een andere wijze bekend is geworden.
Het hoger beroep moet, door tussenkomst van een advocaat, worden ingediend ter griffie van het gerechtshof te Arnhem.