HR 14 juli 2000, nr. 35 059, BNB 2000/306 (concl. A-G Van den Berge; m.nt. Van Vijfeijken; V-N 2000/52.5; PW nr. 21 220; FED 2001/471; WFR 2000/6396; Infobulletin 2000/574).
HR, 12-07-2013, nr. 12/02319
ECLI:NL:HR:2013:31
- Instantie
Hoge Raad
- Datum
12-07-2013
- Zaaknummer
12/02319
- Vakgebied(en)
Belastingrecht algemeen (V)
Personen- en familierecht (V)
- Brondocumenten en formele relaties
Beroepschrift, Hoge Raad, 12‑07‑2013
ECLI:NL:HR:2013:31, Uitspraak, Hoge Raad, 12‑07‑2013; (Cassatie)
Conclusie: ECLI:NL:PHR:2013:BZ8588, Gevolgd
Conclusie: ECLI:NL:PHR:2013:BZ8588, Gevolgd
- Vindplaatsen
V-N 2013/36.24 met annotatie van Redactie
Belastingadvies 2013/17.11
FED 2013/88 met annotatie van N.C.G. GUBBELS
BNB 2013/218 met annotatie van J.C. VAN STRAATEN
NTFR 2014/120
NTFR 2013/1414 met annotatie van mr. A.M. Vrenegoor
Beroepschrift 12‑07‑2013
Edelhoogachtbaar College,
Cassatiemiddel I: Schending van het recht, in het bijzonder van artikel 8:77 Awb, juncto artikel 21, lid 1 Successiewet 1956, respectievelijk verzuim van vormen doordat het Hof op onjuiste gronden althans op gronden die de beslissing niet kunnen dragen heeft geoordeeld dat de waarde in het economisch verkeer van de vaas op versterfdatum euro 10 miljoen bedroeg.
1.
Het Hof bevestigt het oordeel van de rechtbank dat de waarde van de vaas op versterfdatum € 10 miljoen bedroeg. De rechtbank heeft voor de waardebepaling van de vaas per versterfdatum de verkoopwaarde van de vaas van 23 miljoen als uitgangspunt genomen aangezien tussen de versterfdatum en de verkoop ruim 20 maanden verstreken waren. Teneinde dit gat van 20 maanden te overbruggen heeft de rechtbank vervolgens op de verkoopprijs een rekenkundige oefening toegepast waarbij hij onder meer gebruik heeft gemaakt van een aantal gegevens uit het deskundigenrapport van [C] dat door belanghebbende was ingebracht: vanuit het bedrag van € 23 miljoen is teruggerekend naar € 10 miljoen.
2.
In het kort komt de redenering van de rechtbank erop neer dat vanaf het overlijden er een 100% waardestijging op de Chinese kunstmarkt is geweest: deze 100% waardestijging heeft in ieder geval geleid tot het ‘terugrekenen’ van 23 mio naar 11,5 mio. Aan de overige factoren (schaarsheid en toenemende Chinese welvaart) rekent de rechtbank vervolgens € 1,5 mio toe zonder dit verder te motiveren of te onderbouwen. Het Hof bevestigt het oordeel van de rechtbank.
3.
Hiertoe overweegt het Hof in onderdeel 5.2 dat de rechtbank bij de waardebepaling van de pot op overlijdensdatum 20 november 2003 terecht de op 12 juli 2005 gerealiseerde verkoopprijs tot uitgangspunt heeft genomen. Ter ondersteuning van haar oordeel verwijst het Hof naar een aantal passages uit de literatuur. Uit deze passages blijkt echter slechts dat de waarde in het economisch verkeer van een bepaald goed op het tijdstip van de erfrechtelijke verkrijging gelijk is aan de verkoopprijs die is behaald rond de versterfdatum. De rechter gebruikt deze passages evenwel als basis voor een rekenkundige oefening aangezien tussen de versterfdatum en de verkoopdatum te veel tijd verstreken is om de verkoopprijs an sich als waarde in het economisch verkeer aan te merken. Waarop deze rekenkundige methode is gebaseerd is onduidelijk: vermoedelijk is dat de algemene trend die [C] in haar rapport heeft gesignaleerd. Maar zonder nadere motivering — die ontbreekt — is niet duidelijk waarom deze algemene trend ook op het geval van deze zeer bijzondere vaas van toepassing is.
4.
Daarnaast is het oordeel van het Hof dat de verkoopwaarde als uitgangspunt genomen kan worden rechtens onjuist. Voor mijn standpunt vind ik steun bij de jurisprudentie van Uw Raad. Ik verwijs hiervoor naar het arrest van Uw Raad van 14 juli 2000 waarin werd overwogen dat indien de te waarderen goederen rond de overlijdensdatum zijn verkocht, er in beginsel van kan worden uitgegaan dat de waarde niet lager is dan de overeengekomen koopsom, tenzij er feiten en omstandigheden zijn waaruit volgt dat die koopsom niet de waarde in het economische verkeer weergeeft.1. Ook oordeelde Uw Raad in 2000 dat in een geval waarin een belastingplichtige een woning kort na de peildatum heeft gekocht, er in de regel vanuit moet worden uitgegaan dat de waarde in het economische verkeer, overeenkomt met de door de belastingplichtige betaalde prijs, zulks tenzij de partij die zich daarop beroept feiten of omstandigheden stelt en aannemelijk maakt waaruit volgt dat de koopsom niet die waarde weergeeft.2. Uit de jurisprudentie van uw Raad blijkt derhalve dat de waarde in het economisch verkeer de verkoopprijs is, indien het desbetreffende goed rond de versterfdatum is verkocht, maar hieruit blijkt niet dat deze kan dienen als basis voor een rekenkundige benadering indien er te veel tijd is verstreken tussen de versterfdatum en de verkoopdatum.
5.
In paragraaf 5.2 stelt het Hof bovendien dat noch gesteld noch gebleken is dat zulks anders is. Nu het woord ‘zulks’ niet andere dan kan terugslaan op de passage voor deze zin, stelt het Hof in ieder geval dat noch is gesteld noch is gebleken dat in de onderhavige casus de gerealiseerde verkoopprijs niet tot uitgangspunt kan worden genomen bij de waardebepaling van de vaas. Deze vaststelling is feitelijk onjuist en dus onbegrijpelijk. Ten eerste is in de procedure bij de rechtbank een deskundigenrapport ingediend opgemaakt door [C]. In dit rapport komt [C] tot het oordeel dat de vellingprijs niet in de waardering betrokken kan worden vanwege de subjectieve omstandigheden van de potentiële kopers in het onderhavige specifieke geval; hier gaat de rechtbank aan voorbij.
Ten tweede is in de procedure in hoger beroep op 18 november 2011 een deskundigenrapport gestuurd aan het Hof afkomstig van de deskundige [A] over deze kwestie. In deze brief geeft [A] expliciet aan dat de opbrengstwaarde van de vaas van € 23 miljoen geen enkele rol kan spelen bij de bepaling van de waarde in het economisch verkeer van de vaas per 23 november 2000. Hieruit volgt dat ook in hoger beroep door een tweetal deskundigen is vastgesteld dat ook volgens deze deskundigen de gerealiseerde verkoopprijs niet als uitgangspunt kan dienen voor de waarde per 20 november 2003.
6.
In de laatste zin van paragraaf 5.2 zegt het Hof dat hij de voornoemde opinie van de deskundige [A] niet volgt omdat [A] de verkoopprijs buiten beschouwing laat. Dit is een onbegrijpelijk oordeel. Het Hof stelt eerst dat de gerealiseerde verkoopprijs tot uitgangspunt moet worden genomen bij de waardering van de vaas omdat niet is gesteld noch is gebleken dat dit niet zo is. Hierbij gaat het Hof ten onrechte voorbij aan het ingebrachte rapport van de deskundige [A] dat juist aangeeft dat de gerealiseerde verkoopprijs geen enkele rol speelt bij de waardering van de vaas op versterfdatum. Vervolgens zegt het Hof dat hij de opinie van [A] volgt omdat deze opinie de gerealiseerde verkoopprijs buiten beschouwing laat. Op basis van zijn eigen petitio principii dat een waardering zonder de latere uitkomst van de veiling daarin te betrekken niet zinvol is, laat het Hof het rapport aldus buiten beschouwing. Hof's uitspraak is derhalve onbegrijpelijk, zodat cassatie moet volgen.
Cassatiemiddel II: Verzuim van vormen doordat hel Hof op onjuiste gronden althans op gronden die de beslissing niet kunnen dragen de beslissing van de rechtbank heeft overgenomen dat geen van beide partijen erin is geslaagd om het van haar gevergde bewijs te leveren.
7.
De Rechtbank heeft zelf schattenderwijs de waarde van de vaas op overlijdensdatum vastgesteld op € 10 miljoen. Hiertoe is de rechtbank overgegaan omdat hij van oordeel was dat geen van beide partijen erin was geslaagd om het van haar gevergde bewijs te leveren. Nu het Hof de waardevaststelling van de Rechtbank heeft overgenomen, ligt hierin besloten dat ook het Hof van oordeel is dat geen van beide partijen erin was geslaagd om het van haar gevergde bewijs te leveren.
8.
Dit oordeel is niet juist. Belanghebbenden hebben aangegeven dat de waarde van de vaas op datum overlijden gesteld diende te worden op € 300.000 tot € 400,000 welke waarde gebaseerd was op de oorspronkelijke waardering van Christie's zoals verricht in november 2004. Hiertoe hebben belanghebbenden niet alleen de deskundige waardering van Christie's ingebracht maar tevens twee deskundigenrapporten waarbij vanuit twee verschillende invalshoeken is bevestigd dat de waarde van de vaas op datum overlijden gesteld diende te worden op € 300.000 tot € 400.000.
9.
Zoals aangegeven in de feitelijke instanties zijn zowel [C] als [A] beiden vanuit hun eigen invalshoek buitengewoon goed geequipeerd om een expert opnie af te geven over de waarde van de vaas. Dit is in geen van beide feitelijke instanties bestreden. Onduidelijk is dan waarom deze beide deskundigenrapporten niet als bewijs kunnen dienen. Een motivering in de uitspraak van het Hof ontbreekt.
10.
Het Hof heeft in navolging van de rechtbank dit bewijs genegeerd. Alhoewel de waardering van de ingebrachte bewijsmiddelen aan de rechter is voorbehouden, moet er wel een zekere begrenzing zijn van deze vrijheid. Dit geldt zeker voor die gebieden waarop een rechter noch de ervaring heeft om over zelf schattenderwijs een waardering te maken noch over voldoende algemene gegevens kon beschikken voor een dergelijke ‘waardebepaling’. Gebieden waarop een rechter zelf schattenderwijs een waardering kan maken zijn bijvoorbeeld vastgoed of (beurs)aandelen of bijv. kunstvoorwerpen waarvoor vergelijkingsmateriaal is, zoals bijv. bij affiches, grafiek en andere ‘multiples’. Op al die gebieden zijn derhalve parameters beschikbaar.
11.
Een gebied waarop een rechter vanwege gebrek aan ervaring en/of algemene gegevens zeker geen waarde kan en mag vaststellen is met name unieke stukken kunst zoals de onderhavige vaas, waarvoor géén vergelijkingsmateriaal is en geen parameters bestaan. Met het schattenderwijs waarderen van een unieke Chinese vaas voorbijgaand aan de aangereikte bewijsmiddelen in de vorm van deskundigenrapporten, overschrijdt de rechter de grenzen van de vrije bewijswaardering. Vanwege het specifieke karakter van deze vaas kon het Hof niet twee deskundigenrapporten negeren en zelf maar een waarde vaststellen. Ter illustratie zenden wij Uw Raad nog een aantal krantenknipsels waaruit de onvoorspelbaarheid en grilligheid van waarde van antieke kunst blijkt.
De uitspraak van het Hof is derhalve onbegrijpelijk, zodat cassatie moet volgen.
Hierbij verzoek ik Uw Raad mij toe te staan de hiervoor gestelde middelen en uiteenzetting in een mondeling pleidooi voor Uw Raad nader toe te lichten.
Hoogachtend,
Voetnoten
Voetnoten Beroepschrift 12‑07‑2013
HR 29 november 2000, nr. 35 797, BNB 2001/52 (concl. A-G Ilsink; m.nt. Snoijink; V-N 2001/3.24; FED 2001/152; WFR 2000/6413, p. 1775), inzake waardering onroerende zaken.
Uitspraak 12‑07‑2013
Inhoudsindicatie
Art. 21 Successiewet 1956. Waardering zeldzame Chinese pot die 20 maanden na de overlijdensdatum is verkocht voor € 23 miljoen.
Partij(en)
12 juli 2013
nr. 12/02319
Arrest
gewezen op het beroep in cassatie van de erfgenamen [X1, X2, X3 en X4, van B], gewoond hebbende te [Z], (hierna: belanghebbenden) tegen de uitspraak van het Gerechtshof te ’s-Gravenhage van 27 maart 2012, nrs. BK-10/00396 tot en met 10/00399, betreffende navorderingsaanslagen in het recht van successie.
1. Het geding in feitelijke instanties
Aan belanghebbenden zijn ter zake van de verkrijgingen uit de nalatenschap van [B], overleden in 2003, (hierna: erflater) vier navorderingsaanslagen in het recht van successie opgelegd, welke aanslagen, na daartegen gemaakt bezwaar, bij uitspraken van de Inspecteur zijn gehandhaafd.
De Rechtbank te ’s-Gravenhage (nrs. AWB 09/6589 SUCCR; AWB 09/6591 SUCCR; AWB 09/6593 SUCCR; AWB 09/6595 SUCCR) heeft de tegen die uitspraken ingestelde beroepen gegrond verklaard, de uitspraken van de Inspecteur vernietigd, de navorderingsaanslagen verminderd en bepaald dat de uitspraken in zoverre in de plaats treden van de vernietigde besluiten.
Belanghebbenden hebben tegen de uitspraken van de Rechtbank hoger beroep ingesteld bij het Hof.
Het Hof heeft de uitspraken van de Rechtbank bevestigd. De uitspraak van het Hof is aan dit arrest gehecht.
2. Geding in cassatie
Belanghebbenden hebben tegen ’s Hofs uitspraak beroep in cassatie ingesteld. Het beroepschrift in cassatie is aan dit arrest gehecht en maakt daarvan deel uit.
De Staatssecretaris van Financiën heeft een verweerschrift ingediend.
Partijen hebben de zaak doen toelichten, belanghebbenden door mr. Ch.J. Langereis, advocaat te Amsterdam, de Staatssecretaris door mrs. C.M. Bergman en R.T. Wiegerink, advocaten te ’s-Gravenhage.
De Advocaat-Generaal R.L.H. IJzerman heeft op 27 maart 2013 geconcludeerd tot ongegrondverklaring van het beroep.
Belanghebbenden hebben schriftelijk op de conclusie gereageerd.
3. Beoordeling van de middelen
3.1.
In cassatie kan van het volgende worden uitgegaan.
3.1.1.
Erflater is overleden op 20 november 2003 (hierna: de overlijdensdatum). Belanghebbenden zijn de erfgenamen van erflater.
3.1.2.
Tot de nalatenschap van erflater behoorde een – naar later bleek zeer zeldzame – Chinese pot uit de periode van de Han-Yuan dynastie (hierna: de Chinese pot).
3.1.3.
In de aangifte successierecht van 31 juli 2004 is als saldo van de nalatenschap van erflater aangegeven een bedrag van € 520.383. Daarbij is de waarde van kunstvoorwerpen voor een bedrag van € 12.500 in aanmerking genomen. Bij de aanslagregeling is de Inspecteur alleen op het punt van de eigen woning van de aangifte afgeweken. Het saldo van de nalatenschap heeft hij vastgesteld op € 580.383.
3.1.4.
De Chinese pot is op 12 juli 2005 bij een veiling van het veilinghuis Christie’s in Londen verkocht voor een prijs van € 23.000.000.
3.1.5.
Op 25 november 2005 hebben belanghebbenden een “suppletie-aangifte” voor het successierecht ingediend waarbij aan de Chinese pot een waarde is toegekend van € 100.000.
3.1.6.
Met dagtekening 18 maart 2008 heeft de Inspecteur de navorderingsaanslagen opgelegd. Daarbij is de Inspecteur uitgegaan van een waarde van de Chinese pot op de overlijdensdatum van € 23.000.000.
3.1.7.
In beroep bepleitten belanghebbenden dat de waarde van de Chinese pot op de overlijdensdatum moet worden gesteld op € 350.000, zijnde de waarde volgens een taxatie van veilinghuis Christie’s in december 2004.
3.2.1.
Het Hof heeft zich verenigd met het oordeel van de Rechtbank en de daartoe gebezigde overwegingen en heeft op grond daarvan geoordeeld dat de waarde van de Chinese pot op de overlijdensdatum moet worden gesteld op € 10.000.000. Omdat geen van beide partijen de door haar voorgestane waarde in het economische verkeer van de Chinese pot aannemelijk had gemaakt, heeft de Rechtbank en in het voetspoor daarvan ook het Hof de waarde op de overlijdensdatum schattenderwijs vastgesteld. Bij die vaststelling is de op 12 juli 2005 gerealiseerde verkoopprijs tot uitgangspunt genomen. Voorts is rekening gehouden met de algemene waardestijging, zoals die naar voren komt in een aan belanghebbenden uitgebracht deskundigenbericht, op de markt van Chinees keramiek uit de tijd van de Han-Yuan dynastie in de periode tussen de overlijdensdatum en de veilingdatum van ten minste 100 percent, alsmede met een groeiende schaarste van zeldzaam Chinees aardewerk en met de snel toenemende welvaart in China in die periode.
3.2.2.
De middelen komen met rechts- en motiveringsklachten tegen ’s Hofs beslissing op.
3.3.1.
Het Hof is er terecht van uitgegaan dat onder de waarde in het economische verkeer moet worden verstaan de prijs die bij aanbieding van een zaak ten verkoop op de voor die zaak meest geschikte wijze na de beste voorbereiding door de meestbiedende gegadigde zou zijn betaald.
3.3.2.
Het oordeel dat belanghebbenden de door hen verdedigde waarde niet aannemelijk hebben gemaakt met de door hen ingebrachte taxaties van deskundigen in het licht van de op 12 juli 2005 gerealiseerde beduidend hogere verkoopprijs, berust op de aan de feitenrechter voorbehouden waardering van de bewijsmiddelen. Dat oordeel behoefde geen nadere motivering, ook niet in het licht van de opinies van de door belanghebbenden geraadpleegde deskundigen.
3.3.3.
Het stond het Hof vrij om, zoals het heeft gedaan, bij het ontbreken van een verkoopprijs op de overlijdensdatum in een geval als het onderhavige, waarin partijen de door hen verdedigde waarden niet aannemelijk hebben gemaakt, de later gerealiseerde verkoopprijs tot uitgangspunt te nemen en op basis daarvan de waarde op de overlijdensdatum schattenderwijs vast te stellen, met inachtneming van de marktontwikkelingen in de tussenliggende periode. De omstandigheid dat in het onderhavige geval die tussenliggende periode twintig maanden omvat staat daaraan evenmin in de weg.
3.3.4.
De schatting van de invloed van de marktontwikkelingen tussen de overlijdensdatum en de verkoopdatum is voorbehouden aan de rechter die over de feiten oordeelt. ’s Hofs beslissing op dat punt is niet onbegrijpelijk en behoefde geen nadere motivering dan door het Hof is gegeven. Ook van dit oordeel behoefde het Hof zich niet te laten weerhouden door de schattingen en opinies van door belanghebbenden geraadpleegde deskundigen.
3.4.
Gelet op hetgeen hiervoor is overwogen, falen de middelen.
4. Proceskosten
De Hoge Raad acht geen termen aanwezig voor een veroordeling in de proceskosten.
5. Beslissing
De Hoge Raad verklaart het beroep in cassatie ongegrond.
Dit arrest is gewezen door de vice-president M.W.C. Feteris als voorzitter, en de raadsheren C. Schaap, R.J. Koopman, Th. Groeneveld en G. de Groot, in tegenwoordigheid van de waarnemend griffier F. Treuren, en in het openbaar uitgesproken op 12 juli 2013.