HR 15 januari 2008, LJN BB9890, NJ 2008/63, HR 5 januari 2010, ECLI:NL:HR:2010:BJ3722 en BJ3723.
HR, 31-01-2017, nr. 16/03037, nr. 16/03044
ECLI:NL:HR:2017:125
- Instantie
Hoge Raad
- Datum
31-01-2017
- Zaaknummer
16/03037
16/03044
- Vakgebied(en)
Strafrecht algemeen (V)
Strafprocesrecht (V)
- Brondocumenten en formele relaties
ECLI:NL:HR:2017:125, Uitspraak, Hoge Raad (Strafkamer), 31‑01‑2017; (Cassatie, Beschikking)
Conclusie: ECLI:NL:PHR:2016:1452, Gevolgd
ECLI:NL:PHR:2016:1452, Conclusie, Hoge Raad (Advocaat-Generaal), 13‑12‑2016
Arrest Hoge Raad: ECLI:NL:HR:2017:125, Gevolgd
Beroepschrift, Hoge Raad, 19‑07‑2016
Beroepschrift, Hoge Raad, 19‑07‑2016
- Wetingang
art. 94a Wetboek van Strafvordering
- Vindplaatsen
SR-Updates.nl 2017-0096
NbSr 2017/70 met annotatie van mr. V.J.C. de Bruijn
Uitspraak 31‑01‑2017
Inhoudsindicatie
OM-cassatie. Beklag, beslag ex art. 94a Sv op auto’s en banktegoeden n.a.v. verdenking t.z.v. witwassen. Eisen van proportionaliteit en subsidiariteit. OvJ heeft 2 cassatieberoepen ingesteld tegen 1 beschikking van Rb op gezamenlijk klaagschrift van 2 klagers. HR herhaalt relevante overwegingen uit ECLI:NL:HR:2015:2881 omtrent het verrichten van onderzoek naar proportionaliteit en subsidiariteit van het beslag. Rb heeft kennelijk aanleiding gezien te onderzoeken of voortzetting van de gelegde beslagen in overeenstemming is met de eisen van proportionaliteit en subsidiariteit. Haar oordeel daaromtrent is ontoereikend gemotiveerd.
Partij(en)
31 januari 2017
Strafkamer
nr. S 16/03037 B en 16/03044 B
MD
Hoge Raad der Nederlanden
Beschikking
op het beroep in cassatie tegen een beschikking van de Rechtbank Oost-Brabant, zittingsplaats 's-Hertogenbosch, van 5 april 2016, nummers RK 16/138 en RK 16/139, op een klaagschrift als bedoeld in art. 552a Sv, ingediend door:
[klaagster 1] , geboren te [geboorteplaats] op [geboortedatum] 1969, en
[klager 2] , geboren te [geboorteplaats] op [geboortedatum] 1963.
1. Geding in cassatie
Tegen de beschikking van de Rechtbank zijn door de Officier van Justitie twee cassatieberoepen ingesteld. De beroepen zijn kennelijk niet gericht tegen de beslissing tot partiële ongegrond verklaring van het klaagschrift.
De Officier van Justitie heeft bij afzonderlijke schrifturen een gelijkluidend middel van cassatie voorgesteld. De schrifturen zijn aan deze beschikking gehecht en maken daarvan deel uit.
De Advocaat-Generaal W.H. Vellinga heeft geconcludeerd tot vernietiging van de bestreden beschikking en tot verwijzing van de zaak naar het Gerechtshof 's-Hertogenbosch teneinde op het bestaande klaagschrift opnieuw te worden behandeld en afgedaan.
2. Beoordeling van het middel
2.1.
Het middel klaagt dat het oordeel van de Rechtbank dat het beslag op twee personenauto's en op in de beschikking aangeduide banktegoeden moet worden opgeheven gelet op de eisen van proportionaliteit, niet begrijpelijk is dan wel ontoereikend is gemotiveerd.
2.2.
De Rechtbank heeft het namens de klagers ingediende klaagschrift, strekkende onder meer tot teruggave van de onder de klagers op de voet van art. 94a Sv inbeslaggenomen personenauto's en banktegoeden, gedeeltelijk gegrond verklaard. De bestreden beschikking houdt het volgende in:
"Uit de stukken blijkt dat het gaat om een conservatoir beslag ex artikel 94a, tweede lid, van het Wetboek van Strafvordering, dat uitsluitend is gelegd ten laste van klagers en dient tot bewaring van het recht tot verhaal voor een naar aanleiding van een aan hen op te leggen verplichting tot betaling van een geldbedrag aan de staat ter ontneming van wederrechtelijk verkregen voordeel geschat op € 250.000,--.
Gebleken is dat er jegens klagers een gerede verdenking bestaat van een misdrijf waarvoor een geldboete van de vijfde categorie kan worden opgelegd dan wel een verplichting tot betaling van een geldbedrag aan de staat ter ontneming van wederrechtelijk verkregen voordeel.
Gelet op de omstandigheden van het geval acht de rechtbank het niet hoogst onwaarschijnlijk dat in een latere strafprocedure de strafrechter komt tot het opleggen van een verplichting tot betaling van een geldbedrag aan de staat ter ontneming van wederrechtelijk verkregen voordeel. Daarmee verzet het belang van strafvordering zich tegen de teruggave van het beslag, voor zover het betreft het cash geld, sieraden, boot (aangehechte bijlage 1 genummerd H01.14, H01-25, H01-26, H01-28, H01-29, H01-30, H01.30.1, H01.30.2, H01-31, H01-37, H01.34, H01.37, H02-48, H01-48.1 t/m H02.48-21, H02-51, H08-01), alsmede het chalet gelegen aan de [a-straat 1] te [plaats], aan klagers. Derhalve zal de rechtbank het klaagschrift, voor zover het betreft voormelde goederen, ongegrond verklaren.
Naar het oordeel van de rechtbank is de waarde van voormelde goederen zodanig dat hiermee is voldaan aan de eis van proportionaliteit. Derhalve verklaart de rechtbank het beklag, voor zover het betreft de personenauto's van het merk Mercedes Benz, met kenteken [AA-00-BB], en met kenteken [CC-00-DD], inclusief kentekenbewijzen en sleutels (aangehechte bijlage 1 onder H01-33 en H01-34), alsmede de banktegoeden (aangehechte bijlage 1 onder B.1 t/m B.4) gegrond, en gelast de teruggave daarvan aan klagers."
2.3.
De maatstaf die door de rechter dient te worden toegepast bij de beoordeling of het belang van strafvordering zich verzet tegen handhaving van de op de voet van art. 94a Sv gelegde beslagen, vergt niet een (ambtshalve) onderzoek met betrekking tot de vraag of voortzetting (onder voorwaarden) van het beslag in overeenstemming is met de eisen van proportionaliteit en subsidiariteit. De omstandigheden van het geval kunnen meebrengen dat in verband met hetgeen door of namens de klager is aangevoerd de rechter in de motivering van zijn beslissing ervan blijk dient te geven een dergelijk onderzoek te hebben verricht. (Vgl. HR 29 september 2015, ECLI:NL:HR:2015:2881.)
2.4.
De Rechtbank heeft kennelijk aanleiding gezien te onderzoeken of voortzetting van de op de voet van art. 94a Sv gelegde beslagen in overeenstemming is met de eisen van proportionaliteit en subsidiariteit. Door in dit verband enkel te overwegen dat "het belang van strafvordering zich tegen de teruggave van het beslag [verzet], voor zover het betreft het cash geld, sieraden, boot (...) alsmede het chalet gelegen aan de [a-straat 1] te [plaats]" en dat "de waarde van voormelde goederen zodanig [is] dat hiermee is voldaan aan de eis van proportionaliteit" en dat derhalve het beklag, voor zover het betreft de personenauto's en de banktegoeden gegrond is, heeft de Rechtbank haar oordeel daaromtrent ontoereikend gemotiveerd.
2.5.
Het middel slaagt.
3. Slotsom
Hetgeen hiervoor is overwogen brengt mee dat als volgt moet worden beslist.
4. Beslissing
De Hoge Raad:
vernietigt de bestreden beschikking voor zover het klaagschrift van de klagers gegrond is verklaard;
wijst de zaak terug naar de Rechtbank Oost-Brabant, zittingsplaats 's-Hertogenbosch, opdat de zaak op het bestaande klaagschrift in zoverre opnieuw wordt behandeld en afgedaan.
Deze beschikking is gegeven door de vice-presiden W.A.M. van Schendel als voorzitter, en de raadsheren H.A.G. Splinter-van Kan en A.L.J. van Strien, in bijzijn van de waarnemend griffier L. Nuy, en uitgesproken ter openbare terechtzitting van 31 januari 2017.
Conclusie 13‑12‑2016
Inhoudsindicatie
OM-cassatie. Beklag, beslag ex art. 94a Sv op auto’s en banktegoeden n.a.v. verdenking t.z.v. witwassen. Eisen van proportionaliteit en subsidiariteit. OvJ heeft 2 cassatieberoepen ingesteld tegen 1 beschikking van Rb op gezamenlijk klaagschrift van 2 klagers. HR herhaalt relevante overwegingen uit ECLI:NL:HR:2015:2881 omtrent het verrichten van onderzoek naar proportionaliteit en subsidiariteit van het beslag. Rb heeft kennelijk aanleiding gezien te onderzoeken of voortzetting van de gelegde beslagen in overeenstemming is met de eisen van proportionaliteit en subsidiariteit. Haar oordeel daaromtrent is ontoereikend gemotiveerd.
Nr. 16/03037 B en 16/03044 Zitting: 13 december 2016 | Mr. W.H. Vellinga Conclusie inzake: [klaagster 1] en [klager 2] |
Bij beschikking van 5 april 2016 heeft de Rechtbank Oost-Brabant, zittingsplaats 's-Hertogenbosch, - voor zover in cassatie van belang - gegrond verklaard het beklag voor zover het betreft de personenauto’s van het merk Mercedes Benz, met kentekens [AA-00-BB] en [CC-00-DD], inclusief kentekenbewijzen en sleutels, alsmede de banktegoeden als in de beschikking aangeduid, en de teruggave daarvan gelast aan klagers.
Mr. R.A.E. van Noort, plaatsvervangend officier van justitie bij het arrondissementsparket Oost-Brabant, heeft één middel van cassatie voorgesteld.
Het middel houdt in dat het oordeel van de rechtbank, dat het handhaven van het beslag op voormelde personenauto’s en banktegoeden gelet op de eis van proportionaliteit niet noodzakelijk is, niet zonder meer begrijpelijk is, althans ontoereikend is gemotiveerd.
De rechtbank heeft te dien aanzien overwogen:
“T.a.v. het beslag ex artikel 94a Sv:
Uit de stukken blijkt dat het gaat om een conservatoir beslag ex artikel 94a, tweede lid, van het Wetboek van Strafvordering, dat uitsluitend is gelegd ten laste van klagers en dient tot bewaring van het recht tot verhaal voor een naar aanleiding van een aan hen op te leggen verplichting tot betaling van een geldbedrag aan de staat ter ontneming van wederrechtelijk verkregen voordeel geschat op € 250.000,—. Gebleken is dat er jegens klagers een gerede verdenking bestaat van een misdrijf waarvoor een geldboete van de vijfde categorie kan worden opgelegd dan wel een verplichting tot betaling van een geldbedrag aan de staat ter ontneming van wederrechtelijk verkregen voordeel. Gelet op de omstandigheden van het geval acht de rechtbank het niet hoogst onwaarschijnlijk dat in een latere strafprocedure de strafrechter komt tot het opleggen van een verplichting tot betaling van een geldbedrag aan de staat ter ontneming van wederrechtelijk verkregen voordeel. Daarmee verzet het belang van strafvordering zich tegen de teruggave van het beslag, voor zover het betreft het cash geld, sieraden, boot (aangehechte bijlage 1 genummerd HO1.14, H01-25, HO1-26, HO1-28, HO1-29, H01-30, H01.30.1, H01.30.2, H01-31, HO1-37, H01.34, H01.37, H02-48, HOI-48.1 t/m H02.48-21, H02-51, H08-01), alsmede het chalet gelegen aan de [a-straat 1] te [plaats], aan klagers. Derhalve zal de rechtbank de klaagschrift, voor zover het betreft voormelde goederen, ongegrond verklaren. Naar het oordeel van de rechtbank is de waarde van voormelde goederen zodanig dat hiermee is voldaan aan de eis van proportionaliteit. Derhalve verklaart de rechtbank het beklag, voor zover het betreft de personenauto’s van het merk Mercedes Benz, met kenteken [AA-00-BB], en met kenteken [CC-00-DD], inclusief kentekenbewijzen en sleutels (aangehechte bijlage 1 onder H01-33 en H01-34), alsmede de banktegoeden (aangehechte bijlage 1 onder B.1 t/m B.4) gegrond, en gelast de teruggave daarvan aan klagers.”
5. In de toelichting op het middel wordt gesteld dat de rechtbank verzuimd heeft aan te geven welke zwaarder wegende belangen van klaagster aan voortduring van het conservatoir beslag in de weg hebben gestaan en in welk opzicht of waarom die belangenafweging in het nadeel van het belang van de strafvordering dient uit te vallen. Voorts wordt opgemerkt dat de rechtbank niets heeft vastgesteld omtrent de waarde van de goederen waarop het beslag rust.
6. De omstandigheden van het geval kunnen meebrengen dat de rechter bij de beoordeling van een beklag over inbeslagneming ter motivering van zijn beslissing ervan blijk dient te geven te hebben onderzocht of er een redelijke verhouding bestaat tussen de waarde van de inbeslaggenomen voorwerpen en de mogelijke hoogte van de betalingsverplichting.1.Met mijn ambtgenoten Knigge2.en Harteveld3.meen ik dat - voor wat betreft een beslag op de voet van art. 94 Sv - uit bijvoorbeeld HR 24 mei 2005, LJN AS9296 kan worden afgeleid dat ook een andere vorm van proportionaliteit, namelijk de disproportionaliteit tussen het belang van de strafvordering enerzijds en de belangen van de klagers anderzijds, een reden kan opleveren om het beklag gegrond te verklaren. Hetzelfde geldt gezien HR 29 mei 2012, ECLI:NL:HR:2012:BW66744.voor een beslag op de voet van art. 94a Sv.
7. Verklaart de rechtbank het beklag gegrond omdat voortduring van het beslag in strijd zou zijn met de eisen van proportionaliteit, dan dient de rechtbank haar oordeel wel toereikend te motiveren. Aan die eisen was niet voldaan met de overweging dat "het hier om een oudere zaak gaat" en - het ging om beslag op een computer - dat "kennelijk nog geen enkel uitsluitsel kan worden gegeven over wanneer de computer zal kunnen worden onderzocht”.5.Dat geldt ook voor de overweging dat de rechtbank "gelet op alle omstandigheden van oordeel [is] dat de persoonlijke belangen van klaagster prevaleren boven het strafvorderlijk belang"6., voor de overweging "dat er nog geen zittingsdatum bekend is, dit terwijl de officier van justitie in enkelvoudige raadkamer van 31 oktober 2012 heeft medegedeeld dat het niet lang meer zal duren voordat het proces-verbaal gereed is"7., voor de overweging "dat het recht van verhaal voldoende wordt gewaarborgd door het beslag dat is gelegd op panden van klager en voortzetting van het beslag op voornoemde geldbedrag niet noodzakelijk [is] voor voordeelsontneming"8., en voor de overweging “dat het op de auto van de klager gelegde beslag disproportioneel is omdat hij ook wordt getroffen door de ten laste van de vennootschap onder firma gelegde beslagen”.9.
8. In het onderhavige geval heeft de rechtbank geoordeeld dat de waarde van de goederen waarop het beslag naar het oordeel van de rechtbank gehandhaafd dient te blijven zodanig is dat hiermee is voldaan aan de eis van proportionaliteit. Enig inzicht in de verhouding tussen de waarde van de voorwerpen waarvan het beslag gehandhaafd blijft en de mogelijke hoogte van de betalingsverplichting verschaft de rechtbank niet. Dit betekent dat de rechtbank ook geen inzicht verschaft in de gronden van haar kennelijke oordeel dat een redelijke verhouding tussen de waarde van de voorwerpen waarop beslag is gelegd en de mogelijke hoogte van de betalingsverplichting er toe noopt dat het beslag op voormelde personenauto’s en banktegoeden dient te worden opgeheven. Mede gezien het hiervoor onder 7 genoemde HR 29 september 2015, ECLI:NL:HR:2015:2881 is de beschikking van de rechtbank dus niet toereikend gemotiveerd.
9. Het middel slaagt.
10. Deze conclusie strekt tot vernietiging van de bestreden beschikking en tot verwijzing van de zaak naar het gerechtshof te ‘s-Hertogenbosch teneinde op het bestaande beklag opnieuw te worden behandeld en afgedaan.
De Procureur-Generaal
bij de Hoge Raad der Nederlanden
AG
Voetnoten
Voetnoten Conclusie 13‑12‑2016
Conclusie bij HR 29 mei 2012, ECLI:NL:HR:2012:BW6674, NJ 2012/354.
Conclusie bij HR 7 januari 2014, ECLI:NL:HR:2014:38.
Voorts HR 22 april 2014, ECLI:NL:HR:2014:977.
HR 18 februari 2014, ECLI:NL:HR:2014:379.
HR 18 februari 2014, ECLI:NL:HR:2014:379.
HR 18 november 2014, ECLI:NL:HR:2014:3311.
HR 29 september 2015, ECLI:NL:HR:2015:2881.
HR 13 september 2016, ECLI:NL:HR:2016:2074.
Beroepschrift 19‑07‑2016
CASSATIESCHRIFTUUR
RK-nummer: 16/138
Aan de Hoge Raad der Nederlanden
Het beroep in cassatie van rekwirant is gericht tegen de beschikking van de enkelvoudige raadkamer van de Rechtbank Oost-Brabant van 5 april 2016, waarbij de Rechtbank in de zaak tegen de klaagster:
[klaagster],
geboren te [geboorteplaats] op [geboortedatum] 1969
het beklag gedeeltelijk gegrond heeft verklaard en de teruggave aan klaagster heeft gelast van twee in beslaggenomen personenauto's van het merk Mercedes Benz, met kenteken [AA-00BB] en kenteken [CC-00-DD], inclusief kentekenbewijzen en sleutels, en van een viertal banktegoeden.
Rekwirant kan zich met deze beschikking en de motivering daarvan niet verenigen en stelt daarom voor het volgende middel van cassatie:
Middel van cassatie
Schending van het recht en/of verzuim van vormen waarvan de niet-inachtneming nietigheid meebrengt als bedoeld in artikel 79, eerste lid, van de Wet op de rechterlijke organisatie, waaronder schending van artikel 24, 94a en 552a Sv, doordat het oordeel van de Rechtbank dat het klaagschrift gegrond wordt verklaard omdat het handhaven van het beslag niet noodzakelijk is, gelet op de eis van proportionaliteit, niet zonder meer begrijpelijk is, althans ontoereikend gemotiveerd.
Toelichting
1.
Op 14 januari 2016 werd in het kader van het Strafrechtelijk Financieel Onderzoek (SFO) tegen klaagster en haar partner door de officier van justitie onder meer conservatoir verhaalsbeslag gelegd op twee personenauto's en vier banktegoeden.
2.
De bestreden beschikking houdt -voor zover hier relevant- het volgende in:
‘T.a.v. het beslag ex artikel 94a Sv:
Uit de stukken blijkt dat het gaat om een conservatoir beslag ex artikel 94a, tweede lid, van het Wetboek van Strafvordering, dat uitsluitend is gelegd ten laste van klagers en dient tot bewaring van het recht tot verhaal voor een naar aanleiding van een aan hen op te leggen verplichting tot betaling van een geldbedrag aan de staat ter ontneming van wederrechtelijk verkregen voordeel geschat op € 250.000,--.
Gebleken is dat er jegens klagers een gerede verdenking bestaat van een misdrijf waarvoor een geldboete van de vijfde categorie kan worden opgelegd dan wel een verplichting tot betaling van een geldbedrag aan de staat ter ontneming van wederrechtelijk verkregen voordeel.
Gelet op de omstandigheden van het geval acht de rechtbank het niet hoogst onwaarschijnlijk dat in een latere strafprocedure de strafrechter komt tot het opleggen van een verplichting tot betaling van een geldbedrag aan de staat ter ontneming van wederrechtelijk verkregen voordeel. Daarmee verzet het belang van strafvordering zich tegen de teruggave van het beslag, voor zover het betreft cash geld, sieraden, boot (aangehechte bijlage 1 genummerd H01.14, H01-25, H01-26, H01-26, H01-28, H01-29, H01-30, H01.30.1, H01.30.2, H01-31, H01-37, H01-34, H01-37, H02-48, H01-48.1 t/m H02.48–21, H02-51, H08-01), alsmede het chalet gelegen aan de [a-straat] [01] te [a-plaats], aan klagers. Derhalve zal de rechtbank de klaagschrift, voor zover het betreft voormelde goederen, ongegrond verklaren.
Naar het oordeel van de rechtbank is de waarde van voormelde goederen zodanig dat hiermee is voldaan aan de eis van proportionaliteit. Derhalve verklaart de rechtbank het beklag, voor zover het betreft de personenauto's van het merk Mercedes Benz, met kenteken [AA-00BB], en met kenteken [CC-00-DD], inclusief kentekenbewijzen en sleutels (aangehechte bijlage 1 onder H01-33 en H01-34), alsmede de banktegoeden (aangehechte bijlage 1 onder B.1 t/m B.4) gegrond, en gelast de teruggave daarvan aan klagers.’
3.1
Bij de beoordeling van een op artikel 94a Sv gegrond beslag, dient de rechter te onderzoeken a. of er ten tijde van zijn beslissing sprake was van verdenking van een misdrijf waarvoor een geldboete van de vijfde categorie kan worden opgelegd en b. of zich niet het geval voordoet dat het hoogst onwaarschijnlijk is dat de strafrechter, later oordelend, aan de verdachte een verplichting tot betaling van een geldboete zal opleggen (vgl. HR 28 september 2010, ECLI:NL:HR:2010:BL2823, NJ 2010/654).
3.2
Uit de hiervoor onder 2 weergegeven overwegingen van de Rechtbank blijkt dat zij de door de Hoge Raad voorgeschreven beoordelingsmaatstaf in het onderhavige geval juist heeft toegepast.
Weliswaar sluit die maatstaf niet uit dat de Rechtbank, indien de omstandigheden van het geval dat meebrengen, bij de beoordeling van het klaagschrift tevens onderzoekt of voortzetting van het beslag in overeenstemming is met de eisen van proportionaliteit en subsidiariteit (vgl. HR 7 januari 2014, ECLI:HR:NL:2014:38, NJ 2014/66), maar in de onderhavige zaak blijkt uit de overwegingen van de rechtbank niet van enige afweging tussen enerzijds de belangen van klaagster en anderzijds de strafvorderlijke belangen bij het voortduren van het beslag. Kennelijk is de Rechtbank van oordeel dat sprake is van een disproportionaliteit tussen het belang van strafvordering enerzijds en de belangen van klaagster anderzijds, maar zij heeft verzuimd in haar beschikking aan te geven welke zwaarder wegende belangen van klaagster aan voortduring van het conservatoir beslag in de weg hebben gestaan en in welk opzicht of waarom die belangenafweging in het nadeel van het belang van de strafvordering dient uit te vallen. Daarnaast geldt dat de Rechtbank niets heeft vastgesteld omtrent de waarde van de goederen waarop het beslag rust en dat de officier van justitie ter zitting in raadkamer heeft verzocht de behandeling van het klaagschrift aan te houden, teneinde een standpunt te kunnen innemen, naar moet worden aangenomen ook ten aanzien van de stelling van klaagster dat sprake zou zijn van disproportioneel overbeslag. De Rechtbank heeft niet beslist op dit verzoek, laat staan dat zij heeft gemotiveerd waarom de officier van justitie die gelegenheid niet zou moeten krijgen.
Gelet op het voorgaande is naar de mening van rekwirant het oordeel van de Rechtbank dat de waarde van de goederen ten aanzien waarvan het beklag ongegrond wordt verklaart, zodanig is dat hiermee is voldaan aan de eis van proportionaliteit, dan ook niet toereikend gemotiveerd, althans niet zonder meer begrijpelijk (vgl. HR 29 september 2015, ECLI:NL:HR:2015:2879).
Indien het cassatiemiddel doel treft zal de beschikking van de Rechtbank Oost-Brabant van 5 april 2016 niet in stand kunnen blijven. Rekwirant verzoekt de Hoge Raad der Nederlanden dan ook deze beschikking te vernietigen en vervolgens te bevelen hetgeen overeenkomstig de bepalingen der wet behoort of had behoren te geschieden.
's‑Gravenhage, 19 juli 2016.
mr R.A.E. van Noort,
plaatsvervangend officier van justitie bij het arrondissementsparket Oost-Brabant
Beroepschrift 19‑07‑2016
CASSATIESCHRIFTUUR
RK-nummer: 16/139
Aan de Hoge Raad der Nederlanden
Het beroep in cassatie van rekwirant is gericht tegen de beschikking van de enkelvoudige raadkamer van de Rechtbank Oost-Brabant van 5 april 2016, waarbij de Rechtbank in de zaak tegen de klager:
[klager],
geboren te [woonplaats] op [geboortedatum] 1963
het beklag gedeeltelijk gegrond heeft verklaard en de teruggave aan klager heeft gelast van twee in beslaggenomen personenauto's van het merk Mercedes Benz, met kenteken [AA-00-BB] en kenteken [CC-00-DD], inclusief kentekenbewijzen en sleutels, en van een viertal banktegoeden.
Rekwirant kan zich met deze beschikking en de motivering daarvan niet verenigen en stelt daarom voor het volgende middel van cassatie:
Middel van cassatie
Schending van het recht en/of verzuim van vormen waarvan de niet-inachtneming nietigheid meebrengt als bedoeld in artikel 79, eerste lid, van de Wet op de rechterlijke organisatie, waaronder schending van artikel 24, 94a en 552a Sv, doordat het oordeel van de Rechtbank dat het klaagschrift gegrond wordt verklaard omdat het handhaven van het beslag niet noodzakelijk is, gelet op de eis van proportionaliteit, niet zonder meer begrijpelijk is, althans ontoereikend gemotiveerd.
Toelichting
1.
Op 14 januari 2016 werd in het kader van het Strafrechtelijk Financieel Onderzoek (SFO) tegen klager en zijn partner door de officier van justitie onder meer conservatoir verhaalsbeslag gelegd op twee personenauto's en vier banktegoeden.
2.
De bestreden beschikking houdt —voor zover hier relevant— het volgende in:
‘T.a.v. het beslag ex artikel 94a Sv:
Uit de stukken blijkt dat het gaat om een conservatoir beslag ex artikel 94a, tweede lid, van het Wetboek van Strafvordering, dat uitsluitend is gelegd ten laste van klagers en dient tot bewaring van het recht tot verhaal voor een naar aanleiding van een aan hen op te leggen verplichting tot betaling van een geldbedrag aan de staat ter ontneming van wederrechtelijk verkregen voordeel geschat op € 250.000,--.
Gebleken is dat er jegens klagers een gerede verdenking bestaat van een misdrijf waarvoor een geldboete van de vijfde categorie kan worden opgelegd dan wel een verplichting tot betaling van een geldbedrag aan de staat ter ontneming van wederrechtelijk verkregen voordeel.
Gelet op de omstandigheden van het geval acht de rechtbank het niet hoogst onwaarschijnlijk dat in een latere strafprocedure de strafrechter komt tot het opleggen van een verplichting tot betaling van een geldbedrag aan de staat ter ontneming van wederrechtelijk verkregen voordeel. Daarmee verzet het belang van strafvordering zich tegen de teruggave van het beslag, voor zover het betreft cash geld, sieraden, boot (aangehechte bijlage 1 genummerd HO1. 14, H01-25, HO1-26, HO1-26, H01-28, H01-29, H01-30, HO1.30.1, HO1.30.2, H01-31, H01-37, HO1-34, HO1-37, H02-48, H01-48.1 t/m H02.48-21, H02-51, H08-01), alsmede het chalet gelegen aan de [a-straat] [01] te [a-plaats], aan klagers. Derhalve zal de rechtbank de klaagschrift, voor zover het betreft voormelde goederen, ongegrond verklaren.
Naar het oordeel van de rechtbank is de waarde van voormelde goederen zodanig dat hiermee is voldaan aan de eis van proportionaliteit. Derhalve verklaart de rechtbank het beklag, voor zover het betreft de personenauto's van het merk Mercedes Benz, met kenteken [AA-00-BB], en met kenteken [CC-00-DD], inclusief kentekenbewijzen en sleutels (aangehechte bijlage 1 onder H01-33 en H01-34), alsmede de banktegoeden (aangehechte bijlage 1 onder B.1 t/m B.4) gegrond, en gelast de teruggave daarvan aan klagers.’
3.1
Bij de beoordeling van een op artikel 94a Sv gegrond beslag, dient de rechter te onderzoeken a. of er ten tijde van zijn beslissing sprake was van verdenking van een misdrijf waarvoor een geldboete van de vijfde categorie kan worden opgelegd en b. of zich niet het geval voordoet dat het hoogst onwaarschijnlijk is dat de strafrechter, later oordelend, aan de verdachte een verplichting tot betaling van een geldboete zal opleggen (vgl. HR 28 september 2010, ECLI:NL:HR:2010:BL2823, NJ 2010/654).
3.2
Uit de hiervoor onder 2 weergegeven overwegingen van de Rechtbank blijkt dat zij de door de Hoge Raad voorgeschreven beoordelingsmaatstaf in het onderhavige geval juist heeft toegepast.
Weliswaar sluit die maatstaf niet uit dat de Rechtbank, indien de omstandigheden van het geval dat meebrengen, bij de beoordeling van het klaagschrift tevens onderzoekt of voortzetting van het beslag in overeenstemming is met de eisen van proportionaliteit en subsidiariteit (vgl. HR 7 januari 2014, ECLI:HR:NL:2014:38, NJ 2014/66), maar in de onderhavige zaak blijkt uit de overwegingen van de rechtbank niet van enige afweging tussen enerzijds de belangen van klager en anderzijds de strafvorderlijke belangen bij het voortduren van het beslag. Kennelijk is de Rechtbank van oordeel dat sprake is van een disproportionaliteit tussen het belang van strafvordering enerzijds en de belangen van klager anderzijds, maar zij heeft verzuimd in haar beschikking aan te geven welke zwaarder wegende belangen van klager aan voortduring van het conservatoir beslag in de weg hebben gestaan en in welk opzicht of waarom die belangenafweging in het nadeel van het belang van de strafvordering dient uit te vallen. Daarnaast geldt dat de Rechtbank niets heeft vastgesteld omtrent de waarde van de goederen waarop het beslag rust en dat de officier van justitie ter zitting in raadkamer heeft verzocht de behandeling van het klaagschrift aan te houden, teneinde een standpunt te kunnen innemen, naar moet worden aangenomen ook ten aanzien van de stelling van klager dat sprake zou zijn van disproportioneel overbeslag. De Rechtbank heeft niet beslist op dit verzoek, laat staan dat zij heeft gemotiveerd waarom de officier van justitie die gelegenheid niet zou moeten krijgen.
Gelet op het voorgaande is naar de mening van rekwirant het oordeel van de Rechtbank dat de waarde van de goederen ten aanzien waarvan het beklag ongegrond wordt verklaart, zodanig is dat hiermee is voldaan aan de eis van proportionaliteit, dan ook niet toereikend gemotiveerd, althans niet zonder meer begrijpelijk (vgl. HR 29 september 2015, ECLI:NL:HR:2015:2879).
Indien het cassatiemiddel doel treft zal de beschikking van de Rechtbank Oost-Brabant van 5 april 2016 niet in stand kunnen blijven. Rekwirant verzoekt de Hoge Raad der Nederlanden dan ook deze beschikking te vernietigen en vervolgens te bevelen hetgeen overeenkomstig de bepalingen der wet behoort of had behoren te geschieden.
's‑Gravenhage, 19 juli 2016.
mr R.A.E. van Noort,
plaatsvervangend officier van justitie bij het arrondissementsparket Oost-Brabant