Einde inhoudsopgave
Regeling toegelaten instellingen volkshuisvesting 2015
Artikel 41
Geldend
Geldend vanaf 01-07-2017
- Bronpublicatie:
02-06-2017, Stcrt. 2017, 31538 (uitgifte: 13-06-2017, regelingnummer: 2017-0000248026)
- Inwerkingtreding
01-07-2017
- Bronpublicatie inwerkingtreding:
02-06-2017, Stcrt. 2017, 31538 (uitgifte: 13-06-2017, regelingnummer: 2017-0000248026)
- Vakgebied(en)
Ruimtelijk bestuursrecht / Algemeen
Volkshuisvesting en wonen / Algemeen
1.
Het reglement, bedoeld in artikel 55a, tweede lid, van de wet, omvat ten aanzien van beleggingen ten minste:
- a.
het beleid en de uitvoering ten aanzien van het beleggen;
- b.
de mogelijke soorten en mogelijke omvang van de beleggingen;
- c.
de mogelijke looptijden van de beleggingen;
- d.
de bepaling dat toegelaten instellingen en dochtermaatschappijen uitsluitend hun niet voor het voldoen aan hun lopende financiële verplichtingen benodigde middelen beleggen;
- e.
de bepaling dat toegelaten instellingen en dochtermaatschappijen, al dan niet in waardepapieren, slechts middelen uitzetten bij financiële ondernemingen die gevestigd zijn in een lidstaat die ten minste beschikt over een AA-rating afgegeven door ten minste twee van de ratingbureaus Moody’s, Standard and Poor's en Fitch.
- f.
de bepaling dat toegelaten instellingen en dochtermaatschappijen slechts middelen uitzetten in waardepapieren die een garantie bevatten dat op de einddatum de inleg of de hoofdsom beschikbaar komt;
- g.
de bepaling dat toegelaten instellingen en dochtermaatschappijen uitsluitend beleggen in waardepapieren van financiële ondernemingen, luidend in euro’s;
- h.
de bepaling dat toegelaten instellingen en dochtermaatschappijen niet beleggen in aandelen en achtergesteld papier;
- i.
de bepaling dat toegelaten instellingen en dochtermaatschappijen hun middelen voor ten hoogste vijf jaar uitzetten;
- j.
de bepaling dat de looptijd van een belegging in verhouding dient te staan tot de periode waarin de belegde middelen niet benodigd zijn om aan de lopende financiële verplichtingen te kunnen voldoen, zoals blijkend uit de kasstroomprognose;
- k.
de bepaling dat de bij de aanvang van de belegging vastgestelde looptijd zo veel mogelijk wordt aangehouden en
- l.
de bepaling dat toegelaten instellingen en dochtermaatschappijen geen beleggingsovereenkomsten mogen aangaan waarin clausules worden gehanteerd die op enigerlei wijze de uitoefening van het toezicht op toegelaten instellingen of dochtermaatschappijen kunnen belemmeren.
2.
Het reglement bepaalt voorts dat een toegelaten instelling of dochtermaatschappij die op het tijdstip waarop deze regeling in werking is getreden een beleggingsportefeuille heeft die niet aan deze regeling voldoet, een plan van aanpak opstelt dat is gericht op het zo spoedig mogelijk beëindigen van die beleggingen.
3.
De minister kan nadere eisen stellen aan het plan van aanpak, bedoeld in het tweede lid, en de te hanteren termijn voor het in dat lid bedoelde beëindigen van beleggingen.
4.
De melding, bedoeld in artikel 104, tweede lid, onderdeel d, van het besluit, omvat ten minste:
- a.
het aantal verbonden ondernemingen;
- b.
een omschrijving van de werkzaamheden van de verbonden ondernemingen;
- c.
de financiële waarde van elk van de verbonden ondernemingen, alsmede de daarbij gehanteerde waarderingsgrondslag en het aandeel van de toegelaten instelling in die waarde;
- d.
de omvang van de schuldpositie tussen elk van de verbonden ondernemingen en de toegelaten instelling; en
- e.
een analyse van de financiële risico’s voor de toegelaten instelling vanwege de verbonden ondernemingen.