NJB 2014/1857:Hoofdelijk aansprakelijk bij ontneming van wederrechtelijk verkregen voordeel: de op 1 juli 2011 in werking getreden wijziging van art. 36e lid 7 Sr houdt een wijziging in van wetgeving ten aanzien van de toepasselijke regels van sanctierecht. Het na 1 juli 2011 geldende recht kan voor betrokkene echter niet als gunstiger in de zin van art. 1 lid 2 Sr worden aangemerkt, aangezien naar het voorheen geldende recht niet de in art. 36e Sr bedoelde betalingsverplichting kan worden opgelegd tot het volledige bedrag dat een betrokkene en zijn mededader tezamen wederrechtelijk hebben verkregen zonder dat behoeft te worden vastgesteld welk deel daarvan in het vermogen van de betrokkene is gevloeid. In casu heeft het hof, in aanmerking genomen dat in de samenhangende strafzaak is bewezenverklaard dat de betrokkene zich schuldig heeft gemaakt aan gewoontewitwassen, ten onrechte toepassing gegeven aan genoemde bepaling