De steller van het middel spreekt van punt 6 in de tenlastelegging. Ik versta dit als feit 6.
HR, 02-10-2012, nr. 11/00465
ECLI:NL:HR:2012:BX5411, Cassatie: (Gedeeltelijke) vernietiging en zelf afgedaan, Cassatie: (Gedeeltelijke) vernietiging en zelf afgedaan
- Instantie
Hoge Raad (Strafkamer)
- Datum
02-10-2012
- Zaaknummer
11/00465
- Conclusie
Mr. Hofstee
- LJN
BX5411
- Vakgebied(en)
Strafrecht algemeen (V)
Strafprocesrecht (V)
- Brondocumenten en formele relaties
ECLI:NL:PHR:2012:BX5411, Conclusie, Hoge Raad (Advocaat-Generaal), 02‑10‑2012
Arrest gerechtshof: ECLI:NL:GHLEE:2010:BN3512
Arrest Hoge Raad: ECLI:NL:HR:2012:BX5411
Arrest gerechtshof: ECLI:NL:GHLEE:2010:BN3512
ECLI:NL:HR:2012:BX5411, Uitspraak, Hoge Raad (Strafkamer), 02‑10‑2012; (Cassatie)
In cassatie op: ECLI:NL:GHLEE:2010:BN3512, (Gedeeltelijke) vernietiging en zelf afgedaan
Conclusie: ECLI:NL:PHR:2012:BX5411
In cassatie op: ECLI:NL:GHLEE:2010:BN3512, (Gedeeltelijke) vernietiging en zelf afgedaan
- Vindplaatsen
Conclusie 02‑10‑2012
Mr. Hofstee
Partij(en)
Nr. 11/00465
Mr. Hofstee
Zitting: 3 juli 2012
Aanvullende conclusie inzake:
[Verdachte]
1.
De schriftuur in deze zaak bevat zeven middelen. In mijn conclusie van 20 maart 2012 heb ik hiervan enkel het eerste middel besproken. Ik kwam tot de slotsom dat het middel terecht is voorgesteld en concludeerde tot vernietiging van de bestreden uitspraak en terugwijzing van de zaak naar het Hof te Leeuwarden. In het arrest van 8 mei 2012, nr. S 11/00465 oordeelt de Hoge Raad dat het eerste middel weliswaar terecht is voorgesteld, maar niet tot cassatie behoeft te leiden. De Hoge Raad stelt mij in de gelegenheid mij thans uit te laten over de overige (zes) voorgestelde middelen.
2.
Het tweede middel keert zich tegen 's Hofs bewezenverklaring van feit 4 dat betrekking heeft op de periode 1 oktober 1999 tot en met 31 januari 2001. Volgens de steller van het middel heeft het Hof daarbij in het bijzonder ten onrechte niet gerespondeerd op het door de raadsman van verzoeker gevoerde verweer dat de desbetreffende aangiften ten name van [B] als bedoeld onder feit 4 juist en volledig zijn ingevuld, althans heeft het Hof dit verweer ten onrechte dan wel onvoldoende gemotiveerd verworpen.
3.
Het derde middel komt op tegen 's Hofs bewezenverklaring van feit 5 dat de periode van 1 november 2001 tot en met 31 januari 2003 omvat. De steller van het middel betoogt dat het Hof daarbij in het bijzonder ten onrechte niet heeft gerespondeerd op het door de raadsman van verzoeker gevoerde verweer dat de desbetreffende aangiften ten name van [A] als bedoeld onder feit 5 juist en volledig zijn ingevuld, althans heeft het Hof dit verweer ten onrechte dan wel onvoldoende gemotiveerd verworpen.
4.
Het vierde middel, bezien in samenhang met de toelichting daarop, betreft het bewezenverklaarde feit 6 en valt uiteen in twee klachten. De eerste klacht luidt dat het Hof ten onrechte, althans op onjuiste gronden, dan wel onvoldoende gemotiveerd het verweer van de raadsman van verzoeker dat verzoeker geen opzet heeft gehad op het doen van onjuiste en/of onvolledige aangiften inkomstenbelasting/premies volksverzekeringen heeft verworpen. De tweede klacht houdt in dat het Hof ten onrechte, althans op onjuiste gronden heeft geoordeeld dat verzoeker opzettelijk onjuist en/of onvolledig aangifte heeft gedaan en daarbij in het bijzonder heeft nagelaten te motiveren waaruit dat opzet heeft bestaan.
5.
Het vijfde middel klaagt met betrekking tot het bewezenverklaarde feit 6 dat het Hof ten onrechte, althans op onjuiste gronden het verweer, inhoudend dat de door verzoeker ingediende aangiften er niet toe strekken dat te weinig belasting wordt geheven, heeft verworpen en ten onrechte dan wel onvoldoende heeft gemotiveerd waarom de handelwijze van verzoeker doorgaans tot gevolg heeft dat te weinig belasting wordt geheven.
6.
Het tweede middel, het derde middel, het vierde middel en het vijfde middel lenen zich mijns inziens voor gezamenlijke bespreking.
7.
Ten laste van verzoeker is onder 4, 5 en 6 door het Hof bewezen verklaard dat:
- 4.
hij in de periode van 1 oktober 1999 tot en met 31 januari 2001 in Nederland, meermalen, opzettelijk een bij de belastingwet voorziene aangifte, te weten aangiften loonbelasting/premie volksverzekeringen ten name van [verdachte]/[B], onjuist en/of onvolledig heeft gedaan en/of heeft doen doen, terwijl het feit er telkens toe strekte dat te weinig belasting werd geheven, immers heeft hij, verdachte, telkens opzettelijk in die aangiften een onjuist bedrag aan af te dragen loonbelasting/premie volksverzekeringen vermeld en/of doen vermelden en die aangiften bij de belastingdienst Ondernemingen Emmen ingediend,
(het betrof de navolgende aangiften)
- 1.
een aangifte loonbelasting/premie volksverzekeringen, gedateerd 25 oktober 1999, betreffende het aangiftetijdvak 3e kwartaal 1999, met als af te dragen loonbelasting/premie volksverzekeringen Hfl. 5.809,--;
en
- 2.
een aangifte loonbelasting/premie volksverzekeringen, gedateerd 13 januari 2000, betreffende het aangiftetijdvak 4e kwartaal 1999, met als af te dragen loonbelasting/premie volksverzekeringen Hfl. 13.469--;
en
- 3.
een aangifte loonbelasting/premie volksverzekeringen, gedateerd 16 mei 2000, betreffende het aangiftetijdvak 1e kwartaal 2000, met als af te dragen loonbelasting/premie volksverzekeringen Hfl. 1.589,--;
en
- 4.
een aangifte loonbelasting/premie volksverzekeringen, gedateerd 20 april 2000, betreffende het aangiftetijdvak april 2000, met als af te dragen loonbelasting/premie volksverzekeringen nihil;
en
- 5.
een aangifte loonbelasting/premie volksverzekeringen, gedateerd 17 juli 2000, betreffende het aangiftetijdvak juni 2000, met als af te dragen loonbelasting/premie volksverzekeringen nihil;
en
- 6.
een aangifte loonbelasting/premie volksverzekeringen, gedateerd 18 augustus 2000, betreffende het aangiftetijdvak juli 2000, met als af te dragen loonbelasting/premie volksverzekeringen nihil;
en
- 7.
een aangifte loonbelasting/premie volksverzekeringen, gedateerd 29 september 2000, betreffende het aangiftetijdvak augustus 2000, met als af te dragen loonbelasting/premie volksverzekeringen nihil;
en
8.
een aangifte loonbelasting/premie volksverzekeringen, gedateerd 13 oktober 2000, betreffende het aangiftetijdvak september 2000, met als af te dragen loonbelasting/premie volks verzekeringen nihil;
en
9.
een aangifte loonbelasting/premie volksverzekeringen, gedateerd 24 november 2000, betreffende het aangiftetijdvak oktober 2000, met als af te dragen loonbelasting/premie volksverzekeringen nihil;
en
10.
een aangifte loonbelasting/premie volksverzekeringen, gedateerd 30 december 2000, betreffende het aangiftetijdvak november 2000, met als af te dragen loonbelasting/premie volksverzekeringen nihil;
en
11.
een aangifte loonbelasting/premie volksverzekeringen, gedateerd 29 januari 2001, betreffende het aangiftetijdvak december 2000, met als af te dragen loonbelasting/premie volksverzekeringen nihil;
- 5.
hij in de periode van 1 november 2001 tot en met 31 januari 2003 in Nederland, meermalen, opzettelijk een bij de belastingwet voorziene aangifte, te weten aangiften loonbelasting/premie volkverzekeringen ten name van [A], onjuist en/of onvolledig heeft gedaan en/of heeft doen doen, terwijl het feit er telkens toe strekte dat te weinig belasting werd geheven, immers heeft hij, verdachte, telkens opzettelijk in die aangiften een onjuist bedrag aan af te dragen loonbelasting/premie volksverzekeringen vermeld en/of doen vermelden en die aangiften bij de belastingdienst Particulieren/ondernemingen te Heerlen ingediend,
(het betrof de navolgende aangiften)
- 1.
een aangifte loonbelasting/premievolksverzekeringen, gedateerd 7 november 2001, betreffende het aangiftetijdvak 1 april 2001 tot en met 30 juni 2001, met als af te dragen loonbelasting/premie volkverzekeringen nihil;
en
- 2.
een aangifte loonbelasting/premie volksverzekeringen, gedateerd 2 november 2001, betreffende het aangiftetijdvak 3e kwartaal 2001, met als af te dragen loonbelasting/premie volksverzekeringen nihil;
en
- 3.
een aangifte loonbelasting/premie volksverzekeringen, gedateerd 7 januari 2002, betreffende het aangiftetijdvak 4e kwartaal 2001, met als af te dragen loonbelasting/premie volksverzekeringen nihil;
en
- 4.
een aangifte loonbelasting/premie volksverzekeringen, gedateerd 4 april 2002, betreffende het aangiftetijdvak 1e kwartaal 2002, met als af te dragen loonbelasting/premie volksverzekeringen nihil;
en
- 5.
een aangifte loonbelasting/premie volksverzekeringen, gedateerd 2 maart 2002, betreffende het aangiftetijdvak 2e kwartaal 2002, met als af te dragen loonbelasting/premie volksverzekeringen nihil;
en
- 6.
een aangifte loonbelasting/premie volksverzekeringen, gedateerd 14 oktober 2002, betreffende het aangiftetijdvak 3e kwartaal 2002, met als af te dragen loonbelasting/premie volksverzekeringen nihil;
en
- 7.
een aangifte loonbelasting/premie volksverzekeringen, gedateerd 18 januari 2002, betreffende het aangiftetijdvak 4e kwartaal 2002, met als af te dragen loonbelasting/premie volksverzekeringen nihil;
6.
hij in de periode van 1 februari 2001 tot en met 31 januari 2002 in Nederland, meermalen, opzettelijk een bij de belastingwet voorziene aangifte, te weten aangiften inkomstenbelasting/premie volksverzekeringen ten name van [verdachte], onjuist en/of onvolledig heeft gedaan en/of heeft doen doen, terwijl het feit er telkens toe strekte dat te weinig belasting werd geheven, immers heeft hij, verdachte, telkens opzettelijk in die aangiften een onjuist bedrag aan belastbaar inkomen vermeld en/of doen vermelden en die aangiften bij de belastingdienst Ondernemingen te Emmen ingediend,
(het betrof de navolgende aangifte(n))
1. een aangifte inkomstenbelasting/premie volksverzekeringen 1999, gedateerd 27 februari 2001, met als belastbaar inkomen 3.123,--;
en
2. een aangifte inkomstenbelasting/premie volksverzekeringen 2000, gedateerd 14 januari 2002, met als belastbaar inkomen - 10.723,--.
- 8.
Deze bewezenverklaringen steunen op de volgende, door het Hof gebezigde bewijsmiddelen:
Met betrekking tot de onder 4, 5 en 6 telastegelegde feiten:
- 3.0.
Een (...) in de wettelijke vorm opgemaakt proces-verbaal (...) inhoudende, zakelijk weergegeven:
Als tegenover verbalisanten afgelegde verklaring van [betrokkene 1]:
Ik heb een week of 2 voor [B] te [plaats] gewerkt Aansluitend ben ik naar [A] gegaan. Tot en met 23 februari 2001 heb ik voor [A] gewerkt. Ik ben door [verdachte] aangenomen Ik heb nooit samen met [verdachte] een bedrijf in Duitsland gehad. Mijn functie was timmerman. [Verdachte] zorgde voor een auto en betaalde de brandstof.
Vaak logeerden we in hotels. Ik kreeg de opdrachten van [verdachte]. Hij gaf aan naar welk project we moesten en bij wie we ons moesten melden. Het afgesproken loon was in het begin fl. 1.000,00 per week. Later is dat fl. 1.300,00 per week geworden. Als ik vrij wilde nemen, nam ik vrij. Als ik vrij nam kreeg ik niet betaald. Als ik ziek werd kreeg ik heel weinig uitbetaald, iets van fl. 300.00 per week, De gewerkte uren werden op donderdag doorgebeld naar [verdachte], we leverden er een urenbon in en kregen dan het loon uitbetaald. Dit was meestal bij [verdachte] in [plaats]. Dat loon zat in loonzakjes. Ik heb wel loonstroken ontvangen. De Fahrtkosten en Auslosung die op de loonstroken staan heb ik niet ontvangen. Ik werkte meestal 40 uur per week De 40 uur per week was heilig. Het is mij nu u de loonstroken van oktober en november l999, september en oktober 2000 en januari 2001 toont, nooit opgevallen dat hier maar 36 uur per week op staat. Ik heb niet voor [verdachte] in het buitenland gewerkt. [Verdachte] was de leidinggevende in het bedrijf hij besliste alles alleen. Dat ik bij een Duits bedrijf werkte wist ik. Het was eerst een Nederlands bedrijf en [verdachte] deelde me mee dat de kosten zoals premies veel te hoog waren en er op die manier niet gedraaid kon worden.
- 3.1.
Een (...) in de wettelijke vorm opgemaakt proces-verbaal (...) inhoudende, zakelijk weergegeven:
Als tegenover verbalisanten afgelegde verklaring van [betrokkene 2]:
Ik werkte voor [verdachte] vanaf 30 oktober 2000 t/m april of mei 2003. Ik begon op een werkproject te Zwolle en zou een loon van netto fl. 1200,- per week krijgen. Ik maakte de loonafspraken met [verdachte]. In het begin maakte ik de werkafspraken met [verdachte]. Deze betaalde mij ook op de bouw uit. Het loon was inclusief vakantiegeld en als ik niet werkte kreeg ik geen geld. In de euro periode kreeg ik rond € 657,-. Ik kreeg het loon altijd uitbetaald in een loonzakje. Ik heb inderdaad wel eens loonstroken gehad. Ik werkte altijd 40 uur per week.
Ik begrijp niet waarom er 35 uur op de loonstrook over december 2000 staat vermeld, dat is niet de werkelijkheid. Ik heb [verdachte] wel eens aangesproken op de loonstroken. Ik weet niet wat Auslöse en übernachtingsauslöse betekent. [Verdachte] gooide dat op Duitse voorwaarden en is een goede prater. Ik geloofde hem. In maart 2001 kreeg ik een loon van fl.1300,- per week. De op de loonstrook over maart 2001 geboekte kosten voor übernachtung zijn niet juist. Mijn ploeggenoten en ik hebben nooit overnacht. Ik heb in de periode over de weken 27, 28, 29 en 30 op het project [...] in Vianen gewerkt. Ik heb dat werk ook gewoon betaald gekregen. Ik wist niet dat dit loon niet in de loonadministratie werd verantwoord. Er is nooit over gesproken dat ik in die vakantieperiode "zwart" zou werken. Ik werkte voor [verdachte] en [betrokkene 3] alleen maar in Nederland. Ik wist dat ik bij een Duits bedrijf werkte en ook Duits verzekerd was Dit was volgens [verdachte] mogelijk. Ik nam aan dat het gewoon goed was. Door [verdachte], [betrokkene 3] of opdrachtgever [C] werd gezegd waar wij moesten werken.
- 3.2.
Een (...) in de wettelijke vorm opgemaakt proces-verbaal (...) inhoudende, zakelijk weergegeven:
Als tegenover verbalisanten afgelegde verklaring van [betrokkene 4]
Van 26-02-2001 tot en met begin juli 2001 heb ik bij [verdachte] gewerkt. Er was een afspraak voor fl. 650 netto per week, hetgeen neerkomt op fl. 130,- per dag. Geen vakantiedagen of iets dergelijks en ook geen reiskosten of iets dergelijks. Het loon kreeg ik contant in een zakje. Het geld werd aan het eind van de week voor de hele ploeg afgegeven in het café te Hijken. De bedragen op de lijsten van week 18 en week 26 kloppen niet. De bedragen van fl. 715,56 en fl. 850,00 heb ik nooit gehad. Ik heb altijd fl.130,- per dag gehad en geen cent meer. Ik heb een keer een loonstrookje gekregen. De loonstroken over maart, april en mei 2001 kloppen sowieso niet. Ik heb nooit geld ontvangen voor overnachtingen of iets dergelijks. We reden elke dag op en neer. Ik werkte voor [verdachte]. [Verdachte] vertelde aan [betrokkene 3] waar wij heen moesten. Ik heb ook nooit in Duitsland gewerkt voor het bedrijf. Ik wist wel dat ik in Duitsland ziekenfonds verzekerd was.
- 3.3.
Een (...) in de wettelijke vorm opgemaakt proces-verbaal (...) inhoudende, zakelijk weergegeven:
Als tegenover verbalisanten afgelegde verklaring van [betrokkene 5]:
Ik ben op 27-8-2001 in dienst gekomen en heb gewerkt tot 21-32003. Het loon werd contant per week uitbetaald in de kroeg te Hijken. Het loon zat in dichtgeplakte loonzakjes die voor ons klaar lagen in de kroeg met onze naam erop. Ik heb loonstroken gehad. Die dingen klopten wel eens niet maar daar had [betrokkene 3] mij voor gewaarschuwd. In het begin ben ik aangenomen voor fl. 750,-. Na enkele weken werd dit opgehoogd naar fl.950,- en later omgerekend naar € 408-. Ik heb het een aantal malen gehad over de loonstroken omdat ze niet klopten. [Betrokkene 3] heeft steeds gezegd dat het wel goed zat. Ik vond het vreemd maar heb er verder nooit werk van gemaakt. Ik heb gewerkt in de periode van de weken 27, 28, 29 en 30. Ik heb ook loon in die periode gehad. Toen ik erbij kwam was [verdachte] de baas.
- 3.4.
Een (...) in de wettelijke vorm opgemaakt proces-verbaal (...) inhoudende, zakelijk weergegeven:
Als tegenover verbalisant afgelegde verklaring van [betrokkene 6].
In december 1999 kwam ik in gesprek met [verdachte]. [Verdachte] vertelde mij dat ik netto fl. 1000,- in de week bij hem kon verdienen en dat onkosten zoals hotelkosten en autokosten door hem betaald zouden worden. In de week oud- en nieuw van 1999 ben ik voor hem aan het werk gegaan. We sliepen in een hotel te Loosdrecht. Voor het overnachten en eten hoefden wij niet te betalen. Ik en de andere collega's werden door [verdachte] hij hem thuis uitbetaald. In [plaats] had hij thuis een kantoortje waar hij ons uitbetaalde. Ik heb nooit loonstrookjes gehad. In totaal ben ik 4 of 5 maal een week voor [verdachte] aan het werk geweest. Dit was niet in een aaneengesloten periode. Ik heb nooit voor [verdachte] in Duitsland gewerkt. Ik heb alleen voor hem in Nederland gewerkt.
- 3.5.
Een (...) in de wettelijke vorm opgemaakt proces-verbaal (...) inhoudende, zakelijk weergegeven:
Als tegenover verbalisanten afgelegde verklaring van [betrokkene 7]
Ik heb gewerkt voor [verdachte] uit [plaats], Ik heb hem om werk gevraagd. Ik zou dan 30% bij hem op papier komen en daarnaast een onkostenvergoeding krijgen. Ik kreeg mijn opdrachten via [verdachte], hij gaf aan waar ik aan het werk moest. Ik had met hem de afspraak gemaakt dat ik fl. 1000,- per week zou beuren, inclusief de vergoedingen, als ik 40 uur zou werken, Vakanties en vrije dagen werden niet doorbetaald. Als ik ziek was gaf ik dat door aan [verdachte]. Ik kreeg dan geen geld. Ik kreeg mijn loon iedere vrijdag van [verdachte] contant uitbetaald. We reden altijd bij hem thuis langs in [plaats]. Ik kreeg mijn loon in een dichtgeplakte enveloppe. Ik heb nooit loonstroken van [verdachte] ontvangen. U toont mij loonstroken. Ik heb deze loonstroken nooit eerder gezien. Ik zie dat er door [verdachte] een vergoeding is geboekt voor ubernachtingen. Ik heb voor [verdachte] in zijn opdracht gewerkt en van hem ook altijd mijn loon ontvangen. Ik heb altijd voor hem in Nederland gewerkt. Ik heb nooit in Duitsland gewerkt. Ik heb niet eerder een detacheringbewijs E101 gezien. Ik heb in het voorjaar van 2001 gewerkt op een object te Tubbergen en in Amersfoort van medio oktober t/m november 2001.
- 3.6.
Een (...) in de wettelijke vorm opgemaakt proces-verbaal (...) inhoudende, zakelijk weergegeven:
Als tegenover verbalisanten afgelegde verklaring van [betrokkene 8]:
Ik heb bij [A] in Nordhorn gewerkt. Omstreeks 12 juli l999 ben ik bij [A] in dienst gekomen. Dit was op een project in Hilversum. In het begin waren het veel losse weken. Als ik thuis zat belde ik met [verdachte]. Hij regelde dan dat ik met anderen naar het werk kon. [Verdachte] was eindverantwoordelijk. Hij regelde alles. Aan het eind van de eerste week werd met [verdachte] de loonafspraak van fl. 600,- per week gemaakt. Later is dat in 2000 met fl. 50,- per week verhoogd We hadden geen vakantie of vrije dagen. Op donderdagmiddag kregen we in [plaats] loon uitbetaald. Vaak contant van [verdachte] of anders in een loonzakje. Volgens mij heb ik nooit loonstroken van [A] ontvangen. De 2 loonstroken over de periode januari en februari 2001 heb ik wel eens op het bureau van [verdachte] zien liggen, maar ik heb er nooit een gekregen. Ik weet zeker dat ik de bedragen die als Auslosung op papier staan nooit heb ontvangen Voor hotelkosten, overnachtingen en maaltijden kregen wij geen vergoedingen. Dit werd rechtstreeks door [verdachte] betaald.
- 3.7.
Een (...) in de wettelijke vorm opgemaakt proces-verbaal (...) inhoudende, zakelijk weergegeven:
Als tegenover verbalisanten afgelegde verklaring [betrokkene 8]:
Ik was werkzaam voor [verdachte] en werd zwart betaald. Ik kreeg ook geen loonstrookjes van [verdachte]. Ingaande 21 februari 2000 ben ik voor het eerst 'op papier' voor [A] aan het werk gegaan op Duitse voorwaarden en kreeg netto fl. 800,- per week van [verdachte] uitbetaald. Ik ben op verschillende bouwplaatsen in Nederland werkzaam geweest maar nooit in Duitsland.
- 3.8.
Een (...) in de wettelijke vorm opgemaakt proces-verbaal (...) inhoudende, zakelijk weergegeven:
Als tegenover verbalisanten afgelegde verklaring van [betrokkene 9]:
In de perioden l8-10-1999 t/m 10-12-1999, 19-06-2000 t/m 01-09-2000, 12-03-2001 l/m 30-03-2001, 21-05-2001 t/m 31-12-2001, 01-01-2002 t/m 31-12-2002 en 01-01 2003 t/m 28-04-2003 heb ik gewerkt voor [verdachte] en [betrokkene 3]. Ik ben door hem als werknemer aangenomen en heb voor hem op diverse objecten in Nederland gewerkt. Ik heb ook met [verdachte] mijn loon afgesproken. Ik kreeg een nettoloon van 25 gulden per uur en kreeg alleen de gewerkte uren uitbetaald. Ik kreeg het loon altijd contant uitbetaald in een loonzakje. Ik heb dit loon altijd van [verdachte] ontvangen. Ik haalde dit loon thuis bij hem in [plaats] op. In de weken 27, 28, 29 en 30 van het jaar 2002 heb ik normaal gewerkt op Schiphol. Ik snap dan ook niet waarom er over de maand juli 2002 in de loonadministratie geen loon voor mij en mijn collega's is geboekt. Wij hebben wel degelijk gewerkt en loon ontvangen. Ik heb maandelijks loonstroken ontvangen. Deze zaten in mijn loonzakje. Het is niet voorgekomen dat ik met mijn eigen auto naar een werkobject ben gereden. Alle kosten voor overnachting en eten zijn door [verdachte] betaald. De bedragen zoals op de loonstaten staan vermeld heb ik nooit ontvangen. Deze loonstaten kloppen van geen kant. In het begin was [verdachte] mijn baas. Ik ben aangemeld geweest in Nordhorn bij de IKK.
- 3.9.
Een (...) in de wettelijke vorm opgemaakt proces-verbaal (...) inhoudende, zakelijk weergegeven:
Als tegenover verbalisanten afgelegde verklaring van [betrokkene 10]:
Ik heb een periode voor [verdachte] zijn bouwbedrijf gewerkt. Ik ben aan het werk gegaan in Hilversum en kon fl. 800,- per week verdienen. Ik wist dat ik zwart aan het werk was. Het klopt dat ik in week 6 van 2000 ben begonnen met werken. Ik verbleef in een hotel in Nederhorstenberg. Het hotel met overnachtingen en eten werd door [verdachte] betaald. Na een aantal weken heb ik aangegeven dat ik op papier wilde werken. Ik was bang dat er iets zou gebeuren en ik niet verzekerd was. Ik heb toen papieren gehad dat ik in dienst was van een Duitse firma. Als je ziek was kreeg je ook geen loon. Ook vakantiedagen kenden we niet. Op donderdag reden we naar huis na het werk en gingen dan naar [plaats] en werden dan één voor één door [verdachte] uitbetaald. Hij gaf mij altijd mijn geld in een loonzakje. Ik heb altijd in Nederland gewerkt. Het klopt dat ik van week 6 t/m week 49 in 2000 en in week 2 van 2001 gewerkt heb. Ik heb nooit voor [verdachte] in het buitenland gewerkt. Ik heb wel eens loonstroken gehad. Ik heb altijd mijn loon in guldens gehad en nooit in Duitse marken. Zoveel geld als er op de loonstaten staat heb ik nooit gehad. Onkostenvergoedingen zeggen mij helemaal niets. [Verdachte] betaalde mijn loon en was in mijn ogen gewoon de baas.
- 3.10.
Een (...) in de wettelijke vorm opgemaakt proces-verbaal (...) inhoudende zakelijk weergegeven:
Als tegenover verbalisanten afgelegde verklaring van [betrokkene 11]:
Via een kennis ben ik in contact gekomen met [verdachte]. Ik dacht eerst dat het vast werk was. Ik had al gauw door dat het om zwart werk en koppelbazenpraktijken ging. In september 2000 ben ik bij [verdachte] begonnen. Ik werd gebeld door [verdachte] als ik ergens heen moest. Ik kreeg een weekloon op basis van 40 werkuren. Per week kreeg ik dan fl.1000,00 netto. Vakantie had ik niet. Als je niet werkte kreeg je geen loon. Tijdens ziekte werd er geen geld doorbetaald. Het geld werd uitbetaald in loonzakjes. Deze lagen wekelijks klaar. Soms kregen we loonstroken. In het begin kregen we geen of nauwelijks loonstroken, later was het regelmatiger. Er stonden allerlei bedragen op zoals hotelkosten en kilometervergoedingen waar geen touw aan vast te knopen was. Ik heb ook nooit voor [verdachte] in Duitsland gewerkt. Volgens mij was [verdachte] de man. Hij was de grote baas en de directeur die alles regelde. Volgens mij klopt het hele verhaal op de loonstaten niet. Ik heb dit bedrag nooit ontvangen.
- 3.11.
Een (...) in de wettelijke vorm opgemaakt proces-verbaal (...) inhoudende, zakelijk weergegeven:
Als tegenover verbalisanten afgelegde verklaring van [betrokkene 12]:
Ik heb voor het bedrijf van [verdachte] gewerkt van 05-02 t/m 23-02-2001. Het klopt wel dat ik voor een volle week werken en daarbij de reisuren fl.1000,00 netto per week heb ontvangen. Als ik niet werkte beurde ik niets. Ik kreeg mijn loon iedere vrijdag contant uitbetaald van [verdachte]. Meestal reden we langs [plaats]. Ik kreeg mijn geld in een dichtgeplakt loonzakje. Ik heb nooit loonstroken ontvangen. Ik heb persoonlijk nooit een detacheringbewijs gehad. Het is wel eens voorgekomen dat ik heb overnacht. [Verdachte] betaalde deze hotelkosten en ook de kosten van het eten. U toont mij loonstroken over de maanden januari t/m juli 2001. Deze heb ik nooit gezien. Ik zie dat ik zelf geld zou hebben ontvangen voor de hotelkosten en dat een paar keer kilometergeld staat vermeld. Ook zie ik dat ik netto loon in Duitse marken zou hebben ontvangen. De hotelkosten zijn ten onrechte op mijn naam geboekt. [Verdachte] was mijn baas. Hij regelde alles. Ik heb in zijn opdracht gewerkt en van hem heb ik ook mijn loon ontvangen. Het was mij niet bekend dat ik voor een Duits bedrijf heb gewerkt. Ik werkte volgens mij 'zwart' voor hem.
- 3.12.
Een (...) in de wettelijke vorm opgemaakt proces-verbaal (...) inhoudende, zakelijk weergegeven:
Als tegenover verbalisanten afgelegde verklaring van [betrokkene 13]:
Ik ben werkzaam geweest voor het bedrijf [A]. Ik kon netto fl.1000,- per week verdienen en het geld zou "zwart" uitbetaald worden. [Verdachte] betaalde ons zelf uit. Ik heb nooit loonstrookjes van [verdachte] ontvangen. De loonstrookjes van de maanden november en december l999 die u mij toont komen mij onbekend voor. Het was mij bekend dat ik in Duitsland verzekerd was. Ik kreeg geen geld voor autokosten of overnachtingkosten. De kosten werden door het bedrijf van [verdachte] betaald. Ik heb voor [verdachte] gewerkt op bouwplaatsen in Hilversum, Hoofddorp en Den Haag. Ik werkte normaal 40 uren per week en dan op 4 dagen. Ik heb nooit voor het bedrijf [A] in het buitenland gewerkt. Loonstrookjes kreeg ik niet omdat ik zwart werkte.
- 3.13.
Een (...) in de wettelijke vorm opgemaakt proces-verbaal (...) inhoudende, zakelijk weergegeven:
Als tegenover verbalisanten afgelegde verklaring van [betrokkene 14]:
Ik heb in de periode van 17 januari 2000 tot 31 maart 2000 bij het bedrijf van [verdachte] gewerkt. U toont mij 4 loonstroken. Deze heb ik nooit gezien en de bedragen heb ik nooit ontvangen. Wat op de loonstroken staat is veel meer dan de fl. 600,00 per week. Dat heb ik nooit gekregen.
- 3.14.
Een (...) in de wettelijke vorm opgemaakt proces-verbaal (...) inhoudende, zakelijk weergegeven:
Als tegenover verbalisanten afgelegde verklaring van [betrokkene 15]:
[Verdachte] was mijn werkgever. Van hem kreeg ik te horen waar en wanneer ik moest werken en van hem heb ik ook altijd mijn loon ontvangen. Ik heb de loonstroken over november en december 1999, de maanden januari t/m april 2000, de maanden september t/m december 2000, de maand januari 2001, gewerkt bij [verdachte] nooit eerder gezien. De bedragen kloppen niet. Ik ontving fl. 1000,00 netto per week bij een volle week werken. Wij hadden ook de afspraak dat ik 'zwart' voor hem aan het werk zou gaan. Ik werkte normaal 40 uren per week. Het was mij niet bekend dat ik voor een Duits bedrijf heb gewerkt. Ik heb ook nooit in Duitsland gewerkt. Ik zie nu papieren die ik nooit eerder heb gezien.
- 3.15.
Een (...) in de wettelijke vorm opgemaakt proces-verbaal (...) inhoudende, zakelijk weergegeven:
Als tegenover verbalisanten afgelegde verklaring van [betrokkene 16]:
Vanaf 21 juni 1999 ben ik voor [verdachte] aan het werk gegaan in Hilversum onder Duitse voorwaarden, dus voor het Duitse bedrijf van [verdachte]. Ik kreeg fl. 1100,00 omdat daar vakantiegeld bij in zat. U toont mijn een aantal loonstroken. Ik kreeg maandelijks achteraf loonstroken. Ik kon er geen wijs uit worden De bedragen die op de loonstroken staan heb ik nooit ontvangen. Ik heb die kosten ook nooit zelfgemaakt of betaald. Ik kreeg eerst fl. 1100,00 als ik 40 uur werkte. Het E101 formulier heb ik wel eens gezien. Ik had deze nodig voor de verzekering en voor het GAK. Ik heb nooit voor [A] in Duitsland gewerkt.
- 3.16.
Een (...) in de wettelijke vorm opgemaakt proces-verbaal (...) inhoudende zakelijk weergegeven:
Als tegenover verbalisanten afgelegde verklaring van [betrokkene 17]:
Ik denk dat ik begin 2000 bij [verdachte] begonnen ben te werken, ik wist dat ik voor een Duits bedrijf werkte en in Duitsland verzekerd was, maar ik heb nooit in Duitsland gewerkt. Toen ik begon kreeg ik fl. 600,00 per week. Op het laatst kreeg ik fl. 1000,00 per week. De mij getoonde E-101 formulieren heb ik nooit gezien of in mijn bezit gehad. Ik heb nog nooit een loonstrook ontvangen. Ik heb nooit overnachtingskosten hoeven te betalen. De hotels werden rechtstreeks door [verdachte] betaald. Nu ik zie wat er op de loonstroken staat, kom ik tot de conclusie dat de loonstroken niet kloppen met hetgeen ik uitbetaald kreeg. Ik werkte 10 uur per dag en dan 4 dagen Als ik ziek was kreeg ik geen geld. Als er niet werd gewerkt kreeg ik geen geld.
- 3.17.
Een (...) in de wettelijke vorm opgemaakt proces-verbaal (...) inhoudende, zakelijk weergegeven:
Als tegenover verbalisanten afgelegde verklaring van [betrokkene 18]:
[Verdachte] was mijn werkgever. U toont mij een loonstrook over augustus 2002. Ik zie dat ik € l.679,50 uitbetaald heb gekregen. Ik zie nu dat meer als de helft van mijn loon is geboekt als zijnde onkosten Fahrgeld en Verplegungszusschuss. Dat klopt niet. Ik heb normaal € 360.00 per week aan loon ontvangen en alle kosten zijn verder door [verdachte] betaald. Ik heb altijd gewerkt in Nederland. Er was mij wel verteld dat ik voor een Duits bedrijf werkzaam was. U toont mij lijsten waaruit blijkt dat ik heb gewerkt in de weken 27, 28, 29, 30 en 31 van het jaar 2002. Ik zie op de loonstrook over juli 2002 dat ik in deze maand niet zou hebben gewerkt. Dat klopt niet. Ik heb gewoon gewerkt in Denekamp en daar voor 40 uur werken een loon van € 360,00 per week ontvangen. Uit de loonadministratie en een brief die ik heb ontvangen blijkt dat ik met ingang van 3-6-2002 in loondienst zou zijn getreden. Dat klopt niet. Ik ben met ingang van 8 april aan het werk gegaan.
- 3.18.
Een (...) in de wettelijke vorm opgemaakt proces-verbaal (...) inhoudende, zakelijk weergegeven:
Als tegenover verbalisanten afgelegde verklaring van [betrokkene 19]:
Ik ben in loondienst werkzaam geweest voor het bouwbedrijf van [verdachte]. De afspraak werd gemaakt dat ik 'zwart' aan het werk zou gaan. Het was mij bekend dat ik in Duitsland verzekerd was. Naast mijn salaris ontving ik verder geen vergoedingen. Het hotel werd besproken door [verdachte]. Ook de overnachtingskosten en eten werd door bet bedrijf van [verdachte] betaald. Het is juist dat ik in de periode van l6 juni 2001 tot 2 november 2001 werkzaam ben geweest voor [verdachte].
- 3.19.
Een (...) in de wettelijke vorm opgemaakt proces-verbaal (...) opgenomen in bijlage GW 33.1 van het hiervoor onder 2.0 vermelde weergegeven:
Als tegenover verbalisanten afgelegde verklaring van [betrokkene 20]:
Ik ben werkzaam geweest voor een man die ik heb leren kennen als [verdachte]. Ik heb met [verdachte] de afspraak gemaakt dat ik 'zwart' aan het werk zou gaan en door hem 'zwart' zou worden uitbetaald. Ik heb in januari 1999 voor [verdachte] aan het werk gegaan op een bouwplaats in Hilversum. We werkten 40 uur per week en gingen dan naar [plaats] om ons loon op te halen. Ik heb de loonstrookjes van de maanden september, oktober, november en december l999, januari, februari, maart, april, mei, juni, juli, augustus, september en december 2000, november 2001 en februari en maart 2002 die u mij toont nooit ontvangen. Ik ben zeer verbaasd dat ik deze loonstrookjes nu te zien krijg. Ik begrijp nu dat ik door [verdachte] wel verantwoord ben maar dat hij tegen mij altijd zei dat ik 'zwart' aan het werk was. Ook verbaast het mij dat ik kennelijk voor een Duits bouwbedrijf werkzaam ben geweest. [verdachte] heeft hier nooit met mij over gepraat. U toont mij een formulier "Meldung zur Sozialversicherung". Ik zie dat ik dmv dit formulier door werkgever [A] als werknemer word aangemeld bij een Krankenkasse in Duitsland. Hier is nooit met mij over gesproken. Ik heb nog nooit zo'n formulier gezien. Ik kreeg wekelijks fl. l000,- netto van [verdachte] uitbetaald. Naast dat geld kreeg ik verder geen geld meer uitbetaald. Als wij moesten overnachten deden wij dat in een hotel. De kosten daarvan werden door het bedrijf van [verdachte] betaald. Ik heb nooit voor het bedrijf [A] in het buitenland gewerkt.
- 3.20.
Een (...) in de wettelijke vorm opgemaakt proces-verbaal (...) opgenomen in bijlage GO 15.1 van het hiervoor onder 2.0 vermelde dossier, voor zover inhoudende, zakelijk weergegeven:
Als tegenover verbalisanten afgelegde verklaring van [betrokkene 21]:
Vanaf 1 januari l999 zouden wij de financiële boekhouding en het opstellen van de jaarstukken en de belastingverklaringen voor alleen de Duitse firma van [verdachte] verzorgen. Meestal belde [verdachte] zelf en dan vanuit een nummer in Nederland. Hoofdzakelijk werden de stukken door hem gefaxt naar ons vanuit Nederland. De gegevens voor de loonadministratie kregen wij meestal maandelijks per fax. Deze urenstaten werden daarop door medewerkers van mij ingevoerd. Wat betreft het onderwerk 'Beschränkt Steuerplichtig' hebben wij [verdachte] gezegd dat wij aangifte doen in Duitsland voor een klein deel omdat hij simultaan in Nederland hiervan ook aangifte inkomstenbelasting moet doen. [verdachte] is hier specifiek door mij op gewezen. Hierbij is hem gezegd dat de in Duitsland betaalde inkomstenbelasting weer in mindering te brengen is op zijn Nederlandse aangifte. [Verdachte] moet in Nederland aangifte doen omdat hij in Nederland woonde en niet in Duitsland. Hij had zijn feitelijke woonplaats in Nederland. Bij het afsluiten van de grootboekrekeningen van 1999 en 2000 is door mij gevraagd welke lonen in direct verband stonden met de Duitse omzet in Essen. Dit is door [verdachte] opgegeven en hierop zijn de lonen door ons geboekt op dit project. De rest van de omzet hoorde in Nederland thuis en zou daar worden aangegeven. [Verdachte] heeft aangegeven dat hij een Nederlandse accountant heeft voor zijn Nederlandse bedrijf en ik ging er vanuit dat deze accountant aan de andere kant van de grens voor [verdachte] deze zaken heeft afgehandeld. [Verdachte] heeft telefonisch verzocht om zijn bedrijf af te melden en ik heb dit toen gedaan. Ik heb dit later weer op zijn verzoek teruggedraaid omdat hij weer verder wilde werken met zijn bedrijf. Na het opnieuw starten heeft hij geen stukken meer ingeleverd. We hebben [verdachte] herhaaldelijk om stukken verzocht maar deze nooit ontvangen. Mij zijn alleen de omzetten bekend van de firma op het Duitse grondgebied. Van omzetten door de Duitse firma in Nederland heb ik nooit geweten. Die rekeningen heeft [verdachte] mij nooit getoond en die zijn dus ook niet in de boekhouding of aangiften verwerkt, in Duitsland is het niet mogelijk dat er kosten als fahrkosten, verpflegung und ubernachtung op naam van de individuele werknemer zonder dat deze worden betaald aan de werknemer zelf worden geboekt. Je moet voor kosten deze wel hebben betaald en ze aannemelijk maken. Er zijn wel regels voor vaste vergoedingen maar die moeten in alle redelijkheid gemaakt zijn. Dus de werknemers moeten deze kosten wel degelijk gemaakt hebben.
- 3.21.
Een (...) in de wettelijke vorm opgemaakt proces-verbaal, (...) opgenomen in bijlage GO 17.1 van het hiervoor onder 2.0 vermelde dossier, voor zover inhoudende, zakelijk weergegeven:
Als tegenover verbalisanten afgelegde verklaring van [betrokkene 22]:
Met betrekking tot het onder 4 tenlastegelegde feit:
Verbalisanten tonen de aangiften loonbelasting met nummer [001] betreffende [B] te [plaats] over de periode 2e kwartaal 1999 tot en met het eerste kwartaal 2000 en de maand april 2000 en de maanden juni t/m december 2000, bijlagen D68 t/m D79 en vragen om een reactie:
De aangiften D68 t/m 73 en D76 zijn op mijn kantoor opgesteld en door medewerkers van mijn kantoor op mijn kantoor ondertekend. De nummers D74, D75 en D77 t/m D79 zijn kennelijk door [verdachte] zelf ingevuld en ondertekend. Het handschrift daarop herken ik niet. We kregen de lonen die uitbetaald werden deze via de computer opgenomen in een loonadministratie.
Verbalisanten tonen een brief d.d. 18 oktober 2001 van [betrokkene 23] aan de Belastingdienst Buitenland betreffende de berekening van de verschuldigde loonbelasting betreffende [A] te Nordhorn over de jaren 1999, 2000 en 2001, bijlage D80 en vragen om een reactie:
Deze brief heb ik opgesteld en ondertekend. Dit is de lump-sum berekening. De gegevens heb ik van [verdachte] aangeleverd gekregen. Ik heb de Duitse lonen van [D] ontvangen. De bedragen heb ik zelf berekend. De basisgegevens zoals het brutoloon heb ik van [verdachte] gekregen. Het had volgens mij iets te maken met de overgang van Nederland naar Duitsland. Volgens mij hadden er Duitse jongens op Nederlandse projecten gewerkt. Dit moest gecrediteerd worden. Ik heb dit met [verdachte] besproken De getallen heb ik per fax aangeleverd gekregen van [verdachte].
Met betrekking tot het onder 5 tenlastegelegde feit:
Verbalisanten tonen de aangiften loonbelasting met nummer [002] betreffende [A] te Nordhorn over de periode 2e kwartaal 2001 tot en met het vierde kwartaal 2002, bijlagen D81 t/m D87, en vragen om een reactie:
Deze aangiften zijn allen niet door ons kantoor gedaan Ze zijn niet met mij besproken geweest. Ik heb de onkostenvergoedingen niet gecontroleerd of beoordeeld. Daar was de tijd te krap voor. [Verdachte] faxte mij uit Duitsland en daaruit maakte ik op dat hij daar een vaste inrichting had. Als ik [verdachte] belde, belde ik hem op zijn mobiele telefoon Als bij geen vaste inrichting in Duitsland zou hebben, zou de winst in Nederland belast zijn. Ik wist op het moment van de loonbelastingaangiften niet beter dan dat [verdachte] in Duitsland werkzaamheden uitvoerde. Dat hij in Nederland werkzaam was, kwam ik pa achteraf achter.
met betrekking tot het onder 6 tenlastegelegde feit:
Verbalisanten tonen bijlage D88 zijnde de op 5 maart 2001 ingeleverde aangifte inkomstenbelasting Premie volksverzekeringen en Premie WAZ met nummer [001] betreffende [verdachte] te [plaats] over het jaar 1999 en de daarbij als bijlage ingeleverde balans betreffende het jaar 1999 en vragen om een reactie:
Deze aangifte is in opdracht van [verdachte] op ons kantoor gemaakt De gegevens voor het samenstellen van de balans en aangifte heb ik van [verdachte] ontvangen. Ik heb op de aangifte vermeld dat een Duits bedrijf is opgericht. Getallen heb ik niet vermeld omdat er geen gegevens van [D] aanwezig waren. Ik ben er vanuit gegaan dat de aangifte correct was. Ik heb niet geweten dat de Duitse omzet op de Nederlandse bankrekening is binnengekomen. Verkoopfacturen van [A] heb ik nooit ontvangen of verwerkt. Ik ben niet op de hoogte geweest van de inhuur of inkoop van personeel van [E] door [A] vanaf 26 februari 2001. Ik wist niet dat er personeel van [betrokkene 3] werd doorgeleend aan [verdachte]. [Verdachte] had de Duitse balans zelf moeten aanleveren aan de Duitse en Nederlandse Belastingdienst. Dat was de afspraak. Als hij ze hij ons gebracht zou hebben hadden we zelf wel een kopietje doorgestuurd naar Emmen.
Verbalisanten tonen bijlage D89 zijnde de op 18 januari 2002 ingeleverde aangifte inkomstenbelasting Premie volksverzekeringen en Premie WAZ met nummer [001] betreffende [verdachte] te [plaats] over het jaar 2000 en de daarbij als bijlage ingeleverde balans betreffende het jaar 2000 en vragen om een reactie:
Deze aangifte is in opdracht van [verdachte] door ons kantoor opgesteld en ondertekend. Voor deze aangifte geldt hetzelfde als ik heb gezegd bij de aangifte over 1999. Ik heb de gegevens van [verdachte] dat hij een bedrijf in Duitsland had, niet verder geverifieerd. Ik heb aangenomen dat zijn bewering dat de winst van zijn bedrijf in Duitsland aldaar aangegeven en belast was, correct was, Het controleren van de aangeleverde gegevens op volledigheid en juistheid doen wij niet. Ik realiseer me dat ik hiermee het risico loop om een onjuiste aangifte te doen. Ik heb geen beschikking gehad over gegevens van de bankrekening. Wij hebben geen contact gehad met de Duitse accountant. Dat is niet gebruikelijk. Als [verdachte] in Duitsland een vaste inrichting heeft en de vaste inrichtingswinst is daar belast, dan betaalt hij over die winst in Nederland geen belasting. Hij moet wel in Nederland zijn wereldinkomen aangeven. De winst die hij in Nederland maakt zal hij in Nederland aan moeten geven.
Verbalisanten tonen bijlage D90 zijnde de op 2 december 2002 ingeleverde aangifte Inkomstenbelasting Premie volksverzekeringen en Premie WAZ met nummer [001] betreffende [verdachte] te [plaats] over het jaar 2001 en de daarbij als bijlage ingeleverde balans betreffende het jaar 2001 en vragen om een reactie:
Hiervoor geldt hetzelfde als ik reeds heb verklaard over de aangiften 1999 en 2000. Ik ben hiervoor weer uitgegaan van de opgaaf van [verdachte] en heb deze gegevens verder niet geverifieerd. Ik had goede reden om aan te nemen dat hij een bedrijf in Duitsland had omdat hij al zijn personeel in Duitsland op de loonlijst had. Voor sommige mensen deed ik inkomstenbelastingaangifte. Deze mensen kwamen met Duitse papieren. Ik wist niet dat de werknemers in Nederland werkten. Ik ben er vanuit gegaan, op basis van de door [verdachte] verstrekte gegevens en uit mijn gesprekken met [verdachte], dat er in Duitsland aangegeven zou worden. Als ik om jaarstukken vroeg gaf hij altijd aan dat ze nog niet klaar waren. Als ik geweten had dat er geen aangifte gedaan zou gaan worden in Duitsland, dan had ik de aangiftes in Nederland ook niet gedaan. Ik heb nooit geweten dat er door de advocaat van [verdachte] bij het Hessische Landesgericht een procedure is gevoerd dat er nooit sprake is geweest van een vaste inrichting in Duitsland. Ik heb ook nooit geweten dat [verdachte] bijna uitsluitend in Nederland werkzaamheden uitvoerde en dat hij de Nederlandse omzet niet in Duitsland aangaf. Ik heb blijkbaar onvolledige informatie van [verdachte] gehad. In mijn advisering richting [verdachte] mbt de vaste inrichting heb ik steeds de wetsteksten en jurisprudentie als basis genomen Ik heb hem zeker nooit geadviseerd om met een schijninrichting te handelen.
- 3.22.
Met betrekking tot het onder 4 tenlastegelegde feit:
Schriftelijke stukken te weten aangiften Loonbelasting Premie volksverzekeringen, en opgenomen onder bijlagen D69 t/m D79 van het hiervoor onder 2.0 vermelde dossier, ten name van [verdachte] [B] bestemd voor de Belastingdienst ondernemingen Emmen te Emmen, opgemaakt en ondertekend te [plaats] door [verdachte] (bijlage D69, D74, D75, D77 en D78), de overige bijlagen opgemaakt en ondertekend te [plaats] in opdracht van [verdachte], voor zover inhoudende, zakelijk weergegeven:
D69 3e kwartaal 1999 totaal brutoloon sociale verzekeringen 20723 totaal af te dragen loonbelasting/premie volksverzekeringen over het aangifte tijdvak 5809 d.d. 25-10-99;
D70 4e kwartaal 1999 totaal brutoloon sociale verzekeringen 49342 totaal af te dragen loonbelasting premie volksverzekeringen over het aangifte tijdvak 13469 d.d. 13-01- 2000;
D71 1e kwartaal 2000 totaal brutoloon sociale verzekeringen 5527 totaal af te dragen loonbelasting premie volksverzekeringen over het aangifte tijdvak 1589 d.d. 20-04-2000;
D72 april 2000 loon vermelding geen personeel in dienst totaal te betalen 0 d.d. 16-05-2000;
D73 juni 2000 totaal 0 totaal te betalen 0 d.d. 10-7-2000;
D74 juli 2000 totaal bruto loon sociale verzekeringen nihil totaal te betalen nihil d.d. 18 08 2000;
D75 augustus 2000 totaal brutoloon sociale verzekeringen nihil totaal te betalen geen vermelding d.d. 29 09 2000;
D76 september 2000 totaal loon 0 totaal te betalen 0 d.d. 13 10 2000;
D77 oktober 2000 totaal loon geen vermelding totaal te betalen nihil d.d. 24-11-2000;
D78 november 2000 totaal brutoloon sociale verzekeringen nihil totaal te betalen nihil d.d, 30-12-2000;
D79 december 2000 totaal loon geen vermelding totaal te betalen nihil d.d. 29-01-2001.
- 3.23.
Met betrekking tot het onder 5 telastegelegde feit:
Schriftelijke stukken te weten aangiften Loonbelasting Premie volksverzekeringen en opgenomen onder bijlagen D81 t/m D87 van het hiervoor onder 2.0 vermelde dossier, ten name van [A], bestemd voor de Belastingdienst particulieren/ondernemingen te Heerlen voorzover inhoudende, zakelijk weergegeven:
D81 01-04-2001 t/m 30-06-2001 totaal brutoloon sociale verzekeringen nihil totaal loonbelasting/premie volksverzekeringen nihil d.d. 07.11.2001;
D82 3e kwartaal 2001 totaal brutoloon sociale verzekeringen nihil totaal te betalen nihil d.d. 02-11-2001;
D83 4e kwartaal 2001 totaal brutoloon sociale verzekeringen nihil totaal te betalen nihil d.d. 07-01-2002;
D84 1e kwartaal 2002 totaal brutoloon sociale verzekeringen nihil totaal te betalen nihil d.d. 04-04-2002;
D85 2e kwartaal 2002 totaal brutoloon sociale verzekeringen nihil totaal te betalen nihil d.d. 02-03-2002;
D86 3e kwartaal 2002 totaal brutoloon sociale verzekeringen nihil totaal te betalen nihil d.d. 14-02-2002;
D87 4e kwartaal 2002 totaal brutoloon sociale verzekeringen nihil totaal te betalen nihil d.d. 18-01 -2002 (het hof leest 18-01-2003).
- 3.24.
Met betrekking tot het onder 6 telastegelegde feit:
- 1.29.
Een schriftelijk stuk te weten een aangifte inkomstenbelasting Premie Volksverzekeringen Premie Waz, en opgenomen onder bijlage D88 van het hiervoor onder 2.0 vermelde dossier, ten name van [verdachte] te [plaats], voor zover inhoudende, zakelijk weergegeven:
Betreft jaar 1999 gedateerd d.d. 27-02-2001
Uw persoonlijke inkomen
1.Winst uit onderneming (bijgeschreven + halverwege het jaar Duitse fa. opgericht)- 14676,00
6. Berekening van uw persoonlijk inkomen
6a Winst uit onderneming - 14676,00
6b Inkomsten uit arbeid 19748,00
6e Optellen 5072,00
6f Beroepskosten 1949,00
6g Aftrekken 3132,00
6i Persoonlijk inkomen 3132,00
35. Berekening van de heffingsgrondslag Waz
35a Winst uit onderneming 14676,00
35n Premievrij bedrag 29000,00
35o Heffingsgrondslag WaZ 0,00
Verzamelstaat
inkomsten
Uw persoonlijk inkomen 3123,00
Uw onzuivere inkomen ,00
Optellen A plus B 3123,00
Aftrekposten ,00
Uw inkomen 3123,00
Te verrekenen verliezen ,00
Uw belastbare inkomen 3123,00
- 3.25.
Een schriftelijk stuk te weten een aangifte Inkomstenbelasting Premie volksverzekeringen Premie Waz Premie ziekenfondsverzekering, en opgenomen onder bijlage van het hiervoor onder 2.0 vermelde dossier,ten name van [verdachte] te [plaats], bestemd voor de Belastingdienst ondernemingen Emmen te Emmen, in opdracht opgemaakt en ondertekend te [plaats], voorzover inhoudende, zakelijk weergegeven:
Betreft jaar 2000 gedateerd d.d. 14-01-2002
Uw persoonlijk inkomen
- 1.
Winst uit onderneming bij geschreven uit Duitse firma?
Winst uit Nederlands bedrijf - 10723
Winst uit onderneming - 10723,00
6. Berekening van uw persoonlijk inkomen bijgeschreven Nederlands inkomen
6a Winst uit onderneming 10723,00
6b Inkomsten uit arbeid ,00
6e Optellen -10723,00
6f Beroepskosten ,00
6g Aftrekken -10723,00
6i Persoonlijk inkomen 10723,00
26 Bijzondere situaties van u. uw echtegenoot en/of uw minderjarige kinderen
26e Als u in aanmerking komt voor aftrek i.v.m. buitenlandse belasting
bij geschreven: volledige winst Duitse firma
26d Als u in aanmerking komt voor vrijstelling of vermindering van premie Volksverzekeringen
bijgeschreven:Voor Duitse firma geldt: geen loonbelasting en premie volksverzekering verschuldigd in Nederland> verzekerd en belastingplichtig in Duitsland!
28d U heeft in 2000 uw hele onderneming of een gedeelte daarvan beëindigd bijgeschreven: Beëindiging Nederlandse firma jaar 2000 is afronding kosten
36. Berekening van de heffingsgrondslag Waz
36a Was u in 2000 verzekerd voor de Waz nee
37 Premie ziekenfondsverzekering
37a Was u in 2000 als ondernemen verplicht verzekerd voor de ziekenfondswet nee
Verzamelstaat
Inkomsten
Uw persoonlijk inkomen 10723,00
Uw onzuivere inkomen 10723,00
Optellen A plus B 10723,00
Aftrekposten 10723,00
Uw inkomen 10723,00
Te verrekenen verliezen ,00
Uw belastbare inkomen 10723,00
- 3.26.
Een schriftelijk stuk, te weten een aangifte Inkomstenbelasting en premie volksverzekeringen en zonodig premie Waz en ziekenfondsverzekering, en opgenomen onder bijlage D90 van het hiervoor onder 2.0 vermelde dossier, ten name van [verdachte] te [plaats], bestemd voor de Belastingdienst ondernemingen Emmen te Emmen, in opdracht opgemaakt en ondertekend te [plaats], voorzover inhoudende, zakelijk weergegeven:
Betreft jaar 20001 gedateerd d.d. 17-11-2002 3. Als u in 2001 winst uit onderneming had bij geschreven Duitse onderneming!
40a Omschrijving inkomsten box 1 Winst uit ond. Inkomsten € ,00 Ingehouden bronbelasting
€ ,00 Landcode DEU
43 Berekening verzamel inkomen EUR
Inkomen box 1 0,00
inkomen box 3 0,00
inkomen box 2 0,00
Verzamelinkomen 0,00
3.27 Voormeld onder 2.0 genoemde proces-verbaal voor zover inhoudende, zakelijk weergegeven:
Als verklaring van verbalisanten (Dossier G pagina 6, 8 en 9):
In Duitsland is geen aangifte inkomstenbelasting gedaan over de volledige winst van het (Duitse) bedrijf en in Nederland is slechts ten dele aangifte gedaan over de omzetten betreffende 1999. Door bovenstaande werkwijze is een bedrag van ongeveer fl.820.804,-aan omzet niet verantwoord in enige jaarrekening over 1999 alsmede in de aangifte inkomstenbelasting over1999.
In Duitsland is geen aangifte inkomstenbelasting gedaan over de winst van het (Duitse) bedrijf en in Nederland is ook geen aangifte gedaan over de omzetten betreffende 2000. Door bovenstaande werkwijze is een bedrag van ongeveer fl.2.844.350,-aan omzet niet verantwoord in enige jaarrekening over 2000 alsmede in de aangifte inkomstenbelasting over 2000.
In Duitsland is geen aangifte inkomstenbelasting gedaan over de winst van het (Duitse) bedrijf en in Nederland is ook geen aangifte gedaan over de omzetten betreffende 2001. Door bovenstaande werkwijze is een bedrag van ongeveer fl.4.180.947,-aan omzet niet verantwoord in enige jaarrekening over 2001 alsmede in de aangifte inkomstenbelasting over 2001
Gefactureerde omzet [verdachte] op de Nederlandse objecten (dossier E onder E-1 1.4 pagina 3);
Jaar Periode Omzet in fl. Omzet in €
1999 01-07 t/m 31-12 820.804,00 372.465,00
2000 01-01 t/m 31-12 2.844.350,25 1.290.710,00
2001 01-01 t/m 31-12 4.180.947,90 1.897.231,00
2002 01-01 t/m 31-l2 2.015.598.00
Totaal in € 5.576.004,00
De hierboven weergegeven inhoud van de bewijsmiddelen levert op de redengevende feiten en omstandigheden, op grond waarvan het hof bewezen acht en de overtuiging heeft verkregen, dat verdachte het bewezenverklaarde heeft begaan, zoals in het arrest is vermeld.
(...)"
- 9.
Voorts heeft het Hof ten aanzien van de feiten 4, 5 en 6 in zijn bestreden arrest overwogen:
Overwegingen ten aanzien van de feiten 4, 5 en 6.
Verdachte en zijn raadsman stellen zich primair op het standpunt dat verdachte in Nederland niet belastingplichtig was en geen premies volksverzekeringen behoefde te betalen ten aanzien van de werkzaamheden die verdachte met zijn Duitse bedrijf verrichtte.
Inwoners van Nederland moeten voor de inkomstenbelastingaangifte doen van hun totale wereldinkomen. Verdachte had naast inkomen uit zijn eenmanszaak in Nederland ook inkomsten uit een eenmanszaak in Duitsland en diende derhalve ook de inkomsten van zijn Duitse bedrijf op te geven. Als er over het inkomen dat in een ander land is genoten in dat land belasting wordt betaald, kan er sprake zijn van een korting op de verschuldigde inkomstenbelasting,de zogenoemde aftrek ter voorkoming van dubbele belasting. Tussen Nederland en Duitsland bestaat een verdrag ter voorkoming van dubbele belasting van inkomsten. Dit verdrag ontslaat verdachte echter niet van zijn verplichting om in Nederland aangifte te doen van de inkomsten die hij genoot vanuit zijn Duitse onderneming. Daarnaast diende verdachte met zijn Duitse bedrijf te worden gezien als een Nederlands belastingplichtige ten aanzien van de loonbelasting en premie volksverzekeringen daar de bedrijfsvoering van het Duitse bedrijf plaatsvond vanuit de woonplaats van verdachte in Nederland, de opdrachten vrijwel uitsluitend in Nederland werden verricht en er voor Nederlandse opdrachtgevers werd gewerkt met bijna uitsluitend Nederlandse werknemers. Voor zover de raadsman heeft willen betogen dat het niet verdachte maar zijn Duitse onderneming was die belastingplichtig was, gaat de raadsman uit van een onjuiste veronderstelling nu het een eenmanszaak betreft.
De raadsman van verdachte heeft gesteld dat verdachte niet de opzet heeft gehad om onjuiste en/of onvolledige aangiftes te doen en dat hij ten aanzien van de correctheid van zijn aangiftes volkomen heeft vertrouwd op zijn vaste adviseur, [betrokkene 23]. Namens verdachte is betoogd dat hij zijn aangiftes niet zelf heeft verzorgd en ingediend maar dat heeft laten doen door [betrokkene 23] en dat, indien het verwijtbaar is dat de aanslagen te laag zijn vastgesteld, deze verwijtbaarheid uitsluitend zijn adviseur betreft.
De enkele omstandigheid dat verdachte een adviseur heeft ingeschakeld, aan wie mogelijk verwijten kunnen worden gemaakt, sluit de mogelijkheid dat bij verdachte zelf (voorwaardelijk) opzet aanwezig is geweest niet uit. In casu heeft verdachte [betrokkene 23] niet voorzien van de gegevens van zijn Duitse onderneming die [betrokkene 23] nodig had om de aangiften op een correcte wijze in te vullen. Verdachte is hierdoor zelf verantwoordelijk voor de onjuiste aangiftes en kan zich derhalve niet verschuilen achter [betrokkene 23].
Voor zover de raadsman heeft willen betogen dat de aangiftes van verdachte niet de strekking hadden dat er minder belasting werd geheven verwerpt het hof dit verweer. Blijkens de Memorie van Toelichting (Kamerstukken II 1993/94, 23 470, nr. 3, p. 23) is voor de vaststelling of een gedraging voornoemde strekking heeft, bepalend of de gedraging gezien de effecten die een dergelijke gedraging in het algemeen pleegt te hebben, als gevolg heeft dat te weinig belasting zal worden geheven. Op de ingeleverde aangifteformulieren stonden de lonen die waren uitbetaald door zijn Duitse onderneming en de winst die verdachte heeft behaald met zijn Duitse onderneming niet vermeld. Deze handelwijze heeft doorgaans tot gevolg dat te weinig belasting wordt geheven zodat voldaan is aan het strekkingsvereiste.
- 10.
In voornoemde middelen wordt gerept van een (bewijs)verweer en niet van een uitdrukkelijk onderbouwd standpunt. Het is echter niet van belang ontbloot om een onderscheid tussen het een en het ander te maken. Aan de verwerping van een uitdrukkelijk voorgedragen verweer worden minder zware motiveringseisen gesteld dan aan het van een uitdrukkelijk onderbouwd standpunt afwijkend rechterlijk oordeel. Zo moet de rechter op een verweer in de zin van art. 358, derde lid, Sv een met redenen omklede beslissing nemen (art. 359, tweede lid eerste volzin, Sv). Indien echter de beslissing van de rechter afwijkt van een door de verdediging uitdrukkelijk onderbouwd standpunt, geeft de uitspraak in het bijzonder de redenen op die daartoe hebben geleid (art. 359, tweede lid tweede volzin, Sv). Ik meen dat het ter terechtzitting van het Hof door de raadsman aangevoerde, gezien diens toen en aldaar overgelegde pleitnotitie, bezwaarlijk anders kan worden verstaan dan als een uitdrukkelijk onderbouwd standpunt. Dat betekent dat hier de respons van het Hof dient te worden getoetst aan het motiveringsvoorschrift van art. 359, tweede lid tweede volzin, Sv.
- 11.
Voor zover het tweede middel en het derde middel berusten op de stelling dat het Hof ten onrechte niet heeft gerespondeerd op de onderscheiden verweren van de raadsman, missen zij blijkens de overwegingen van het Hof ten aanzien van (onder meer) de feiten 4 en 5, mede gezien de voor het bewijs van deze feiten gebezigde bewijsmiddelen, feitelijke grondslag. Voor zover deze middelen inhouden dat het Hof zijn bestreden oordelen onvoldoende heeft gemotiveerd, deel ik deze opvatting niet. Naar mijn mening heeft het Hof voldaan aan de motiveringsplicht in de zin van art. 359, tweede lid tweede volzin, Sv. Het Hof heeft immers in zijn bewijsoverwegingen tot uitdrukking gebracht waarom het de verweren (door mij dus verstaan als uitdrukkelijk onderbouwde standpunten) heeft verworpen. Naar de kern genomen komen deze overwegingen er op neer dat verzoeker verplicht was aangifte te doen van de inkomsten die hij vanuit zijn Duitse onderneming genoot en dat verzoeker met zijn Duits bedrijf diende te worden gezien als een Nederlands belastingplichtige ten aanzien van de loonbelasting en premie volksverzekeringen, omdat - blijkens de vele bewijsmiddelen, zo voeg ik er nadrukkelijk aan toe - de bedrijfsvoering van die eenmanszaak vanuit het huis van verzoeker plaatsvond en de werkzaamheden (nagenoeg) geheel in Nederland werden verricht met Nederlandse werknemers voor Nederlandse opdrachtgevers. Mede in het licht van de inhoud van deze bewijsmiddelen, was het Hof niet tot een nadere motivering gehouden.
12.
Het verweer - door mij als een uitdrukkelijk onderbouwd standpunt aangemerkt - waarop het vierde middel doelt houdt in, zoals het Hof in zijn bestreden arrest heeft samengevat, dat verzoeker geen opzet heeft gehad op het onjuist en/of onvolledig doen van de aangiftes, dat hij zijn aangiftes niet zelf heeft verzorgd en ingediend, maar dit heeft laten doen door zijn vaste adviseur [betrokkene 23] waarbij hij wat de correctheid van die aangiftes betreft geheel op [betrokkene 23] heeft vertrouwd, zodat een eventueel verwijtbaar te lage vaststelling van de aanslagen voor rekening van [betrokkene 23] en niet van verzoeker komt.
13.
Naar het mij voorkomt kunnen de bewijsoverwegingen van het Hof met betrekking tot feit 61., in samenhang met de hierboven onder 8 weergegeven bewijsmiddelen, de motiveringstoets van art. 359, tweede lid tweede volzin, Sv doorstaan.
14.
Zo heeft het Hof terecht overwogen dat de eventuele verwijtbaarheid aan de zijde van verzoekers adviseur [betrokkene 23] de mogelijkheid onverlet laat van (voorwaardelijk) opzet bij verzoeker op het onjuist en/of onvolledig doen van de aangiftes en dat verzoeker [betrokkene 23] niet heeft voorzien van de benodigde gegevens van zijn Duitse onderneming om de aangiftes op een correcte wijze in te vullen, waardoor verzoeker zelf verantwoordelijk is voor de onjuiste aangiftes en zich derhalve niet kan verschuilen achter [betrokkene 23]. In deze overweging ligt besloten 's Hofs oordeel dat verzoeker (telkens) met het gewraakte opzet heeft gehandeld. Tot dat oordeel kon het Hof komen op grond van de talrijke door het Hof gebezigde bewijsmiddelen, die het volgende beeld laten zien. [verdachte] was de leidinggevende en eindverantwoordelijke in het bedrijf. Hij regelde alles en had de touwtjes in handen. De werknemers kregen hun opdrachten van of via [verdachte] en kregen hun loon contant uitbetaald, doorgaans bij [verdachte] thuis of in de kroeg. Niet alle werknemers ontvingen loonstroken, een aantal van hen werkte zwart. Als sommige werknemers al een loonstrook ontvingen, vermeldde deze in strijd met de werkelijkheid kostenposten, zoals overnachtingen (in Duitsland), of een minder aantal gewerkte uren. De werknemers werkten niet in het buitenland (Duitsland), maar in Nederland voor Nederlandse opdrachtgevers. Door Werner - die vanaf 1 januari 1999 zorg zou dragen voor de financiële boekhouding, het opstellen van de jaarstukken en de belastingverklaringen voor de Duitse firma van [verdachte] - is [verdachte] er specifiek op gewezen dat hij met betrekking tot het onderwerk 'Beschränkt Steuerplichtig' simultaan daarvan ook in Nederland aangifte inkomstenbelasting moest doen, omdat hij in Nederland woonde en niet in Duitsland (bewijsmiddel 3.20). Verder stuurde verzoeker zijn adviseur [betrokkene 23] aan, in die zin dat hij de gegevens en de getallen aan [betrokkene 23] verstrekte (bewijsmiddel 3.21). Het beeld dat hieruit naar voren komt is dat [verdachte] de lakens uitdeelde en alles regelde en bepaalde, de loonstaten respectievelijk loonstroken van geen kant deugden, er door [verdachte] gesjoemeld werd en dat [betrokkene 23] onvolledige of onjuiste informatie van verzoeker verkreeg, vooral ook ten aanzien van verzoekers Duitse onderneming.
15.
De aard en de uiterlijke verschijningsvorm van al deze handelingen, in onderlinge samenhang beschouwd, construeren hier in objectieve zin het opzet van verzoeker. Het gaat er volgens de MvT bij het wetsvoorstel dat heeft geleid tot de "Wijziging van de Algemene wet inzake rijksbelastingen en van de Invorderingswet 1990 in verband met de herziening van het stelsel van administratieve boeten en van het fiscale strafrecht" om dat de gedraging klaarblijkelijk is gericht op de benadeling van de schatkist, hetgeen tot uiting komt in de formule: "indien het feit ertoe strekt dat te weinig belasting wordt geheven."2. Om die reden is bewust het oogmerkbestanddeel uit art. 68 AWR gelaten.3. Terecht heeft het Hof in zijn bewijsmotivering aangeknoopt bij deze MvT en aan de hand daarvan overwogen dat voor de vaststelling of de aangiftes van verzoeker de strekking hadden dat er minder belasting werd geheven, bepalend is of de gedraging gezien de effecten die een dergelijke gedraging in het algemeen pleegt te hebben, als gevolg heeft dat te weinig belasting zal worden geheven. Anders dan ik in de toelichting meen te kunnen lezen, heeft deze overweging van het Hof geen betrekking op de vaststelling van daadwerkelijk door verzoeker behaalde winsten, maar, in respons op het door de raadsman ter terechtzitting aangevoerde, enkel op de strekking die uit de aangiftes van verzoeker spreekt. Daarvan is naar het mij voorkomt (dus) sprake. Verder meen ik hier te kunnen volstaan met de opmerking dat naar algemeen bekend is het opzettelijk onjuist of onvolledig doen van fiscale aangiftes ertoe strekt belasting althans voor een deel te 'ontduiken' zodat er in het voordeel van de betrokkene te weinig belasting wordt geheven.
16.
Hoe kort de overwegingen van het Hof in het onderhavige verband ook mogen zijn, zij nemen niet weg dat daarmee - kernachtig - door het Hof in het bijzonder de redenen zijn gegeven waarom het van de uitdrukkelijk onderbouwde standpunten van de raadsman is afgeweken. De bestreden oordelen van het Hof getuigen naar mijn inzicht niet van een onjuiste rechtsopvatting en zijn evenmin onbegrijpelijk. Voorts kunnen de bewezenverklaringen van de feiten 4, 5 en 6 uit de inhoud van de gebezigde bewijsmiddelen worden afgeleid en is de bewezenverklaring naar de eis der wet met redenen omkleed.
17.
Het tweede, het derde middel, het vierde middel en het vijfde middel falen.
18.
Het zesde middel bevat de klacht dat het Hof ten onrechte, althans op onjuiste gronden het verweer van de raadsman van verzoeker, inhoudend dat ontvanger en het Lisv niet zijn bekort in hun (pand)rechten als gevolg van de overschrijving die op of omstreeks 7 februari 2001 heeft plaatsgevonden vanaf de G-rekening en er dus geen sprake is van een onttrekking, heeft verworpen en ten onrechte tot een bewezenverklaring is gekomen.
19.
Ik neem aan dat de steller van het middel daarbij doelt op het door het Hof bewezenverklaarde feit 3.
20.
Ten laste van verzoeker is onder 3 bewezen verklaard dat:
- 3.
hij op 7 februari 2001, te [plaats] (gemeente Coevorden), opzettelijk zijn eigen goed, te weten een (gedeelte van een) vordering van hem, verdachte, op de Rabobank te Emmer Compascuum of de Rabobank te Emmen (bestaande uit het saldo van de bankrekening aangehouden onder nummer [003]), heeft onttrokken aan een op die vordering (banksaldo) gevestigd pandrecht van het Landelijk Instituut Sociale Verzekering (LIVS) en de ontvanger belast met de invordering van rijksbelastingen, immers heeft hij, verdachte, in strijd met de daarvoor krachtens de tussen hem, verdachte, en het LIVS en de ontvanger overeengekomen G-rekeningovereenkomst geldende voorwaarden een deel van dat banksaldo (groot Hfl. 7.000,--) doen overschrijven naar een bankrekening aangehouden door [betrokkene 24], handelende onder de naam '[F]', ter betaling van aan hem, verdachte, geleverde goederen;
21.
Deze bewezenverklaring berust op de volgende bewijsmiddelen:
Ten aanzien van feit 3:
- 1.
De verklaring van verdachte, afgelegd ter terechtzitting van de rechtbank van 6 februari 2007, inhoudende - zakelijk weergegeven - :
Het klopt dat er facturen via de G-rekening zijn betaald. Op 7 februari 2001 heb ik 7000 gulden op de G-rekening van [betrokkene 24] overgemaakt.
- 2.
Een proces-verbaal van Belastingdienst, FIOD-ECD kantoor Groningen, nr. 953557/92891, d.d. 17 mei 2004 op ambtsbelofte opgemaakt door [verbalisant 1] en [verbalisant 2], beiden ambtenaar van de belastingdienst, werkzaam bij de FIOD-ECD, vestiging Groningen, tevens beiden buitengewoon opsporingsambtenaar, en op ambtseed opgemaakt door [verbalisant 3] en [verbalisant 4], beiden werkzaam als opsporingsfunctionaris in dienst van het uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen, tevens beiden buitengewoon opsporingsambtenaar, bevattende diverse processen-verbaal en schriftelijk bescheiden, waaronder:
- 2.1.
een onder dossier E. opgemaakt proces-verbaal, Gefisnr. 28321, d.d. 17 mei 2004, opgemaakt door [verbalisant 1], [verbalisant 2], [verbalisant 3] en [verbalisant 4], allen voornoemd, hetwelk - zakelijk weergegeven - inhoudt:
Als verklaring van verbalisanten (blz.10):
In de inbeslaggenomen administratie van verdachte [verdachte], zijn door ons, verbalisanten onder IB-nr. A.IV.3.3. onder andere ook dagafschriften van een zogenaamde G-rekening aangetroffen.
Het betrof hier dagafschriften van G-rekeningnummer [004] ten name van [verdachte]. De G-rekening is een geblokkeerde bankrekening waarop door verdachte [verdachte], door middel van een door hem getekende G-rekening overeenkomst, het recht van pand is verleend aan het LISV / SFB uitvoeringsorganisatie Soc.Verz. NV en De Ontvanger der Rijksbelastingen. Deze G-rekeningen worden normaliter gebruikt ter zekerheid van de af te dragen belastingen en premies over in onderaanneming verrichtte werkzaamheden. De opdrachtgevers van een onderaannemer/bouwbedrijf betalen het geschatte bedrag aan belastingen en premies over de aan hen gefactureerde werkzaamheden op deze rekening. Dit ter voorkoming van aanspraken in het kader van de Wet Keten Aansprakelijkheid. Wij, verbalisanten, zagen dat er op dagafschrift nummer 0023 van d.d.12-02-2001 per boekingsdata 07-02-2001 een overboeking van f.7.000,00 had plaatsgevonden naar de G-rekening van [F].
- 2.2.
Een schriftelijk stuk, te weten een G-rekeningovereenkomst van de Belastingdienst Landelijk instituut sociale verzekeringen (Lisv) hetwelk - zakelijk weergegeven - inhoudt (bijlage D219):
De ondergetekenden
- 1.
De rekeninghouder
[verdachte] h/o [B] te [plaats], verder te noemen de rekeninghouder.
- 2.
Het Lisv, in deze vertegenwoordigt door de Uitvoeringsinstelling SFB Uitvoeringsorganisatie Soc. Verz. N.V., te Amsterdam.
- 3.
De ontvanger, die bevoegd is met betrekking tot de invordering van de door de rekeninghouder verschuldigde loonbelasting, verder te noemen de ontvanger.
- 4.
De bank
Rabo, te Emmer Compascuum, verder te noemen de financiële instelling.
Zijn overeengekomen als volgt:
1 De rekeninghouder opent hierbij een geblokkeerde rekening (g-rekening) bij de financiële instelling onder nummer [003].
2 De rekeninghouder verklaart dat de saldi van de g-rekening hierbij in eerste onderpand worden gegeven aan het Lisv en de ontvanger gezamenlijk voor hetgeen zij nu of te eniger tijd van hem te vorderen hebben of zullen krijgen ter zake van verschuldigde premie en voorschotpremie bedoeld in artikel 16b, vijfde lid, van de Coördinatiewet Sociale Verzekering, ter zake van verschuldigde belasting, bedoeld in artikel 35, vijfde lid, van de Invorderingswet l990, en ter zake van ingevolge de volksverzekeringswetten verschuldigde premie, een en ander voor zover verband houdend met door hem aangenomen werken, waarop de g-rekening betrekking heeft.
5a Overschrijvingen anders dan de terugstorting bedoeld onder punt 7b, ten laste van de G-rekening zullen slechts geschieden na daartoe ontvangen schriftelijke machtiging van het Lisv en de ontvanger.
Aldus overeengekomen en getekend:
Emmer Compascuum,18.11.90.
2.3 een schriftelijk stuk, te weten een rekening van [F] te [plaats], d.d. 16-01-2001, factuurnummer [005], gericht aan [verdachte] te [plaats], hetwelk - zakelijk weergegeven - inhoudt (bijlage D217, dossier E):
2.2.2001 deelbetaling op factuur [006] fl.5000,-. 7000/via G11.
2.4 Een schriftelijk stuk te weten een rekeningafschrift G-rekening NLG Rabobank Emmen ten name van [verdachte] te [plaats], hetwelk - zakelijk weergegeven - inhoudt (bijlage D220):
Datum afschrift: 12-02-2001
Rekeningnummer: [003]
Valuta d.d. Tegenrekening Omschrijving/naam Totaal debet NLG
07-02 [004] [F] 7 000,00
2.5 Een proces-verbaal van FIOD-ECD, nr.28321, d.d. 22 maart 2004, op respectievelijk ambtseed en ambtsbelofte opgemaakt door [verbalisant 4] en [verbalisant 2], beiden voornoemd, hetwelk - zakelijk weergegeven - inhoudt (ordner 8, bijlage GO 16.1):
Als verklaring van [betrokkene 24]:
Ik ben eigenaar van [F]. Ik heb in de jaren 2001 en 2002 via mijn bedrijf [F] diverse bouwmaterialen geleverd aan [verdachte], wonende te [plaats].
- U.
toont mij een tweetal facturen van mijn bedrijf [F]. Ik zie dat ik door middel van deze facturen op d.d.
- -
16-01-2001, factuur nr. [005], totaal bedrag f. 8.418,02
- -
16-02-2001, factuur nr. [007], totaa1 bedrag f. 4.085,85,
aan materiaal en transportkosten in rekening heb gebracht bij [verdachte].
- U.
vraagt mij naar de betaling van deze facturen.
De factuur van d.d. 16-01-2001 is door [verdachte] gedeeltelijk voldaan via zijn zogenaamde G-rekening. Hij heeft in totaal een bedrag van f. 7.000,00 overgemaakt op mijn G-rekening nummer [004]. Dit bedrag was afkomstig van G-rekening nummer [003], een rekening ten name van [verdachte].
22.
Het Hof heeft, voor zover voor de beoordeling van het middel van belang, overwogen:
Overwegingen ten aanzien van feit 3
De raadsman van verdachte stelt dat niet iedere overboeking vanaf een G-rekening zonder volmacht zonder meer een onttrekking in de zin van artikel 348 van het Wetboek van Strafrecht oplevert. Het toenmalige LISV en de ontvanger werden door de door verdachte gedane overboeking niet in de uitoefening van hun pandrecht bekort daar verdachte volgens zijn eigen verklaring ten tijde van de overboeking geen premie- of loonbelastingschulden had.
Een G-rekening wordt gebruikt ter zekerheid van de af te dragen premies en belastingen over in onderaanneming verrichtte werkzaamheden. Verdachte heeft bij het openen van zijn G-rekening verklaard dat de saldi van de G-rekening in eerste onderpand worden gegeven aan het toenmalige LISV en de ontvanger gezamenlijk voor hetgeen zij ten tijde van het openen van de rekening of te eniger tijd van hem te vorderen hebben of zullen krijgen ter zake van verschuldigde premie en voorschotpremie als bedoeld in artikel 16b, vijfde lid,van de Coördinatiewet Sociale Verzekering (oud), ter zake van verschuldigde belasting als bedoeld in artikel 35, vijfde lid, van de Invorderingswet 1999 (oud) en ter zake van ingevolge de volksverzekeringswetten verschuldigde premie.
Het toenmalige LISV en de ontvanger kunnen op aanvraag van de rekeninghouder van een G-rekening toestemming geven het saldo van die rekening geheel dan wel tot een bepaald bedrag voor andere doeleinden aan te wenden dan voor de voldoening van vorderingen die zij op de rekeninghouder hebben. Verdachte heeft zonder deze toestemming een bedrag van zijn G-rekening overgemaakt aan een derde. Dit levert een onttrekking aan het pandrecht op aangezien deze overboeking tekort doet aan het pandrecht dat de pandhouders jegens hem, verdachte, konden uitoefenen. Het feit dat verdachte het bedrag op een G-rekening van een derde heeft gestort doet hieraan niet af.
23.
Vooropgesteld moet worden dat (i) de selectie en waardering van de in het geding afgelegde verklaringen en het voorhanden bewijsmateriaal aan de feitenrechter is voorbehouden en (ii) dat deze binnen de door de wet getrokken grenzen vrij is om datgene tot het bewijs te bezigen wat hem uit oogpunt van betrouwbaarheid daartoe dienstig voorkomt en datgene terzijde te stellen wat hij voor het bewijs van geen waarde acht zonder dat hij van zijn oordeel omtrent de keuze en de betrouwbaarheid van het door hem gekozen bewijsmateriaal in zijn uitspraak rekenschap hoeft te geven. De Hoge Raad onderzoekt niet of de feitenrechter terecht tot een bewezenverklaring is gekomen en ook niet of hijzelf het feit bewezen zou hebben geacht op basis van het door de feitenrechter gepresenteerde bewijsmateriaal. De vraag in cassatie is slechts of de bewezenverklaring kàn volgen uit de gebezigde bewijsmiddelen.4.
24.
In de toelichting op het middel wordt gesteld dat de bewijsoverweging van het Hof er op neerkomt dat iedere overboeking die wordt gedaan zonder dat daarvoor toestemming is gegeven door de ontvanger en/of het Lisv een strafbare onttrekking aan het pandrecht oplevert. Ik zie dat anders. De gewraakte bewijsoverweging van het Hof moet uiteraard worden beschouwd in het licht van de inhoud van de voor het bewijs van feit 3 gebruikte bewijsmiddelen. Zo bezien getuigt het oordeel van het Hof niet van een onjuiste rechtsopvatting, en is de weerlegging van het in het middel bedoelde verweer van de raadsman niet onbegrijpelijk en toereikend gemotiveerd. Tevens is de bewezenverklaring naar de eis der wet met redenen omkleed.
25.
Het zevende middel klaagt dat het Hof ten onrechte verzoeker heeft veroordeeld tot een gevangenisstraf voor de duur van 21 maanden, althans dat het Hof onbegrijpelijk c.q. onvoldoende heeft gemotiveerd waarom het tot een zwaardere straf is gekomen dan door de Advocaat-Generaal gevorderd, en daarbij meer in het bijzonder ten onrechte in aanmerking heeft genomen dat verzoeker geen schuldbesef zou hebben gehad en onvoldoende rekening heeft gehouden met de onredelijk lange duur van de strafprocedure.
26.
De Advocaat-Generaal heeft gevorderd dat verzoeker ter zake van het onder 3, 4, 5 en 6 ten laste gelegde zal worden veroordeeld tot een voorwaardelijke gevangenisstraf voor de duur van 12 maanden met een proeftijd van twee jaren, een werkstraf voor de duur van 240 uren, subsidiair te vervangen door 120 dagen hechtenis, en een geldboete van € 25.000,-, subsidiair te vervangen door 300 dagen hechtenis. Het Hof heeft verzoeker veroordeeld tot een gevangenisstraf voor de duur van 21 maanden en deze strafoplegging als volgt gemotiveerd:
"Strafmotivering
Het hof heeft de op te leggen straf bepaald op grond van de aard en ernst van de feiten, de omstandigheden waaronder de feiten zijn begaan en de persoon van verdachte. Daarbij heeft het hof in het bijzonder het navolgende in aanmerking genomen.
Verdachte heeft een factuur van een ander bedrijf, die voor het grootste gedeelte bestond uit een vergoeding voor geleverde materialen, betaald door geld van zijn G-rekening over te maken naar de G-rekening van dit bedrijf. Verdachte heeft hierdoor oneigenlijk gebruik gemaakt van zijn G-rekening en het betaalde bedrag onttrokken aan het pandrecht dat hierop rustte.
Daarnaast heeft verdachte zich jarenlang schuldig gemaakt aan belastingfraude door onjuiste gegevens te verstrek[k]en aan de belastingdienst. Hij heeft op geraffineerde wijze de omzet van één van zijn bedrijven en de lonen die door dit bedrijf betaald waren buiten het zicht van de fiscus gehouden. Door deze onjuiste opgaven is te weinig (inkomsten- en loon-)belasting en premie volksverzekeringen geheven, waardoor de verdachte de fiscus in het bijzonder en daarmee de maatschappij in het algemeen voor een aanzienlijk bedrag heeft benadeeld. Verdachte heeft door zijn wijze van handelen op grove wijze het vertrouwen geschaad dat de fiscus mag hebben in de juistheid van door belastingplichtigen aan haar verstrekte gegevens. Bovendien leidt dergelijk handelen tot een oneerlijke concurrentiepositie ten opzichte van ondernemingen die wel alle belastingen en premies afdragen.
Verdachte heeft geen enkele blijk gegeven van enig schuldbesef. Hij neemt geen verantwoordelijkheid voor zijn handelen en probeert de schuld bij anderen neer te leggen. Het hof rekent dit verdachte aan.
Het hof houdt bij de strafoplegging rekening met een verdachte betreffend uittreksel uit het justitiële documentatieregister d.d. 26 juli 2010, waaruit blijkt dat verdachte in Nederland niet eerder is veroordeeld ter zake van soortgelijke misdrijven.
Gelet op het bovenstaande is het hof van oordeel dat zowel de door de rechtbank opgelegde als de door de advocaat-generaal gevorderde straf onvoldoende recht doen aan de ernst van de bewezenverklaarde feiten. Het hof is van oordeel dat aan verdachte een onvoorwaardelijke gevangenisstraf van aanzienlijke duur dient te worden opgelegd. Voor een andere, lichtere, strafmodaliteit zoals geëist door de advocaat-generaal en verzocht door de verdediging, ziet het hof - gelet op de omvang van de door verdachte gepleegde belastingfraude - geen ruimte.
Het hof acht in beginsel een gevangenisstraf voor de duur van 24 maanden passend en geboden. Gelet echter op de overschrijding van de redelijke termijn - te weten een overschrijding van de duur van de procedure in hoger beroep met één jaar en ruim 5 maanden - zal het hof komen tot een verlaging van de op te leggen straf. Het hof zal - gelet op het voorgaande - een gevangenisstraf opleggen voor de duur van 21 maanden. Het hof heeft bij de bepaling van de strafmaat rekening gehouden met de gewijzigde wetgeving inzake de voorwaardelijke invrijheidstelling.".
27.
Het Hof was niet gehouden nader te motiveren waarom het een hogere straf heeft opgelegd dan door de Advocaat-Generaal is gevorderd. Het uitgangspunt is dat de waardering van de factoren die voor de strafoplegging van belang zijn, aan de feitenrechter in hoger beroep is voorbehouden en dat diens oordeel daaromtrent geen nadere motivering behoeft, tenzij de opgelegde straf verbazing wekt.5. Mijns inziens wekt de door het Hof opgelegde straf - gezien de aard, de ernst en de duur van de bewezenverklaarde feiten - geenszins verbazing en is de strafoplegging toereikend gemotiveerd. Daarbij wil ik niet onopgemerkt laten dat het Hof, anders dan door de Advocaat-Generaal is gevorderd, geen taakstraf en geldboete heeft opgelegd.
28.
Uit verzoekers ter terechtzitting van het Hof d.d. 26 juli 2010 afgelegde verklaring - inhoudende dat hij destijds heeft geprobeerd alles netjes te betalen en er altijd is gepoogd hem onderuit te halen - heeft het Hof niet onbegrijpelijk afgeleid dat verzoeker geen blijk heeft gegeven van enig schuldbesef, dat hij geen verantwoordelijkheid neemt voor zijn handelen en dat hij probeert de schuld bij anderen neer te leggen. Daarbij neem ik in aanmerking dat het Hof in zijn strafmotivering tevens heeft overwogen dat verzoeker integendeel juist op geraffineerde wijze omzet en lonen buiten het zicht van de fiscus heeft gehouden.
29.
Als gezegd, behelst het middel ook de klacht dat het Hof onvoldoende rekening heeft gehouden met het tijdsverloop in eerste aanleg. Daarbij wordt in de toelichting op het middel aangevoerd dat het Hof uitsluitend de termijnoverschrijding in hoger beroep in ogenschouw heeft genomen. De steller van het middel heeft hier een punt.
30.
Ter terechtzitting van het Hof van 26 juli 2010 heeft de raadsman het woord tot verdediging gevoerd overeenkomstig zijn toen en aldaar overgelegde pleitnotitie, en wel als volgt:
"We zijn hier vandaag voor de behandeling van het door [verdachte] ingestelde beroep tegen het vonnis als gewezen door de meervoudige strafkamer van de Rechtbank Assen op 20 februari 2007. Het vonnis in eerste aanleg is het voorlopige resultaat van de vervolging van [verdachte] wegens strafbare feiten die volgens de tenlastelegging zijn gepleegd gedurende de periode 1 oktober 1999 tot en met 21 januari 2003. De vervolging is begonnen, althans voor zover [verdachte] bekend, op 25 augustus 2003. Het proces-verbaal is opgemaakt en afgesloten op 17 mei 2004. Het onderzoek zelf heeft dus slechts enkele maanden in beslag genomen. Ondanks de betrekkelijk korte duur van het gepresenteerde onderzoek duurt het toch 2 1/2 jaar alvorens [verdachte] ter terechtzitting van de meervoudige strafkamer van de Rechtbank Assen hoeft te verschijnen. Ruim drie jaren na aanvang van het onderzoek komt er dan een vonnis in eerste aanleg, waarin [verdachte] wordt veroordeeld tot een gevangenisstraf voor de duur van 15 maanden, waarvan 5 voorwaardelijk. We zijn inmiddels weer bijna 3 jaar verder, zodat de totale duur van de strafzaak inmiddels bijna 7 jaar beloopt."
31.
Aannemend dat, zoals door de raadsman in die pleitnotitie onweersproken is gesteld, verzoeker op 25 augustus 2003 op de hoogte van de onderhavige jegens hem ingestelde strafvervolging is geraakt, had mitsdien in eerste aanleg de strafzaak in beginsel binnen twee jaren nadien moeten zijn afgerond. De Rechtbank heeft echter pas op 20 februari 2007 uitspraak gedaan, dus met ruime overschrijding van de redelijke termijn in eerste aanleg. Tegen het vonnis van de Rechtbank is op 21 februari 2007 hoger beroep ingesteld. Bijna drie en een half jaar later heeft het Hof zijn bestreden arrest gewezen. Niet kan derhalve worden gezegd dat de overschrijding van de redelijke termijn in eerste aanleg is gecompenseerd door een voortvarende afdoening van de zaak in hoger beroep.
32.
Het Hof heeft weliswaar geoordeeld dat de redelijke termijn in hoger beroep met een jaar en vijf maanden is overschreden, maar heeft niets vastgesteld omtrent het zowel in eerste aanleg als in hoger beroep gevoerde verweer van de verdediging met betrekking tot de overschrijding van de redelijke termijn in eerste aanleg. Gelet op dit verweer en het feit dat het Hof het vonnis van de Rechtbank heeft vernietigd, had het Hof naar het mij toeschijnt ook expliciet die termijnoverschrijding in eerste aanleg in zijn strafmotivering dienen te betrekken. Nu het Hof dit heeft nagelaten, slaagt het middel in zoverre.
33.
Ik meen evenwel dat dit verzuim van het Hof niet tot cassatie hoeft te leiden en dat de Hoge Raad om doelmatigheidsredenen deze klacht zelf kan afdoen door te volstaan met de enkele constatering dat de redelijke termijn in eerste aanleg is overschreden, nu gezegd kan worden dat ook deze termijnoverschrijding in voldoende mate is verdisconteerd in 's Hofs verlaging met drie maanden op de anders op te leggen straf van 24 maanden. Indien de Hoge Raad van oordeel is dat het Hof verzoeker onvoldoende heeft gecompenseerd in beide overschrijdingen, kan de Hoge Raad dit corrigeren in samenhang met de hieronder (zie 35) door mij ambtshalve voorgestelde vermindering van de opgelegde gevangenisstraf wegens overschrijding van de redelijke termijn in de cassatiefase.6.
34.
De in deze aanvullende conclusie besproken middelen twee tot en met zes falen en kunnen worden afgedaan met de in art. 81 RO bedoelde motivering.
35.
Ambtshalve vraag ik aandacht voor het volgende. Het cassatieberoep is op 19 augustus 2010 ingesteld. De Hoge Raad zal hoogstwaarschijnlijk uitspraak doen nadat sedertdien twee jaren zijn verstreken. Dit brengt mee dat de redelijke termijn als bedoeld in art. 6, eerste lid, EVRM ook in de cassatiefase zal worden overschreden. Alsdan dient deze overschrijding tot vermindering van de opgelegde straf te leiden.
36.
Andere gronden waarop de Hoge Raad gebruik zou moeten maken van zijn bevoegdheid de bestreden uitspraak ambtshalve te vernietigen heb ik niet aangetroffen.
37.
Deze conclusie strekt tot vernietiging van het bestreden arrest voor wat betreft de opgelegde straf. De Hoge Raad kan de hoogte daarvan verminderen naar de gebruikelijke maatstaf. Voor het overige dient het beroep te worden verworpen.
De Procureur-Generaal
bij de Hoge Raad der Nederlanden
AG
Voetnoten
Voetnoten Conclusie 02‑10‑2012
Zie de MvT Kamerstukken II 1993/94, 23470, nr. 3, p. 23.
De in voetnoot 2 genoemde MvT, t.a.p., p. 22 en 23.
A.J.A. van Dorst, Cassatie in strafzaken, zesde druk, 2009, p. 240.
Van Dorst, a.w., p. 264-266.
HR 17 juni 2008, LJN BD2578, NJ 2008/358 m.nt. Mevis.
Uitspraak 02‑10‑2012
Inhoudsindicatie
HR: 81 RO en strafvermindering i.v.m. de overschrijding van de redelijke termijn.
Partij(en)
2 oktober 2012
Strafkamer
nr. S 11/00465
Hoge Raad der Nederlanden
Arrest
op het beroep in cassatie tegen een arrest van het Gerechtshof te Leeuwarden van 9 augustus 2010, nummer 24/000460-07, in de strafzaak tegen:
[Verdachte], geboren te [geboorteplaats] op [geboortedatum] 1953, wonende te [woonplaats].
1. Geding in cassatie
1.1.
Het beroep is ingesteld door de verdachte. Namens deze heeft mr. H. Veldman, advocaat te Peize, bij schriftuur middelen van cassatie voorgesteld. De schriftuur is aan dit arrest gehecht en maakt daarvan deel uit.
1.2.
De Hoge Raad heeft bij arrest van 8 mei 2012 (LJN BW5002) geoordeeld dat het eerste middel niet tot cassatie kan leiden en dat de Advocaat-Generaal alsnog in de gelegenheid behoort te worden gesteld zich uit te laten over de overige voorgestelde middelen. Dat arrest is aan dit arrest gehecht en maakt daarvan deel uit.
1.3.
De Advocaat-Generaal Hofstee heeft bij aanvullende conclusie geconcludeerd tot vernietiging van het bestreden arrest wat betreft de opgelegde straf, tot vermindering van de hoogte daarvan naar de gebruikelijke maatstaf en tot verwerping van het beroep voor het overige.
2. Beoordeling van de middelen
De middelen kunnen niet tot cassatie leiden. Dit behoeft, gezien art. 81 RO, geen nadere motivering nu de middelen niet nopen tot beantwoording van rechtsvragen in het belang van de rechtseenheid of de rechtsontwikkeling.
3. Ambtshalve beoordeling van de bestreden uitspraak
De Hoge Raad doet uitspraak nadat meer dan twee jaren zijn verstreken na het instellen van het cassatieberoep. Dat brengt mee dat de redelijke termijn als bedoeld in art. 6, eerste lid, EVRM is overschreden. Dit moet leiden tot vermindering van de aan de verdachte opgelegde gevangenisstraf van 21 maanden.
4. Slotsom
Nu geen van de middelen tot cassatie kan leiden, terwijl de Hoge Raad geen andere dan de hiervoor onder 3 genoemde grond aanwezig oordeelt waarop de bestreden uitspraak ambtshalve zou behoren te worden vernietigd, brengt hetgeen hiervoor is overwogen mee dat als volgt moet worden beslist.
5. Beslissing
De Hoge Raad:
vernietigt de bestreden uitspraak, maar uitsluitend wat betreft de duur van de opgelegde gevangenisstraf;
vermindert deze in die zin dat deze 20 maanden beloopt;
verwerpt het beroep voor het overige.
Dit arrest is gewezen door de vice-president W.A.M. van Schendel als voorzitter, en de raadsheren W.F. Groos en J. Wortel, in bijzijn van de waarnemend griffier A.C. ten Klooster, en uitgesproken op 2 oktober 2012.