HR, 26-02-2016, nr. 15/03096
15/03096
- Instantie
Hoge Raad
- Datum
26-02-2016
- Zaaknummer
15/03096
- Vakgebied(en)
Belastingrecht algemeen (V)
- Brondocumenten en formele relaties
ECLI:NL:HR:2016:324, Uitspraak, Hoge Raad, 26‑02‑2016; (Cassatie)
In cassatie op: ECLI:NL:GHDHA:2015:1443, Bekrachtiging/bevestiging
Beroepschrift, Hoge Raad, 26‑02‑2016
- Wetingang
art. 8:75 Algemene wet bestuursrecht
- Vindplaatsen
V-N 2016/14.8 met annotatie van Redactie
USZ 2016/111
Belastingblad 2016/165 met annotatie van J. Couperus
NLF 2017/0297 met annotatie van
Uitspraak 26‑02‑2016
Inhoudsindicatie
8:75 Awb. Bestuursrechter niet gehouden te beslissen op verzoek over de wijze van uitbetaling van een proceskostenvergoeding.
Partij(en)
26 februari 2016
nr. 15/03096
Arrest
gewezen op het beroep in cassatie van [X] te [Z] (hierna: belanghebbende) tegen de uitspraak van het Gerechtshof Den Haag van 22 mei 2015, nr. BK‑15/00141, op het hoger beroep van belanghebbende tegen een uitspraak van de Rechtbank Rotterdam (nr. ROT 14/1268) betreffende de ten aanzien van belanghebbende gegeven beschikking op grond van de Wet waardering onroerende zaken en de aanslag in de onroerendezaakbelastingen van de gemeente Bergambacht voor het jaar 2013 betreffende de onroerende zaak [a-straat 1] te [Z]. De uitspraak van het Hof is aan dit arrest gehecht.
1. Geding in cassatie
Belanghebbende heeft tegen ’s Hofs uitspraak beroep in cassatie ingesteld. Het beroepschrift in cassatie is aan dit arrest gehecht en maakt daarvan deel uit.
2. Beoordeling van het middel
2.1.
In cassatie kan van het volgende worden uitgegaan.
2.1.1.
Bij uitspraak op bezwaar heeft de heffingsambtenaar een ten aanzien van belanghebbende bij beschikking vastgestelde waarde van een onroerende zaak en een aan belanghebbende opgelegde aanslag in de onroerendezaakbelastingen voor het jaar 2013 gehandhaafd. Belanghebbende heeft tegen de uitspraak op bezwaar beroep ingesteld bij de Rechtbank.
2.1.2.
Belanghebbende heeft in hoger beroep de uitspraak van de Rechtbank bestreden.
2.2.1.
Het Hof heeft de heffingsambtenaar veroordeeld in de proceskosten aan de zijde van belanghebbende tot een bedrag van € 2074. Het heeft daarbij onder meer geoordeeld dat het in een procedure als deze niet aan het Hof is een oordeel te geven over een verzoek het bedrag aan proceskostenvergoeding over te maken naar de rekening van een ander dan de belanghebbende. Tegen dit oordeel richt zich het middel.
2.2.2.
Het middel faalt. Uit artikel 8:75 Awb, noch uit enige andere wettelijke bepaling volgt dat de bestuursrechter is gehouden op een dergelijk verzoek te beslissen.
3. Proceskosten
De Hoge Raad acht geen termen aanwezig voor een veroordeling in de proceskosten.
4. Beslissing
De Hoge Raad verklaart het beroep in cassatie ongegrond.
Dit arrest is gewezen door de vice-president R.J. Koopman als voorzitter, en de raadsheren Th. Groeneveld en M.E. van Hilten, in tegenwoordigheid van de waarnemend griffier F. Treuren, en in het openbaar uitgesproken op 26 februari 2016.
Beroepschrift 26‑02‑2016
Edelachtbare heren, vrouwen,
Met dagtekening 26 mei 2015 ontving ik namens mijn klant, [X], de uitspraak op hoger beroep van het Gerechtshof in Den Haag. Naar onze mening wordt in deze uitspraak het recht geschonden doordat het Hof onder 5.2 van die uitspraak beslist over een geschilpunt niet te beslissen.
De AWB regelt in het recht de verhouding tussen bestuursorganen en haar burgers. In 4:89 van de Awb staat omschreven hoe het bestuursorgaan dient te handelen bij betalingen. Dit bestuursorgaan (SVHW) weigert deze regel uit te voeren. De SVHW wil namelijk niet bedragen overmaken op de rekeningen die daarvoor door de belastingplichtigen aangewezen zijn. Naar mijn mening had het Hof aan dit bestuursorgaan moeten opleggen zich aan de wet te houden desnoods onder dwang van het toekennen van een proceskostenveroordeling (of iets dergelijks) voor elk geval dat zij dit niet doet.
Voor de materiële kant van de zaak verwijs ik naar mijn stuk inclusief de bijlagen aan het Gerechtshof van 5 mei 2015. Al hetgeen daar staat kunt u als ingelast beschouwen. Met name in uitspraak met kenmerk BO8525 zie ik bevestiging van mijn standpunt. Ik worstel zelf ook met de vraag hoe je een structureel onwillig bestuursorgaan kunt dwingen zich netjes aan de wet te houden. Gegeven het feit dat 4:89 Awb niet met sanctiemiddelen omkleed is maakt dit des te lastiger.
Voor uw beeldvorming wil ik u nog wel de gang van zaken tijdens en na de zitting hij het Hof schetsen. Ter zitting gaf de heffingsambtenaar pas na grote druk van de heren van het Hof aan bereid te zijn haar eigen beleid inzake betalingen nog eens kritisch te bekijken. Mijn suggestie om een kopje koffie te drinken na de zitting om te bezien wat we direct konden regelen werd geaccepteerd. Tot de zitting afgelopen was en we buiten stonden. Zodra de deuren gesloten waren en het voor de beeldvorming niet meer nodig was, werd mij direct te verstaan gegeven dat ze die koffie toch eigenlijk niet zagen zitten, zelfs niet als ik zou trakteren, en beenden ze gezamelijk zo-hard als ze konden weg. Ik ben nog een tijdje met ze ‘meegebeend’ om toch maar een gesprek of enige vorm van communicatie geregeld te krijgen. De enige toezegging die ik kreeg was dat het hoofd. [A], mij nog zou bellen. U begrijpt dat ik nog steeds hierop wacht. Overigens heeft de SVHW haar betalingsbeleid niet veranderd, ook de vergoeding voor deze procedure van het Hof is op een andere rekening overgemaakt dan de daarvoor bestemde rekening.
Persoonlijk ben ik van mening dat er met deze procedure een nieuw dieptepunt bereikt is. Dat er voor zoiets basaals als een betaling naar de Hoge Raad gestapt moet worden is niet fraai. Wanneer je als burger met zulke bestuursorganen geconfronteerd wordt, vraagt dat een grote mate aan relativering om enig vertrouwen in het bestuur te houden. Het geval is namelijk dat de enige reden dat dit gebeurd alleen te maken heeft met ambtelijke weerzin. Deze weerzin uit zich in traineren, dwarsliggen en eigenlijk gewoon een beetje treiteren en onredelijk doen. Het zit niet in mijn aard daarvoor te buigen en daarom vind ik het ook jammer dat het Hof geen beslissing genomen heeft. Hierdoor zal het gedrag van dit bestuursorgaan niet veranderen. Gelukkig is de SVHW wel één van de laatste bestuursorganen in Nederland die nog op dat niveau de confrontatie zoekt.
Mijn concrete verzoek aan u is dan ook dat u zich wel uitspreekt over de toepassing van 4:89 Awb. Duidelijkheid van de Hoge Raad is voor alle procespartijen wenselijk. Het is bestuursrecht, het vond plaats binnen het belastingrecht en dus had het Gerechtshof geen reden dit geschil niet te beslechten. Haar poging dit op een ‘zachte’ manier te regelen is in elk geval mislukt, ik vrees dat de praktijk wacht op een ‘harde’ uitspraak.