Einde inhoudsopgave
Uitvoeringsregeling Meststoffenwet
Artikel 98
Geldend
Geldend vanaf 01-01-2015
- Bronpublicatie:
14-12-2014, Stcrt. 2014, 36600 (uitgifte: 17-12-2014, regelingnummer: WJZ/14168053)
- Inwerkingtreding
01-01-2015
- Bronpublicatie inwerkingtreding:
14-12-2014, Stcrt. 2014, 36600 (uitgifte: 17-12-2014, regelingnummer: WJZ/14168053)
- Vakgebied(en)
Agrarisch recht (V)
Milieurecht / Bodem
1.
Het stikstofgehalte en het fosfaatgehalte in diervoeders met een vochtgehalte groter dan veertien procent wordt vastgesteld overeenkomstig het protocol, opgenomen in bijlage K, onderdeel I, op basis van:
- a.
de resultaten van de overeenkomstig het protocol dat is opgenomen in bijlage K, onderdeel II, uitgevoerde bemonstering en analyse van de diervoeders; of
- b.
indien het mengvoeders betreft, de berekeningen uitgaande van de bekende gehalten van de nutriënten in de grondstoffen waaruit de diervoeders zijn bereid en het aandeel van deze stoffen in het eindproduct en rekening houdend met de aard van het productieproces.
2.
Het stikstofgehalte en het fosfaatgehalte in diervoeders met een vochtgehalte kleiner dan of gelijk aan veertien procent wordt vastgesteld:
- a.
door middel van analyse van een uit de desbetreffende diervoeders volgens de algemeen geldende bemonsteringsprincipes genomen representatief monster; of
- b.
indien het mengvoeders betreft, de berekeningen uitgaande van de bekende gehalten van de nutriënten in de grondstoffen waaruit de diervoeders zijn bereid en het aandeel van deze stoffen in het eindproduct en rekening houdend met de aard van het productieproces.
3.
De analyse, bedoeld in het eerste lid, onderdeel a, en het tweede lid, geschiedt binnen één week na ontvangst van het monster door een laboratorium dat voldoet aan de norm NEN-EN-ISO/IEC 17025 of een hieraan gelijkwaardige norm, volgens de toepasselijke onderzoekmethode voor de bepaling van het ruw eiwitgehalte, het fosforgehalte en het droge stofgehalte in diervoeders.
4.
De in het derde lid bedoelde toepasselijke methoden zijn de methoden die ten minste dezelfde waarborgen bieden als de methoden[lees: methoden die] zijn voorgeschreven in Richtlijn 93/28/EEG van de Commissie van 4 juni 1993 (Pb.EG L 179) tot wijziging van bijlage I bij Derde Richtlijn 72/199/EEG betreffende de vaststelling van gemeenschappelijke analysemethoden voor de officiële controle van diervoerders, voor het ruw eiwitgehalte en in de Tweede Richtlijn 71/393/EEG van de Commissie van 18 november 1971 betreffende de vaststelling van gemeenschappelijke analysemethoden voor officiële controle van veevoeders (Pb.EG L 279) voor het fosforgehalte.
5.
Het resultaat van de analyse wordt door het laboratorium beoordeeld in het licht van de herhaalbaarheid, aangegeven in de betreffende analysemethode. Indien de norm voor herhaalbaarheid wordt overschreden, voert het laboratorium een herhalingsonderzoek op het monster uit.
6.
Het laboratorium zendt de resultaten van de analyse binnen één week na ontvangst van het monster naar de ondernemer, bedoeld in artikel 97, tweede lid.