Hof 's-Gravenhage, 26-09-2003, nr. C02/690 KA
ECLI:NL:GHSGR:2003:AN9640
- Instantie
Hof 's-Gravenhage
- Datum
26-09-2003
- Zaaknummer
C02/690 KA
- LJN
AN9640
- Vakgebied(en)
Civiel recht algemeen (V)
- Brondocumenten en formele relaties
ECLI:NL:GHSGR:2003:AN9640, Uitspraak, Hof 's-Gravenhage, 26‑09‑2003; (Hoger beroep)
Conclusie in cassatie: ECLI:NL:PHR:2005:AS8388
Cassatie: ECLI:NL:HR:2005:AS8388
Uitspraak 26‑09‑2003
Inhoudsindicatie
Kennelijk onredelijk ontslag na twee jaar ziekte
Partij(en)
Uitspraak: 26 september 2003
Rolnummer: 02/690 KA
Rolnr. Rechtbank: 01-4137
HET GERECHTSHOF TE 'S-GRAVENHAGE,
negende civiele kamer, heeft het volgende arrest gewezen in de zaak van
X,
wonende te 's-Gravenhage,
appellante,
hierna te noemen: X,
procureur: mr. T.G. Brown-Knip,
tegen
STICHTING KUNST EN CULTUUR ZOETERMEER,
gevestigd te Zoetermeer,
geïntimeerde,
hierna te noemen: de stichting,
procureur: mr. F. Th. P. van Voorst.
Het geding
Bij dagvaarding van 10 juni 2002, hersteld bij exploit van 24 juni 2002, is X in hoger beroep gekomen van het vonnis van 14 maart 2002 door de rechtbank te 's-Gravenhage (sector kanton, locatie Delft) gewezen tussen partijen. Bij memorie van grieven heeft X twee grieven tegen het vonnis aangevoerd, waarna X nog bij akte producties in het geding heeft gebracht. De stichting heeft bij memorie van antwoord (met productie) de grieven bestreden. Partijen hebben hun zaak mondeling door hun procureurs doen toelichten ter zitting van dit hof op 25 juli 2003. Beiden hebben een pleitnota overgelegd.
Tenslotte hebben partijen arrest gevraagd.
De beoordeling van het hoger beroep
- 1.
Tegen de feiten die door de rechtbank in het bestreden vonnis sub 1 als vaststaand zijn aangenomen is in hoger beroep niet opgekomen, zodat het hof ook zal uitgaan van deze feiten.
- 2.
Het gaat om het volgende.
- 2.1.
X is sedert augustus 1977 bij de stichting dan wel haar rechtsvoorgangers in dienst geweest, laatstelijk voor 21,5 klokuren per week in de functie van docent. Zij gaf 20,5 uur per week pianolessen en gaf voor één klokuur per week als orkestleider leiding aan een Roemeens ensemble.
- 2.2.
Zij is op 4 januari 1999 arbeidsongeschikt geworden. De arbeidsongeschikt-heid is niet ontstaan in deze dienstbetrekking. Zij heeft in 1999 getracht om te reïntegreren voor vijf uren pianoles hetgeen, zelfs na afbouw van het aantal uren, is mislukt. Zij is in februari 2000 voor 80-100% arbeidsongeschikt bevonden voor het geven van pianolessen.
- 2.3.
De stichting is op 3 november 2000 door het uitvoeringsorgaan Cadans op de hoogte gebracht van de aan X met terugwerkende kracht per 3 januari 2000 toegekende WAO-uitkering.
- 2.4.
In november en december 2000 heeft X in het kader van haar reïntegratie gedurende ongeveer 5 weken lang 2 uur pianoles per week gegeven.
- 2.5.
Op 4 januari 2001 heeft de stichting de arbeidsovereenkomst partieel opgezegd, uiteindelijk tegen 1 juli 2001, waarbij de arbeidsovereenkomst in stand is gebleven voor het ene klokuur orkestleiderschap.
- 2.6.
X stelt dat het ontslag kennelijk onredelijk is gegeven voor zover het ontslag inhoudt, dat zij niet langer twee uren per week pianoles mag geven. Zij vraagt voor dat deel herstel van de dienstbetrekking en subsidiair een schadevergoeding van ƒ 17.820,- (€ 8.086,36) op grond van artikel 7:681 BW. 2.7 De rechtbank heeft de vorderingen afgewezen.
- 3.
De beide grieven zijn gericht tegen een tweetal kernoverwegingen van de rechtbank en komen op tegen het oordeel van de rechtbank dat het gegeven ontslag niet als kennelijk onredelijk wordt gekenmerkt. Zij leggen het geschil in volle omvang voor en het hof zal de grieven gezamenlijk behandelen.
- 4.
X voert onder meer aan, dat haar werk, het geven van piano(groeps)lessen, haar roeping en haar leven is en dat haar er alles aan gelegen is haar werk te kunnen hervatten. Zij heeft in september 2000 aan de stichting verzocht om te mogen reïntegreren, hetgeen haar aanvankelijk is geweigerd. Zij heeft met ingang van medio november tot de kerstvakantie 2000 twee uren groepsles per week gegeven en zij stelt dat de reïntegratie in zoverre was geslaagd. Nu zij in staat was twee lesuren per week te geven, stond het de stichting niet vrij haar ontslag aan te zeggen - op grond van het bestaan van arbeidsongeschiktheid gedurende twee jaren - op 4 januari 2001. Bovendien - zo stelt zij - heeft de stichting aan Cadans verkeerde informatie verstrekt en heeft er geen evaluatie plaatsgevonden met haar of Cadans over deze reïntegratie.
Zij wijst erop dat er bij de stichting vele docenten in dienst zijn als part-timers voor een zeer gering aantal lesuren per week.
Zij verwijt de stichting dat zij na 4 januari 2001 niet meer is toegelaten tot het geven van pianolessen, hoewel zij daartoe in staat was en de arbeidsovereenkomst nog tot 1 juli 2001 voortduurde. Zij was 80-100% arbeidsongeschikt en derhalve gerechtigd en in staat om wekelijks twee uren les te geven.
- 5.
De stichting heeft onder meer aangevoerd, dat X zal moeten bewijzen dat de opzegging kennelijk onredelijk is. Zij wijst erop dat dat inhoudt dat de onredelijkheid aanstonds voor ieder duidelijk moet zijn en daarover in redelijkheid geen twijfel mogelijk mag zijn. Daarvan is in dit geval geen sprake.
Een eerdere integratie was mislukt en het was nog maar de vraag of er bij voortzetting van de tweede poging tot reïntegratie niet opnieuw een terugval zou plaatsvinden. Zij heeft X aangeboden om de gewenste twee lesuren te compenseren door uitbreiding van haar orkestwerkzaamheden met twee uren.
Zij heeft belang bij het niet in dienst houden van arbeidsongeschikte werknemers en het vermijden van dienstverbanden met een geringe omvang. De meeste docenten hebben dan ook een dienstverband voor aanzienlijk meer uren dan de door X gewenste twee uren.
- 6.
Het hof overweegt als volgt.
- 6.1.
Het antwoord op de vraag of het door de stichting aan X gegeven ontslag als kennelijk onredelijk moet worden aangemerkt, moet worden beantwoord aan de hand van de omstandigheden van het geval. In beginsel is daarbij de situatie op het tijdstip van de opzegging - 4 januari 2001 - beslissend.
- 6.2.
De stichting had op zich een te rechtvaardigen belang om de arbeidsovereenkomst te beëindigen. X was voor 21,5 klokuren per week in dienst en ten tijde van de opzegging twee jaren onafgebroken arbeidsongeschikt. Een eerdere poging om voor enkele uren te reïntegreren was mislukt en een nieuwe poging om voor twee uren weer te gaan werken was recentelijk gestart. De stichting is weliswaar gehouden om zieke werknemers de mogelijkheid te bieden om na ziekte te reïntegreren, maar zij heeft in beginsel ook het recht om na twee jaren ziekte de arbeidsovereenkomst met een werknemer op te zeggen.
- 6.3.
X heeft bij gelegenheid van het pleidooi nog verklaard, dat er thans 5 docenten piano werkzaam zijn, die in totaal ca. 280 leerlingen hebben. Tegen de achtergrond van deze informatie is de stelling van de stichting dat zij streeft naar het vermijden van dienstverbanden met een geringe omvang begrijpelijk en aanvaardbaar, zeker waar het gaat om een populair muziekinstrument als piano. De leraren die voor een klein aantal uren in dienst zijn, geven lessen voor instrumenten waar weinig belangstelling voor is.
- 6.4.
Bovendien heeft de stichting aangeboden dat X nog twee uren in dienst mag blijven voor uitbreiding van haar werkzaamheden als orkestleider, maar X heeft gesteld, dat haar primair belang om de arbeidsovereenkomst te behouden is gelegen in het geven van lessen.
Ten aanzien daarvan is het hof van oordeel dat niet uitgesloten wordt geacht dat X op andere wijze deze vaardigheden - voor twee uren per week - kan behouden, bijvoorbeeld door het geven van lessen bij leerlingen thuis.
- X.
heeft nog aangevoerd dat zij speciale groepslessen geeft, maar dat deze lessen niet meer worden gegeven is niet zozeer haar belang dan wel het belang van de stichting en de leerlingen die deze lessen moeten missen.
6.5 Op 4 januari 2001 was X sinds kort bezig met een reïntegratieproces voor twee lesuren per week. De stelling van X dat het de stichting niet vrijstond deze reïntegratie af te breken, wordt door het hof op zich onderschreven. Het reïntegratieproces was sedert medio november 2000 gestart en in de tweede helft van december 2000 onderbroken door de aanvang van de kerstvakantie. De lessen zijn steeds onder toezicht dan wel in aanwezigheid van een derde gegeven. Bovendien had evaluatie van deze lessen niet plaatsgevonden, noch met X zelf, noch met Cadans. X heeft nog gesteld dat er geen klachten waren van leerlingen. Aldus is niet aannemelijk geworden dat op 4 januari 2001 de poging tot reïntegratie was afgerond en stond het de stichting op zich niet vrij om X niet langer toe te staan haar - beperkte - werkzaamheden uit te oefenen.
6.6 Het feit dat de stichting X ten onrechte na 4 januari 2001 niet meer in de gelegenheid heeft gesteld om haar werkzaamheden te verrichten maakt niet dat het ontslag alsnog als kennelijk onredelijk zou moeten worden aangemerkt. Deze omstandigheid speelt immers na de ontslagaanzegging, terwijl niet aannemelijk is geworden dat de situatie op het moment van ingang van het ontslag wezenlijk anders zou zijn geweest als de stichting de reïntegratie begin januari 2001 niet zou hebben afgebroken.
6.7 Bij het bovenstaande kan in het midden blijven of en in hoeverre de stichting aan Cadans onjuiste informatie zou hebben verstrekt. Indien deze stelling van X al juist zou zijn, verandert dat niets aan de uitslag van de noodzakelijke belangenafweging.
6.8 Het ontslag is gezien bovenstaande omstandigheden niet kennelijk onredelijk vanwege de gevolgen die de beëindiging van de dienstbetrekking voor X met zich brengen. Er is geen sprake van onevenredigheid tussen het belang van de stichting bij beëindiging van de overeenkomst en de nadelige gevolgen daarvan voor X.
- 7.
Dit betekent dat de grieven falen en het vonnis zal worden bekrachtigd. X zal als in het ongelijk gestelde partij in de kosten worden veroordeeld.
De beslissing
Het hof:
- -
bekrachtigt het vonnis van 14 maart 2002 van de rechtbank te 's-Gravenhage, sector kanton, locatie Delft;
- -
veroordeelt X in de kosten van het hoger beroep tot deze uitspraak aan de zijde van de stichting bepaald op € 193,- aan verschotten en € 2.313,- aan salaris voor de procureur;
- -
verklaart de kostenveroordeling uitvoerbaar bij voorraad.
Dit arrest is gewezen door mrs. In 't Velt-Meijer, Schuering en Husson en is uitgesproken ter openbare terechtzitting van 26 september 2003 in aanwezigheid van de griffier.