Einde inhoudsopgave
Verdrag tussen het Koninkrijk der Nederlanden en de Republiek Oostenrijk tot het vermijden van dubbele belasting met betrekking tot belastingen naar het inkomen en naar het vermogen
Artikel 24 [Vermijding van dubbele belasting (Vermeidung der Doppelbesteuerung)]
Geldend
Geldend vanaf 23-05-2009
- Bronpublicatie:
08-10-2008, Trb. 2008, 213 (uitgifte: 12-11-2008, kamerstukken/regelingnummer: -)
- Inwerkingtreding
23-05-2009
- Bronpublicatie inwerkingtreding:
18-06-2015, Trb. 2009, 81 jo Trb. 2015, 89 (uitgifte: 18-06-2015, kamerstukken/regelingnummer: -)
26-05-2009, Trb. 2009, 81 jo Trb. 2015, 89 (uitgifte: 01-01-2009, kamerstukken/regelingnummer: -)
- Vakgebied(en)
Internationaal belastingrecht (V)
Internationaal belastingrecht / Voorkoming van dubbele belasting
Internationaal belastingrecht / Belastingverdragen
1.
Nederland is bevoegd bij het heffen van belasting van zijn inwoners in de grondslag waarnaar de belasting wordt geheven, alle bestanddelen van het inkomen of het vermogen te begrijpen die overeenkomstig de bepalingen van dit Verdrag in Oostenrijk mogen worden belast.
2.
Onder voorbehoud van de toepassing van de bepalingen betreffende de verliescompensatie in zijn nationale voorschriften tot het vermijden van dubbele belasting, verleent Nederland een vermindering op het overeenkomstig het eerste lid van dit artikel berekende belastingbedrag. Deze vermindering is gelijk aan dat gedeelte van het belastingbedrag dat tot dat belastingbedrag in dezelfde verhouding staat, als het bedrag van de bestanddelen van het inkomen of het vermogen die in de in het eerste lid van dit artikel bedoelde grondslag zijn begrepen en die volgens de artikelen 6, 7, 10, zevende lid, 11, derde lid, 13, vierde lid, 14, eerste en tweede lid, 15, 16, eerste lid, 17, eerste lid, 20, eerste lid, sub a, tweede lid, sub a, en vierde lid, en 23, eerste en tweede lid, van dit Verdrag in Oostenrijk mogen worden belast, staat tot het bedrag van het inkomen of het vermogen dat de in het eerste lid van dit artikel bedoelde grondslag vormt.
Nederland verleent voorts een vermindering op het overeenkomstig het eerste lid berekende belastingbedrag voor die bestanddelen van het inkomen die volgens de artikelen 10, tweede lid, 12, eerste lid, 13, tweede lid, 14, vijfde lid, en 18, eerste en tweede lid, in Oostenrijk mogen worden belast en die in de in het eerste lid van dit artikel bedoelde grondslag zijn begrepen. Het bedrag van deze vermindering is het laagste van de volgende bedragen:
- a)
het bedrag dat gelijk is aan de in Oostenrijk geheven belasting;
- b)
het bedrag van de Nederlandse belasting dat tot het overeenkomstig het eerste lid van dit artikel berekende belastingbedrag in dezelfde verhouding staat, als het bedrag van de genoemde bestanddelen van het inkomen staat tot het bedrag van het inkomen dat de in het eerste lid van dit artikel bedoelde grondslag vormt.
3.
Indien een inwoner van Oostenrijk inkomen verkrijgt of vermogen bezit dat overeenkomstig de bepalingen van dit Verdrag in Nederland mag worden belast, stelt Oostenrijk, behoudens de bepalingen van het vierde lid, dat inkomen of vermogen vrij van belasting; Oostenrijk mag evenwel bij het berekenen van de belasting over het overige inkomen of vermogen van die inwoner het belastingtarief toepassen, dat van toepassing zou zijn geweest, indien het vrijgestelde inkomen of vermogen niet was vrijgesteld.
4.
Indien een inwoner van Oostenrijk inkomen verkrijgt dat overeenkomstig de bepalingen van de artikelen 10, tweede lid, 12, eerste lid, 13, tweede lid, 14, vijfde lid, en 18, eerste en tweede lid, in Nederland mag worden belast, verleent Oostenrijk een vermindering op de belasting naar het inkomen van die inwoner tot een bedrag dat gelijk is aan de in Nederland betaalde belasting. Deze vermindering overschrijdt echter niet dat deel van de belasting, zoals deze berekend is voor het verlenen van de vermindering, dat aan het uit Nederland verkregen inkomen kan worden toegerekend.