De herstelmogelijkheid van HR 10 juli 2009, ECLI:NL:HR:2009:BI0773, NJ 2010/212, is niet benut.
HR, 07-02-2014, nr. 13/04908
ECLI:NL:HR:2014:269
- Instantie
Hoge Raad
- Datum
07-02-2014
- Zaaknummer
13/04908
- Vakgebied(en)
Civiel recht algemeen (V)
Personen- en familierecht (V)
- Brondocumenten en formele relaties
ECLI:NL:HR:2014:269, Uitspraak, Hoge Raad, 07‑02‑2014; (Cassatie)
In cassatie op: ECLI:NL:GHDHA:2013:BZ6921, Niet ontvankelijk
Conclusie: ECLI:NL:PHR:2013:1905, Gevolgd
ECLI:NL:PHR:2013:1905, Conclusie, Hoge Raad (Parket), 06‑12‑2013
Arrest Hoge Raad: ECLI:NL:HR:2014:269, Gevolgd
- Vindplaatsen
Uitspraak 07‑02‑2014
Inhoudsindicatie
Verzoek tot herstel van gezamenlijk ouderlijk gezag. Cassatieberoep niet-ontvankelijk. Cassatieverzoekschrift niet ondertekend door advocaat bij de Hoge Raad, art. 426a lid 1 Rv.
Partij(en)
7 februari 2014
Eerste Kamer
nr. 13/04908
EV/NH
Hoge Raad der Nederlanden
Beschikking
in de zaak van:
[de man],wonende te [woonplaats], Spanje,
VERZOEKER tot cassatie,
geen advocaat,
t e g e n
[de vrouw],wonende te [woonplaats],
VERWEERSTER in cassatie,
niet verschenen.
Partijen zullen hierna ook worden aangeduid als de man en de vrouw.
1. Het geding in feitelijke instanties
Voor het verloop van het geding in feitelijke instanties verwijst de Hoge Raad naar de navolgende stukken:
a. de beschikking in de zaak 399758/F2 RK 12-570 van de rechtbank Rotterdam van 19 juli 2012;
b. de beschikking in de zaak 200.115.155/01 van het gerechtshof Den Haag van 20 februari 2013.
De beschikking van het hof is aan deze beschikking gehecht.
2. Het geding in cassatie
Tegen de beschikking van het hof heeft de man beroep in cassatie ingesteld. Het cassatierekest is aan deze beschikking gehecht en maakt daarvan deel uit.
Het standpunt van de Procureur-Generaal strekt tot niet-ontvankelijkverklaring van het beroep.
De man heeft op die op 6 december 2013 gedateerde en aan partijen toegezonden conclusie gereageerd bij brief van 15 december 2013, door de Hoge Raad ontvangen op 31 december 2013. Nu deze reactie meer dan twee weken nadat de conclusie aan partijen was verzonden, en derhalve na het verstrijken van de termijn van art. 44 lid 3 Rv, bij de Hoge Raad is ingekomen en overigens ook niet door tussenkomst door een advocaat bij de Hoge Raad is toegestuurd, heeft de Hoge Raad deze brief terzijde gelegd.
3. Beoordeling van de ontvankelijkheid
Het beroep in cassatie is vervat in een verzoekschrift dat niet is ondertekend door een advocaat bij de Hoge Raad. Ingevolge het in deze zaak toepasselijke art. 426a lid 1 Rv moet de man niet-ontvankelijk in zijn beroep worden verklaard.
4. Beslissing
De Hoge Raad verklaart de man niet-ontvankelijk in zijn beroep.
Deze beschikking is gegeven door de raadsheren, C.A. Streefkerk, als voorzitter, A.H.T. Heisterkamp en C.E. Drion, en in het openbaar uitgesproken door de vice-president E.J. Numann op 7 februari 2014.
Conclusie 06‑12‑2013
Inhoudsindicatie
Verzoek tot herstel van gezamenlijk ouderlijk gezag. Cassatieberoep niet-ontvankelijk. Cassatieverzoekschrift niet ondertekend door advocaat bij de Hoge Raad, art. 426a lid 1 Rv.
13/04908
Mr. F.F. Langemeijer
6 december 2013
Conclusie inzake:
[de man]
tegen
[de vrouw]
1. Partijen zijn met elkaar gehuwd geweest. Bij beschikking van 8 mei 2003 is echtscheiding uitgesproken en is de vrouw belast met het gezag over de op [geboortedatum] 1994 geboren dochter.
2. Bij beschikking van 19 juli 2012 heeft de rechtbank te Rotterdam een verzoek van de man tot herstel van het gezamenlijk gezag van de ouders afgewezen. De dochter was inmiddels meerderjarig. Bij beschikking van 20 februari 2013 heeft het gerechtshof Den Haag de man niet-ontvankelijk verklaard in zijn hoger beroep.
3. Bij brief, op 13 mei 2013 ingekomen ter griffie van de Hoge Raad, heeft de man cassatie van die beschikking verzocht. De man is door de griffie gewezen op het voorschrift dat een cassatieverzoekschrift in burgerlijke zaken moet worden ondertekend door een advocaat bij de Hoge Raad (art. 426a lid 1 Rv). In een (evenmin door een advocaat bij de Hoge Raad ondertekend) schrijven, ter griffie ingekomen op 14 oktober 2013, heeft de man verzocht het daarbij gevoegde cassatieverzoek toch in behandeling te nemen1.. De man stelt dat hij geen advocaat bij de Hoge Raad bereid heeft gevonden in deze kwestie voor hem een cassatieverzoekschrift in te dienen.
4. Art. 426 lid 1 Rv bepaalt de cassatietermijn op drie maanden, te rekenen van de dag van de uitspraak. Die termijn is overschreden. De brief van 13 mei 2013 is niet aan te merken als een door een advocaat bij de Hoge Raad ondertekend cassatieverzoekschrift. Naar ik uit de overgelegde bescheiden begrijp, heeft de man zich vergeefs gewend tot verscheidene advocaten die deze zaak niet hebben willen aannemen. Op grond van art. 13 Advocatenwet kan in zo’n situatie de Deken van de Orde van Advocaten een advocaat aanwijzen, tenzij er gegronde redenen zijn om dit niet te doen. Blijkens de overgelegde documenten, is een aanwijzing door de Deken achterwege gebleven omdat de cassatietermijn al was verstreken toen zij werd verzocht.
5. Voor het subsidiaire verzoek dat de Hoge Raad zelf een advocaat aanwijst om de man te vertegenwoordigen, biedt de wet geen grondslag. Overigens zou dat zinloos zijn geweest, nu de cassatietermijn is verstreken en geen nieuw cassatieverzoek meer kan worden ingediend. Behandeling van alleen het op 13 mei 2013 cassatieverzoek zou m.i. hebben geleid tot een niet-ontvankelijkverklaring van het beroep met toepassing van art. 80a lid 1 RO.
6. Om deze redenen strekt de conclusie tot niet-ontvankelijkverklaring van het beroep.
De Procureur-Generaal bij de
Hoge Raad der Nederlanden,
a. - g.
Voetnoten
Voetnoten Conclusie 06‑12‑2013