NJB 2022/2268:Niet-ontvankelijkheid OM vanwege toezegging aan een getuige dat zij niet zal worden vervolgd voor haar aandeel in de woningoverval, art. 226g Sv? Een afspraak i.d.z.v. art. 226g Sv wordt volgens het eerste lid daarvan door de officier van justitie gemaakt met de verdachte nadat de voorgenomen afspraak conform art. 226g lid 3 Sv door de rechter-commissaris is getoetst op rechtmatigheid. De afspraak heeft volgens art. 226g lid 1 Sv uitsluitend betrekking op strafvermindering als bedoeld in art. 44a lid 2 Sr. In casu gaat het niet om afspraken over strafvermindering als bedoeld in art. 44a Sr, maar om de mededeling aan de getuige ‘dat zij zichzelf door te verklaren niet kon belasten’ en de latere mededeling van verbalisant dat zij ‘niet vervolgd zou worden voor de overval’. Anders dan art. 226g lid 1 Sv voorschrijft, was het niet de officier van justitie die een afspraak maakte of toezegging deed. Dit levert een vormverzuim op als bedoeld in art. 359a Sv. Dit leidt in casu echter niet tot cassatie, mede gelet op de aard van het verzuim in het licht van de concrete doodsdreigingen. Ondanks de toezegging is geen sprake van een zodanig ernstige inbreuk op het recht van de verdachte op een eerlijke behandeling van zijn zaak dat geen sprake meer kan zijn van een eerlijk proces in de zin van art. 6 EVRM waardoor niet-ontvankelijkverklaring van het openbaar ministerie moet plaatsvinden en bewijsuitsluiting van de getuigenverklaring evenmin noodzakelijk is om een schending van art. 6 EVRM te voorkomen.